SRU-HvJ-2018-64

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15121
  • Uitspraakdatum 06 juli 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Gelet op de door het Hof al vastgestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk, heeft de vrouw bij haar verweer dat dit in overwegende mate aan de man is te verwijten geen belang. Het huwelijk zal immers duurzaam ontwricht blijven, wat de echtscheiding rechtvaardigt. Mogelijk dat het verweer van de vrouw van belang is voor het bepalen van partneralimentatie, maar dan moeten haar argumenten in een eventuele procedure daarover worden gewogen. Het Hof passeert daarom het verweer van de vrouw, waaruit volgt dat de echtscheiding terecht is uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

G.R.No. 15121

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

[De vrouw],
wonende in het [district],
appellante,
verder te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. I. Lalji, advocaat,

tegen

[De man],
wonende in het [district],
geïntimeerde,
verder te noemen: de man,
gemachtigde: mr. D. Moerahoe, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 25 maart 2013 (A.R.No. 11-4341) tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep

Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

  • het proces-verbaal d.d. 3 april 2013 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat de vrouw tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
  • de pleitnota d.d. 2 juni 2017;
  • de antwoordpleitnota d.d. 7 juli 2017;
  • de repliekpleitnota d.d. 6 oktober 2017;
  • de dupliekpleitnota d.d. 3 november 2017.

De beoordeling

1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de vrouw daarin kan worden ontvangen.

2. Het gaat in deze zaak om de vraag of het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht en of dat in overwegende mate aan de man is te wijten.

3. De man stelt onweersproken dat partijen al jaren niet meer samenwonen en ieder een eigen leven hebben opgebouwd. Partijen stellen over en weer dat dit nieuwe leven door de ander wordt gedeeld met een nieuwe vaste partner (van de man) of meer opvolgende partners (van de vrouw). De man stelt voorts in zeer duidelijke bewoordingen dat hij nooit meer iets van de vrouw wil weten.
Tegen deze achtergrond is niets te verwachten van de vergiffenis die de vrouw stelt aan de man gegeven te hebben – de man betwist overigens dat hem iets vergeven hoeft te worden – en van de huwelijkstherapie die de vrouw voorstelt. Het Hof oordeelt vast dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht.

4. De vrouw stelt, subsidiair, dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate aan de man te wijten is. Zij beroept zich in het verlengde daarvan op artikel 226 BW. Dat bepaalt dat een vordering tot echtscheiding niet kan worden ingesteld door de huwelijkspartner aan wie de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate is te verwijten, als de andere partner daartegen verweer voert.

5. Het Hof stelt vast dat in deze rechtszaak – buiten de vordering tot het treffen van één voorlopige voorziening betreffende het gebruik van de echtelijke woning – niet méér vorderingen zijn ingediend dat die tot de echtscheiding als zodanig en die tot scheiding en deling. Gegeven de door het Hof al vastgestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk, heeft de vrouw bij haar verweer dat dit in overwegende mate aan de man is te verwijten geen belang. Het huwelijk zal immers duurzaam ontwricht blijven, wat de echtscheiding rechtvaardigt. Mogelijk dat het verweer van de vrouw van belang is voor het bepalen van partneralimentatie, maar dan moeten haar argumenten in een eventuele procedure daarover worden gewogen.
Het Hof passeert daarom het verweer van de vrouw, waaruit volgt dat de echtscheiding terecht is uitgesproken door de kantonrechter.

7. Nu de grieven niet slagen en het Hof tegen het vonnis van de kantonrechter ook ambtshalve geen bedenkingen heeft, zal dit worden bevestigd.
De aard van de zaak brengt mee dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

De beslissing in hoger beroep
Het Hof:

bevestigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 25 maart 2013 (A.R. No. 11-4341);

compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

Aldus gewezen door: mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns, Lid en mr. I. Sonai, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 6 juli 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S.H. Boedhoe namens advocaat mr. I.S. Lalji, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. N.P. Soekra namens advocaat mr. D. Moerahoe, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld