- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15123
- Uitspraakdatum 16 maart 2018
- Publicatiedatum 25 juni 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Appellant vordert om geïntimeerde te veroordelen hem te voorzien van een beschikking c.q. resolutie, inhoudende diens benoeming tot Onderhoofd Dienst Algemeen Maatschappelijk Zorg met dienovereenkomstige aanpassing van zijn salaris en emolumenten te rekenen van 21 juli 2009. Appellant stelt uitdrukkelijk dat hij wordt geacht stilzwijgend te zijn benoemd in die functie vanaf 21 juli 2010. Het Hof oordeelt dat appellant vanaf 21 juli 2009 langer dan een jaar in een definitief opengevallen functie heeft waargenomen en aannemelijk is geworden dat hij ingevolge artikel 22 lid 5 van de Personeelswet voldoet aan de vereisten voor benoembaarheid in de waargenomen functie, zal de gevraagde voorziening worden toegestaan.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[appellant],
wonende in het [district] ,
appellant in kort geding,
gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting, rechtspersoon,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo,
geïntimeerde in kort geding,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 26 november 2015 (A.R.No. 13-4372) tussen appellant als eiser in kort geding in eerste aanleg en geïntimeerde als gedaagde in kort geding in eerste aanleg,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1.Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/handelingen:
- de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellanten op 24 december 2015 hoger beroep hebben ingesteld;
- de memorie van grieven met een productie overgelegd op 24 december 2015;
- de memorie van antwoord ingediend ter griffie van het hof op 01 juni 2016;
- de pleitnota overgelegd ter griffie van het hof op 18 november 2016, met producties;
- de antwoord pleitnota en uitlating producties overgelegd ter griffie van het hof op 03 maart 2017;
- de repliek pleitnota overgelegd ter griffie van het hof op 17 maart 2017, met producties;
- de dupliek pleitnota en uitlating producties overgelegd ter griffie van het hof op 07 juli 2017;
de rechtsdag voor de uitspraak was aanvankelijk bepaald op 19 januari 2018, doch nader op heden.
2.De ontvankelijkheid van het beroep
Partijen waren op de dag van de uitspraak (26 november 2015) noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig. Appellant heeft bij schrijven van zijn procesgemachtigde op 24 december 2015 appèl aangetekend, terwijl een afschrift van het vonnis per griffiersbrief d.d. 14 december 2015 naar partijen is verzonden. Gesteld noch gebleken is dat appellant niet tijdig in appèl is gekomen, zodat appellant in zijn appèl kan worden ontvangen.
3.De feiten
3.1 Appellant is op 01 juli 1986 in dienst getreden van het Ministerie van Sozavo en voor et laatst te rekenen van 15 oktober 2001 bevorderd tot Stafambtenaar A 3e Klasse bij beschikking van 05 juni 2007, S.Z. [nummer 1].
3.2 Bij schrijven d.d. 12 juli 2011, kenmerk OD/AMZ [Nummer 2], heeft de Onderdirecteur Algemeen Maatschappelijke Zorg (AMZ), voor zover van belang aan de Directeur van het Ministerie van Sozavo medegedeeld, dat zij naar aanleiding van het schrijven d.d. 22 juli 2010 van het waarnemend hoofd Personeelszaken inzake positieverbetering van appellant met betrekking tot voordracht SZ.[nummer 3], geen bezwaar heeft voor de benoeming van appellant tot waarnemend onderhoofd, alsmede dat zij voornemens is om aan appellant die sedert 21 juli 2009 als waarnemend onderhoofd fungeert, tekeningsbevoegdheid te verlenen ter optimalisering van de dienstverlening binnen de dienst AMZ bij eventueel afwezigheid en/of ontstentenis van het hoofd AMZ.
3.3 Het hoofd AMZ heeft bij schrijven d.d. 25 juli 2011, kenmerk AMZ [nummer 4], het schrijven vermeld onder 3.2 van dit vonnis, doorgeleid naar het waarnemend hoofd Personeelszaken, met onder meer het verzoek om appellant te voorzien van een benoemingsbeschikking.
3.4 Het waarnemend hoofd Personeelszaken heeft bij schrijven d.d. 25 januari 2012, voor zover van belang aan de Onderdirecteur Administratieve Diensten, medegedeeld:
“(…) De heer [appellant] werd per 01 januari 2000 belast met de leiding van Hoofd D.A. Commewijne. Per 15 oktober 2001 werd hij ter beschikking gesteld van het Hoofd A.M.Z. en te rekenen van 2 juli 2009 is hij belast met tekeningsbevoegdheid als waarnemend Onderhoofd A.M.Z. De heer [appellant] voornoemd voldoet niet aan de voorgestelde eisen zoals opleidingen t.a.v. zijn benoeming tot Onderhoofd A.M.Z. Betrokkene dient in het bezit te zijn van een H.B.O,-opleiding of daaraan gelijkgesteld.
Betrokkene is in staat op H.B.O. werk- en denkniveau zijn werkzaamheden te verrichten. Mijns inziens daarvoor bestaat er dezerzijds geen bezwaar om hem te benoemen tot Onderhoofd A.M.Z. vermeld moge worden dat dhr. [appellant] meergenoemd nu tewerkgesteld is bij de Dienst A.M.Z., waar hij als Stafmedewerker fungeert en zich heeft doen kennen als een plichtsgetrouwe ambtenaar die zijn werkzaamheden naar volle tevredenheid verricht.”
3.5 Appellant heeft bij schrijven d.d. 10 mei 2013 onder meer aan de Minister van Sozavo aangegeven, dat hij ondanks het bezwaar op het schrijven d.d. 25 juli 2012, hoopvol is dat zijn formalisatie in de functie als Onderhoofd A.M.Z. zo spoedig mogelijk middels een beschikking wordt gewaardeerd en dat hij ook ingedeeld mag worden conform de gewijzigde FISO-inschaling.
3.6 Bij schrijven van de procesgemachtigde van appellant d.d. 02 jul 2013, betekend op 05 juli 2013 bij exploot no. 1132, is geïntimeerde gesommeerd en in gebreke gesteld om binnen een maand appellant te voorzien van een beschikking/resolutie inhoudende diens benoeming tot onderhoofd AMZ met dienovereenkomstige aanpassing van zijn salaris en emolumenten te rekenen van 21 juli 2009.
3.7 Appellant heeft als productie overgelegd de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 05 augustus 2014 [nummer 5], houdende vastlegging dat landsdienaren die vanwege het bevoegd gezag bij beschikking belast zijn met de waarneming van een functie, welke is ingedeeld vanaf functiegroep 7 tot en met functiegroep 11, en niet voldoen aan de functievereisten, zoals gesteld in het Functie Informatie Systeem Overheid, na een waarneming van minimaal EEN JAAR, in afwijking van de FISO-vereisten, definitief in de waargenomen functie kunnen worden benoemd. Voorts is onder paragraaf II van voornoemde beschikking bepaald dat deze definitieve benoeming slechts kan plaatsvinden, indien de volgende voorwaarden in acht zijn genomen:
a. de betreffende landsdienaar moet bereid zijn zich aan een test te onderwerpen, welke wordt afgenomen door een door de Onderraad voor Personeelsaangelegenheden aan te wijzen deskundig team;
b. een goede beoordeling van het ambtelijk gedrag en de werkattitude;
c. een goede ambtelijke verloop vanaf de indiensttreding bij de overheid.
Aan voornoemde beslissing ligt de navolgende overweging ten grondslag: Dat landsdienaren door het bevoegd gezag belast kunnen worden met de waarneming van een functie, welke is ingedeeld vanaf functiegroep 7 tot en met functiegroep 11; dat bedoelde landsdienaren niet altijd voldoen aan de vereisten voor benoeming in die functie, zoals die zijn gesteld in het Functie Informatie Systeem Overheid, wat een definitieve benoeming in de desbetreffende functie onmogelijk maakt; dat deze groep landsdienaren hierdoor veelal komt te verkeren in een situatie van onzekerheid, voor wat hun rechtspositie betreft; dat mede ter versterking van de rechtspositie van deze groep van landsdienaren, het redelijk en billijk wordt geacht om in voorkomende gevallen van de in het FISO vastgestelde functievereisten af te wijken, voor zover de landsdienaar voldoet aan de nadere voorwaarden zoals in deze beschikking vastgelegd.
3.8 Bij vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding d.d. 26 november 2015, waarvan beroep, is de vordering van (thans) appellant afgewezen.
4.De vordering in eerste aanleg
(Thans) appellant heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis in kort geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. (thans) geïntimeerde te veroordelen om binnen I maand na het ten deze uit te spreken vonnis, (thans) appellant te voorzien van een beschikking c.q. resolutie inhoudende diens benoeming tot Onderhoofd Dienst Algemeen Maatschappelijk Zorg van het directoraat Algemeen Maatschappelijk Zorg van het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting met dienovereenkomstige aanpassing van zijn salaris en emolumenten te rekenen van 21 juli 2009;
2. aan het gevorderde onder 1 te verbinden een dwangsom ad SRD 5.000,- per dag voor iedere keer of dag dat (thans) geïntimeerde in strijd daarmede handelt, althans weigert te voldoen aan het ten deze uit te spreken vonnis.
5.De grieven
Appellant heeft een tweetal grieven aangevoerd welke bij de beoordeling van het geschil zullen worden verwoord en behandeld.
6.De vordering in Hoger Beroep
Appellant concludeert in dit hoger beroep op deze gronden appellant ontvankelijk te willen verklaren in zijn beroep en te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende de vordering van appellant alsnog toe te wijzen.
7.Het verweer
Geïntimeerde heeft op de door appellant aangevoerde grieven verweer gevoerd, waarop voor zover nodig in de beoordeling zal worden ingegaan, concluderende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg.
8.De beoordeling
8.1 Het hof overweegt dat appellant zich op het standpunt stelt dat hij wel op een HBO- denkniveau kan functioneren, weshalve hij voldoet aan de wettelijke vereisten voor benoembaarheid in de functie van Onderhoofd AMZ. Geïntimeerde daarentegen beroept zich op de resolutie van 28 februari 2009, [nummer 6] en op de als productie overgelegde functiebeschrijving, op grond waarvan hij concludeert dat appellant niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor benoembaarheid, nu een HBO-denkniveau onvoldoende is voor de benoembaarheid. Evenwel staat tussen partijen rechtens vast dat appellant een aantal jaren heeft waargenomen in voornoemde functie.
8.2 Het hof vindt in voornoemde stellingen van partijen aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten teneinde nadere inlichtingen in te winnen en om een minnelijke regeling te beproeven. Met name wenst het hof inzage te verkrijgen in de resolutie van 28 februari 2009, [nummer 6] en de officiële functiebeschrijving van Onderhoofd AMZ. Geïntimeerde wordt verzocht om genoemde documenten ter comparitiezitting over te leggen.
8.3 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
9.De beslissing in Hoger Beroep
Het Hof
9.1 Gelast appellant in persoon en geïntimeerde deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van hun raadslieden, te verschijnen voor het Hof voor het verschaffen van inlichtingen en het beproeven van een vereniging zoals overwogen onder 8.2 van dit vonnis.
9.2 Bepaalt dat de comparitie van partijen zal worden gehouden op vrijdag 6 april 2018 des voormiddags te 9:00 uur.
9.3 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan en mr. S.M.M. Chu, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken te openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 maart 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens de advocaten mr. M.A. Guman en mr. M.G.A. Vos, gemachtigden van partijen.
Voor afschrift De Griffier van het Hof van Justitie, Mr. M.E. van Genderen-Relyveld