- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14565
- Uitspraakdatum 19 januari 2018
- Publicatiedatum 08 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Rechtsgeldigheid koop-verkoop overeenkomst. In de koopovereenkomst staat vermeld dat betaling van 6% rente is overeengekomen. Geïntimeerde heeft niet aangegeven waarvoor die kwitanties dan wel zijn uitgeschreven als het niet voor de afbetaling met betrekking tot het perceel zou zijn geweest. Geïntimeerde heeft te weinig aangevoerd om zijn verweer als voldoende gemotiveerd te kunnen beschouwen, terwijl het gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Het Hof gaat er van uit dat de volgens de kwitanties gedane betalingen strekken tot aflossing op de koopsom.
Artikel 271 WvBR spreekt over het indienen van een ondertekende memorie. De memorie is verder vormvrij. Overgelegde Pleitnota voldoet in voldoende mate aan dit wettelijk vereiste. Hoewel het gebruikelijk is om grieven in te dienen en hoewel door het indienen van een memorie van grieven voor zowel de tegenpartij als het Hof de bezwaren van appellant tegen het vonnis van de kantonrechter direct duidelijk worden en dit dus sterk de voorkeur verdient, is het niet-indienen van grieven niet in strijd met de wet.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
1. [persoon 1], wonende te [district 1],
2. De erfgenamen van [persoon 2], gewoond hebbende in [land], te weten
2a [persoon 2a] en
2b [persoon 2b],
3. [persoon 3], wonende in [land],
4. [persoon 4], wonende in [land],
5. [persoon 5], wonende in [district 2],
6. de erfgenamen van [persoon 6], gewoond hebbende te [district 1], te weten
6a [persoon 6a],
6b [persoon 6b] en
6c [persoon 6c]
7. De erfgenamen van [persoon 7], gewoond hebbende te [district 1], te weten
7a [persoon 7a],
7b [persoon 7b],
7c [persoon 7c],
7d [persoon 7d] en
7e [persoon 7e],
8. [persoon 8], wonende te [district 1],
9. [persoon 9], wonende in [district 2],
10. [persoon 10], wonende in [district 3],
11. [persoon 11], wonende te [district 1],
12. [persoon 12], wonende in [district 3],
13. [persoon 13], wonende in [district 2],
14. [persoon 14], wonende te [district 1],
appellanten in conventie en reconventie, verder ook te noemen in enkelvoud [appellant],
gemachtigden mr. D. Moerahoe en mr. S. Mangroelal, advocaten,
t e g e n
[persoon 15], wonende te [district 1],
geïntimeerde in conventie en reconventie, verder te noemen [geïntimeerde],
gemachtigde mr. Marja I. Vos, advocaat,
inzake het hoger beroep van de door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 21 maart 2006 (A.R.No. 024083) tussen [appellant] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Nadat de procedure met betrekking tot de appellanten 2, 6 en 7 geschorst is geweest in verband met hun overlijden is de procedure weer hervat waarbij thans de erfgenamen optreden als appellanten, zoals in de aanhef van dit vonnis is vermeld.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
– pleitnota van 2 mei 2014;
– Antwoord pleidooi van 3 oktober 2014;
– Repliek pleidooi van 5 december 2014 en
– Dupliek pleidooi van 17 april 2015.
De beoordeling
in conventie en reconventie:
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Partijen zijn de erfgenamen in de nalatenschappen van de erflaters en echtelieden [naam 1] en [naam 2].
b. Bij vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 19 april 1997 (A.R.No. 13508) is de scheiding en deling gelast van de nalatenschappen van bovengenoemde erflaters.
c. Tussen partijen zijn zwarigheden gerezen, zoals vermeld in het door notaris mr. C.A.Calor opgemaakt proces-verbaal van zwarigheden.
d. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het perceelland groot 1480 m2, aangeduid op de kaart van de landmeter H. Raatgever van 9 mei 1969 met de letters a,b,c en d, gelegen in het voormalig [district 4], uitmakende een gedeelte van het perceelland, groot 3.396 hectare van de [grond] en bekend als Afdeling l Sectie [adres] (hierna verder aangeduid als het perceel), behoort tot de nalatenschappen. De eigendom van dit perceel staat op naam van de erflaters.
2. [appellant] vordert voor de kantonrechter dat partijen ter openbare terechtzitting worden opgeroepen en dat zal worden bepaald dat de akte van scheiding en deling van de beide nalatenschappen zal geschieden overeenkomstig het door hem ingenomen standpunt, namelijk dat het perceel tot de nalatenschappen behoort. [geïntimeerde] daarentegen neemt het standpunt in dat het perceel toebehoort aan haar en [naam 3], met wie zij in gemeenschap van goederen is gehuwd, verder te noemen [naam 4], omdat de erflaters het perceel aan haar echtgenoot hebben verkocht. Zij vordert daarom in reconventie kort gezegd dat het perceel op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [naam 4] wordt overgedragen.
3. De kantonrechter heeft de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen in die zin dat [appellant] dient mee te werken aan de eigendomsoverdracht van het perceel aan [naam 4] voornoemd binnen dertig dagen na betaling door haar van de restant koopsom (van SRD 2.360,–) op verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,– voor iedere dag dat [appellant] in gebreke blijft hieraan uitvoering te geven, met een maximum van SRD 100.000,–, uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten zijn tussen partijen als bloedverwanten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De kern van het geschil is de vraag of [naam 1], één van de erflaters, het perceel op 3 augustus 1971 heeft verkocht aan [naam 4]. [geïntimeerde] heeft een onderhandse akte overgelegd waarin staat dat [naam 1] het perceel aan [naam 4] heeft verkocht voor Sf 4.500,–, van welk bedrag direct Sf 1.000,– is betaald, en waarvoor kwijting wordt verleend. De restant koopsom dient, aldus deze onderhandse akte, met een rente van 6% per jaar binnen vijf jaar te worden voldaan. De akte is ondertekend met de naam van [naam 1] en met een handtekening, waarin de hoofdletter I en de naam [naam 4] te lezen valt. Tevens heeft zij een verklaring overgelegd van de gerechtsdeurwaarder Bhagwanpersad Ghiraw van 24 september 1997, waarin deze verklaart dat hij de betreffende akte heeft vertolkt aan [naam 1], ten bewijze waarvan hij de akte mee heeft ondertekend en dat één en ander plaatsvond op het notariskantoor D.A. Samson/R.S. Hira Sing. Verder heeft [geïntimeerde] vier kwitanties overgelegd, waarop staat dat op 22 september 1974 Sf 100,– is betaald, op 29 januari 1973 Sf 980,–, in maart 1974 Sf 250,– en op 28 oktober 1973 Sf 40,– , door achtereenvolgens mevr. [naam 4], [naam 5] en twee keer de heer [naam 4] op welke kwitanties telkens onderaan de naam [appellant] staat vermeld. Op de kwitantie van maart 1974 staat ook de naam ‘[naam 6]’.
5. [appellant] heeft geen grieven ingediend, doch heeft volstaan met een pleitnota waarin zijn bezwaren worden opgesomd. Hoewel het gebruikelijk is om grieven in te dienen en hoewel door het indienen van een memorie van grieven voor zowel de tegenpartij als het Hof de bezwaren van appellant tegen het vonnis van de kantonrechter direct duidelijk worden en dit dus sterk de voorkeur verdient, is het niet-indienen van grieven niet in strijd met de wet. Artikel 271 WvBR spreekt over het indienen van een ondertekende memorie. De memorie is verder vormvrij. De door [appellant] overgelegde Pleitnota voldoet in voldoende mate aan dit wettelijk vereiste, zodat aan dit verweer van [geïntimeerde] voorbij wordt gegaan.
6. [geïntimeerde] baseert het bestaan van de koopovereenkomst allereerst op de hiervoor omschreven onderhandse akte, de verklaring van gerechtsdeurwaarder Ghiraw, dat hij bij het sluiten van de door [geïntimeerde] bedoelde koopovereenkomst aanwezig is geweest, dat hij deze heeft vertaald voor de erflater en dat hij de koopovereenkomst ten bewijze hiervan mede heeft ondertekend. Daarnaast heeft [geïntimeerde] nog de hiervoor vermelde kwitanties overgelegd, waarin in elk geval twee keer over ‘aflossing voor een perceel’ wordt gesproken. Al met al levert dit zoveel aanwijzingen op voor het bestaan van de overeenkomst, dat [appellant] daartegenover niet kan volstaan met het betwisten van het bestaan van de overeenkomst. Ook in hoger beroep heeft [appellant] slechts volstaan met deze –ongemotiveerde- betwisting van het bestaan van de koopovereenkomst. Wat er dan wel is gebeurd op 3 augustus 1971 ten kantore van voormelde notarissen in aanwezigheid van gerechtsdeurwaarder Ghiraw en hoe dit stuk dan wel moet worden begrepen als het niet gaat om een koopovereenkomst wordt door hem niet aangegeven. Een gespecificeerd bewijsaanbod is ook niet gedaan. Onder deze omstandigheden wordt het verweer van [appellant] tegen het bestaan van de koopovereenkomst gepasseerd. Het Hof gaat daarom met de kantonrechter uit van het bestaan van de koopovereenkomst, waaraan [appellant], als rechtsopvolger onder algemene titel van erflater, gebonden is.
7. De kantonrechter overweegt verder dat de aanvankelijke stelling van [geïntimeerde] dat de hele koopsom reeds is voldaan niet is bewezen. Hij gaat er op grond van de kwitanties wel van uit dat Sf 2.090,– als aflossing op de koopsom is betaald, zodat een bedrag van Sf 2.360,– van de koopsom resteert. In hoger beroep wordt met een aantal argumenten betoogd dat de kwitanties vals zijn. Zo wordt aangevoerd dat de naam van de erflater niet steeds op dezelfde manier is geschreven. Dat leidt echter niet tot het vermoeden van valsheid, nu het wel vaker voorkomt dat personen hun naam steeds wat anders schrijven. Alleen een bericht van een schriftkundige zou hier helderheid over kunnen verschaffen, maar [appellant] heeft dat niet aangeboden. Dat de kwitantie van 22 september 1974 alleen al vals zou zijn omdat de erflater toen was overleden gaat evenmin op, nu niet valt uit te sluiten dat de tweede erflaatster die kwitantie getekend heeft. Het lijkt erop dat zij ook de kwitantie van maart 1973 heeft getekend, gelet op de vermelding van haar naam op die kwitantie. Dat spreekt het verweer van [appellant], dat [naam 1] in maart 1974 is overleden en dat deze kwitantie daarom ook vals is, tegen. Dat op de kwitantie van 29 januari 1973 staat vermeld dat een deel van de betaling rente betreft, is al evenmin het bewijs van valsheid. In de koopovereenkomst staat immers vermeld dat betaling van 6% rente is overeengekomen. Los van het voorgaande, [appellant] heeft ook niet aangegeven waarvoor die kwitanties dan wel zijn uitgeschreven als het niet voor de afbetaling met betrekking tot het perceel zou zijn geweest. Was er een ander perceel door [naam 4] gekocht? Op twee kwitanties staat immers vermeld ‘aflossing voor perceel’. Het had op de weg van [appellant] gelegen om hier iets over aan te voeren. Dat heeft hij nagelaten. [appellant] heeft in dit opzicht te weinig aangevoerd om zijn verweer als voldoende gemotiveerd te kunnen beschouwen, terwijl het gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Ook dit verweer wordt daarom verworpen. Het Hof gaat er gelet op het voorgaande daarom van uit dat de volgens de kwitanties gedane betalingen strekken tot aflossing op de koopsom.
8. De kantonrechter is zoals hiervoor vermeld tot de conclusie gekomen dat [geïntimeerde] nog een bedrag van Sf 2.360,– van de koopsom dient te voldoen en dat dit bedrag gelet op de inflatie en de verandering van de munteenheid dient te worden gelijk gesteld met SRD2.360,–. Tegen deze overweging is [appellant] niet opgekomen, zodat het Hof hiervan zal uit gaan.
9. [appellant] voert nog aan dat de perceelsomschrijving in het vonnis onvoldoende specifiek is, maar ook dit verweer faalt. De perceelsomschrijving, tezamen met de overgelegde kaart van de landmeter H. Raatgever van 9 mei 1969, is voldoende duidelijk omschreven.
10. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis, zowel in conventie als in reconventie, in stand kan blijven, nu overigens geen bezwaren tegen het vonnis zijn ingebracht. Partijen zijn bloedverwanten. Om die reden zullen de kosten als na te melden worden gecompenseerd.
De beslissing
In conventie en reconventie
Bevestigt het vonnis waarvan beroep;
Compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door: mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. M.V. Kuldip Singh, Leden en w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door de advocaten mr. C. Rambharos en mr. A.M.S. Lo Tam loi namens de advocaten mr. D. Moerahoe en mr. S. Mangroelal, gemachtigden van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door mr. A.A.N. Codrington namens mr. M.I. Vos, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie
namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier