SRU-HvJ-2018-62

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15022
  • Uitspraakdatum 16 maart 2018
  • Publicatiedatum 11 september 2022
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Hof heeft appellante haar vordering tot voeging van beide zaken niet conform de vereisten van artikel 126 juncto 127 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), bij wege van incidentele conclusie en met redenen omkleed gedaan. Meer nog, het vonnis in de zaak met A.R. No. 06-1020 thans bekend onder G.R. No. 15046 is niet ten processe overgelegd, zodat de inhoud van die zaak onbekend is en het hof derhalve niet tot beoordeling zou kunnen overgaan. De Staat en de stichting hebben op deze vordering evenmin gereageerd. Nu, beide zaken in staat van wijzen staan, zou de gevorderde voeging ook niet meer mogelijk zijn. De vordering in het incident tot voeging van de onderhavige zaak met de zaak bekend als G.R. No. 15046, zal daarom als niet op de wet gegrond worden afgewezen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Vonnis in het incident en in de hoofdzaak in de zaak van

De naamloze vennootschap N.V. ANSOE, rechtens geheten,
De naamloze vennootschap N.V. NIEUWE HOUTONDERNEMING ANSOE,
rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende in het district [District 1],
appellante, hierna aangeduid als ”Ansoe”,
gemachtigde: mr. K. Baldew, advocaat,

tegen

A. DE STICHTING MISSILE,
rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te [Plaats],
geïntimeerde, hierna aangeduid als ”de Stichting”,
gemachtigde: mr. H.P. Boldewijn, advocaat,

B. DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen,
rechtspersoon, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, zetelende te diens parkette te Paramaribo, geïntimeerde, aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat.

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 20 oktober 2009 (A.R.No. 06-4102) tussen Ansoe als eiseres in eerste aanleg en de Stichting en de Staat als gedaagden in eerste aanleg, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:
• de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat Ansoe op 27 juli 2010 hoger beroep heeft ingesteld;
• de pleitnota met producties overgelegd op 06 november 2015;
• het antwoordpleidooi en uitlating producties zijdens de Staat overgelegd op 15 januari 2016;
• het antwoordpleidooi en uitlating producties zijdens de Stichting overgelegd op 18 maart 2016;
• de repliekpleidooien overgelegd op 06 mei 2016;
• het dupliekpleidooi zijdens de Staat overgelegd op 17 juni 2016;
• het dupliekpleidooi zijdens de Stichting overgelegd op 15 juli 2016;
• de rechtsdag voor de uitspraak die aanvankelijk was bepaald voor 3 februari 2017, is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep
Partijen waren op de dag van de uitspraak (20 oktober 2009) noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig. Ansoe heeft bij schrijven van haar procesgemachtigde op 27 juli 2010 appél aangetekend. Nu aan partijen een afschrift van het vonnis per griffiersbrief d.d. 05 juli 2010 is verzonden, heeft Ansoe tijdig appél aangetekend en kan zij daarin worden ontvangen.

3. De beoordeling in het incident
3.1 Het hof overweegt dat Ansoe in haar vordering in hoger beroep mede heeft gevorderd dat de behandeling van de zaak (A.R. No. 06-1020) in hoger beroep bekend onder G.R. No. 15046, wordt gevoegd bij de onderhavige zaak vanwege het feit dat, naar het hof begrijpt, beide zaken aan elkaar gerelateerd zijn.

3.2 Naar het oordeel van het hof heeft Ansoe haar vordering tot voeging van beide zaken niet conform de vereisten van artikel 126 juncto 127 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), bij wege van incidentele conclusie en met redenen omkleed gedaan. Meer nog, het vonnis in de zaak met A.R. No. 06-1020 thans bekend onder G.R. No. 15046 is niet ten processe overgelegd, zodat de inhoud van die zaak onbekend is en het hof derhalve niet tot beoordeling zou kunnen overgaan. De Staat en de stichting hebben op deze vordering evenmin gereageerd. Nu, beide zaken in staat van wijzen staan, zou de gevorderde voeging ook niet meer mogelijk zijn. De vordering in het incident tot voeging van de onderhavige zaak met de zaak bekend als G.R. No. 15046, zal daarom als niet op de wet gegrond worden afgewezen.

3.3 Het hof overweegt evenwel, dat naar wordt begrepen, Ansoe in de zaak bekend als G.R. No. 15046, oorspronkelijk zou hebben gevorderd dat primair aan haar het recht van grondhuur op het perceelland toekomt, op grond waarvan het hof termen aanwezig acht om de beslissing in de onderhavige zaak aan te houden, teneinde Ansoe in de gelegenheid te stellen het vonnis in de zaak bekend als G.R. No. 15046 over te leggen. Aangezien het hof ambtshalve kennis draagt van het feit dat de zaak bekend als G.R. No. 15046 op de rol voor vonnis staat op 20 april 2018, zal de onderhavige zaak,
rekening houdende met de termijn van verstrekking van het over te leggen vonnis, worden verwezen naar de rol van 20 juli 2018.

3.4 Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden tot de datum zoals bepaald in de beslissing.

4. De beslissing in Hoger Beroep
Het Hof

In het incident
4.1 Wijst af de gevorderde voeging van de onderhavige zaak met de zaak bekend als G.R. No. 15046.

In de hoofdzaak
4.2 Bepaalt dat de hoofdzaak weder ter rolle zal worden afgeroepen op vrijdag 20 juli 2018 om 08.30 uur voor het overleggen van het op 20 april 2018 of nader, te wijzen vonnis in de zaak bekend onder G.R. No. 15046;

4.3 Houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door: mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-President en mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en

                                                             w.g. S.S.S. Wijnhard

door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken te openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 maart 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein                            w.g. A.C. Johanns

Partijen, appellante vertegenwoordigd dor advocaat mr. K.J. Hok A Hin namens advocaat mr. K. Baldew, gemachtigde van appellante en geïntimeerde sub B vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. J. Kraag, gemachtigde van geïntimeerde sub B zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld