- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14604
- Uitspraakdatum 19 januari 2018
- Publicatiedatum 08 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Eindvonnis. Verbintenissenrecht. Uit de tekst van de overeenkomst in casu blijkt onomstotelijk dat het om een cessie tot zekerheid gaat, zodat het verweer, dat geïntimeerde geen vordering meer heeft op appellante, niet opgaat. In de overeenkomst staat ook niet dat geïntimeerde verder afziet van haar vordering jegens appellante. Sterker nog, in de overeenkomst wordt er met zoveel woorden van uit gegaan dat appellante haar schuld aan geïntimeerde gewoon gaat betalen waarna de cessie tot zekerheid van rechtswege vervalt.
Veroordeling tot betaling van een geldbedrag kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard op grond van artikel 56 lid 7 Rv.
Cessie tot zekerheid. Dadingsovereenkomst.
Uitspraak
G.R.No. 14604
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
GRAIN CARIBE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Curaçao,
appellante, hierna aangeduid als Grain Caribe,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
SUN RICE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als Sun Rice,
gemachtigde: voorheen mr. J.C.P. Nannan Panday, thans mr. H.R. Schurman, advocaat,
Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 17 november 2008 (A.R.No. 0982211) tussen geïntimeerde als eiseres en appellante als gedaagde ,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis, gewezen en uitgesproken op 1 juni 2012. Daarbij heeft het Hof Grain Caribe in de gelegenheid gesteld zich bij nadere conclusie uit te laten over het door Sun Rice met betrekking tot de derde grief gevoerde verweer, dat de hierna te noemen cessie een cessie tot zekerheid is. Vervolgens heeft appellante nog een uitlating pleitnota gedaan, waarbij drie producties zijn overgelegd, en heeft geïntimeerde een schriftuur overgelegd, houdende uitlating omtrent door appellante overgelegde producties.
De beoordeling
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Bij overeenkomst van 2 augustus 1997 heeft Sun Rice aan Grain Caribe 1500 m-ton cargorijst verkocht tegen een bedrag van US$ 365,– per m-ton. Uiteindelijk is 1366,66 m-ton rijst geleverd. Bij niet betaling binnen 30 dagen na verscheping werd US$ 5,– per geleverde m-ton als incentives verschuldigd, alsmede een rente van 1% per maand over de verschuldigde hoofdsom. Daarnaast heeft Grain Caribe op 15 augustus 1997 een hypothecaire vordering van Sf 216.804.000,– jegens [naam 1] N.V. op een erfpachtsrecht en alle aan deze vordering verbonden rechten en plichten aan Sun Rice gecedeerd. De levering heeft vervolgens plaatsgevonden.
b. Op 21 april 1998 was Grain Caribe op basis van de geleverde rijst in totaal US $ 541.582,58 aan Sun Rice verschuldigd. Op die datum is Sun Rice overgegaan tot executoriale verkoop van de aan haar gecedeerde vordering. De opbrengst (tegen een koers van Sf 406,– per US$) bedroeg US$ 433.990,14. Inschrijving van de akte van cessie in de openbare registers heeft Sun Rice Sf 6.504,12 gekost.
c. Sun Rice heeft voor deze bedragen beslag doen leggen op 9 juni 1998.
2. In eerste aanleg heeft Sun Rice in conventie bovenstaande bedragen gevorderd, met rente, en vanwaardeverklaring van het gelegde beslag, met veroordeling van Grain Caribe in de proceskosten. Grain Caribe heeft op haar beurt in reconventie een bedrag van US$ 139.385,09 gevorderd, met kosten en rente.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen bij vonnis van 17 november 2008 in conventie integraal toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.
4. Grain Caribe heeft zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, op het standpunt gesteld dat zij eerst in de loop van 2007 kennis heeft genomen van het feit dat er in 1998 een procedure tegen haar is ingesteld. Alle advocaten, die namens haar zouden zijn opgetreden, waren onbevoegd. Ook de heer [naam 2], die ter comparitie is verschenen, deed dit zonder door haar gemachtigd te zijn. Wat hier verder allemaal van zij, Grain Caribe heeft als appellante hier verder geen conclusies aan verbonden, noch enige juridische stappen ondernomen, zoals bijvoorbeeld een desaveu-procedure. Daar komt bij dat de kantonrechter op goede gronden heeft aangenomen dat van onbevoegdelijk optreden van de zijdens Grain Caribe gestelde advocaten niet is gebleken. Aan deze kwestie wordt daarom in hoger beroep voorbijgegaan.
5. Grain Caribe heeft een aantal grieven tegen voormeld vonnis van de kantonrechter, voorzover in conventie gewezen, aangevoerd, die in het navolgende achtereenvolgens zullen worden behandeld. Tegen het vonnis, voorzover in reconventie gewezen, zijn geen grieven ingebracht. Sun Rice heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop zonodig zal worden ingegaan.
6. De eerste grief bestrijdt de mogelijkheid dat een veroordeling tot betaling van een geldsbedrag uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, zulks ten onrechte. Artikel 56 lid 7 Rv maakt dit uitdrukkelijk mogelijk. De grief wordt verworpen.
7. De tweede grief beklaagt zich over het feit dat de kantonrechter de gevorderde rente van 1% per maand onverkort heeft toegewezen en niet heeft gematigd. Zij acht een dergelijk percentage over een periode van bijna 10 jaar in strijd met de openbare orde en de redelijkheid en billijkheid. Bovendien, zo voert zij aan, had de veiling eerder kunnen plaatsvinden, waardoor de rente ook toen al minder hoog was geweest. Met geïntimeerde is het Hof van oordeel, dat appellante het geheel in eigen hand heeft gehad om de vordering tijdig te betalen. Als zij de vordering zoals was overeengekomen binnen dertig dagen na verscheping had betaald was er helemaal geen rente verschuldigd geweest en zou ook geen executoriale verkoop hebben plaatsgevonden. Nu appellante er zelf voor heeft gekozen om de vordering al die jaren niet te betalen en zij dus zelf het rentevoordeel heeft genoten, is toewijzing van de tussen partijen overeengekomen rente –die op zich ook niet extreem hoog is- niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid of de openbare orde. Ook deze grief wordt daarom verworpen.
8. In grief 3 betoogt Grain Caribe dat de hiervoor genoemde cessieovereenkomst inhoudt dat Sun Rice geen vordering meer jegens haar heeft, maar dat zij het eventuele restant van de vordering na de executoriale veiling op [naam 1] N.V. dient te verhalen. Sun Rice voert hiertegen aan dat het hier om een cessie tot zekerheid gaat, zodat Sun Rice na uitwinning het restant van de vordering gewoon op Grain Caribe kan verhalen. Het hof stelt vast dat in de tekst van deze overeenkomst met zoveel woorden staat dat enerzijds Grain Caribe deze hypothecaire vordering tot zekerheid van de betaling van de door N.V. Sun Rice te leveren rijst aan Sun Rice heeft overgedragen en dat Sun Rice deze cessie tot zekerheid van eigendomsoverdracht aanneemt. Verder staat nog eens uitdrukkelijk vermeld onder 4. van de overeenkomst, dat de cessie is geschied tot zekerheid van betaling van de levering van 1500 ton rijst door Sun Rice aan Grain Caribe, welke cessie na betaling zonder enige vorm van proces van rechtswege ontbonden zal zijn. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit deze tekst onomstotelijk dat het hier om een cessie tot zekerheid gaat, zodat het verweer, dat Sun Rice geen vordering meer heeft op Grain Caribe, maar op [naam 1] N.V., niet opgaat. In de overeenkomst staat ook niet dat Sun Rice verder afziet van haar vordering jegens Grain Caribe. Sterker nog, in de overeenkomst wordt er met zoveel woorden van uit gegaan dat Grain Caribe haar schuld aan Sun Rice gewoon gaat betalen waarna de cessie tot zekerheid van rechtswege vervalt. Ook deze grief dient derhalve te worden verworpen.
9. Grain Caribe beroept zich ook nog op een ‘Dadingsovereenkomst’ van 10 oktober 2001, blijkens welke overeenkomst S.M.L. aan Sun Rice per die datum het geldsbedrag betaalt van de ‘gepretendeerde vordering van Sunrise op Graincaribe-[naam 1] e.c.a. als gevorderd in de zaak bekend onder A.R.No. 982211. Nu echter op geen enkele wijze is gebleken dat S.M.L. deze dadingsovereenkomst is nagekomen (ter comparitie van partijen op 4 juni 2004 hebben beide partijen ook aangegeven dat S.M.L. niet heeft betaald), waardoor de onderhavige vordering van Sun Rice is voldaan, moet deze stelling reeds om die reden worden verworpen.
10. Het voorgaande leidt er toe dat alle grieven worden verworpen en dat het vonnis van de kantonrechter van 17 november 2008 kan worden bevestigd.
De beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep;
Verwijst Grain Caribe in de proceskosten aan de zijde van Sun Rice gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Nihil.
Aldus gewezen door: mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. R.G. Chatterpal, Leden en
w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. T.A. Kensmil namens advocaat mr. R. Sohansingh, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Essed namens advocaat mr. H.R. Schurman, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld