SRU-HvJ-2018-65

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15119
  • Uitspraakdatum 18 mei 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verweerster heeft ter comparitie gezegd dat de woning verkregen is doordat deze haar staande het huwelijk door haar ouders geschonken is. Dat gegeven heeft in de afweging door de kantonrechter in het eindvonnis ook een rol gespeeld. In werkelijkheid echter is de woning gekocht door erflater, naar verweerster heeft gesteld met door haar ouders voor dat doel geschonken geld. Voor zover de erven hier bedrog en arglist van verweerster zien, moet het hof dat standpunt verwerpen. In de eerste plaats is het begrijpelijk en aanvaardbaar dat het voor verweerster en voor haar woordkeus geen verschil maakt of de woning ten geschenke is gekregen of gekocht is met ten geschenke gekregen geld en het valt niet te verwachten dat het voor de afweging in het eindvonnis wel verschil gemaakt zou hebben. In de tweede plaats zouden de erven daarmee hun request-civiel op een ander middel gronden dan hun verzoekschrift behelsde, wat artikel 300 Rv verbiedt.

Uitspraak

G.R.No. 15119

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van
[Verzoekster sub 1], zowel voor zich als in haar hoedanigheid van voogdes over [de minderjarige],
[Verzoeker sub 2],
[Verzoeker sub 3],
verzoekers in request-civiel,
verder ook aan te duiden, gezamenlijk als de erven, de eerste hunner ook afzonderlijk als [verzoekster sub 1],
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,

tegen

[Verweerster],
verweerster in request-civiel,
verder ook aan te duiden als [verweerster],
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat,

inzake het request-civiel tot herroeping van het vonnis van dit hof van 15 april 2016, G.R.No. 14815, op het hoger beroep tegen het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 13 juli 2011 tussen [verweerster] als eiseres en de erven als gedaagden spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • een inleidend verzoekschrift van 31 mei 2016;
  • een antwoordpleitnota van 6 januari 2017;
  • een repliekpleitnota in request-civiel van 3 februari 2017;
  • een dupliekpleitnota in request-civiel van 16 juni 2017
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 5 januari 2018 en volgens nader op heden.

De ontvankelijkheid van het request-civiel

Het request-civiel is tijdig en op de juiste wijze ingediend, zodat de erven daarin kunnen worden ontvangen.

Vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld, anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, dan wel blijkende uit de inhoud, voor zover niet weersproken, van overgelegde stukken, staan de volgende feiten tussen partijen vast.

[verweerster] is gehuwd geweest met [erflater] (hierna: de erflater). Staande huwelijk heeft de erflater in 1969 door koop de eigendom verworven van onroerend goed aan de [straatnaam] in Paramaribo (hierna: de woning). Het eigendomsrecht viel in de tussen de erflater en [verweerster] bestaande huwelijksgemeenschap.

Op enig moment is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De erflater en [verweerster] zijn niet tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap overgegaan. [verweerster] is met de kinderen in de woning gebleven totdat zij op enig moment naar Nederland is verhuisd. De erflater is op enig moment gehuwd met [verzoekster sub 1] en zij hebben met hun kinderen geruime tijd in de door [verweerster] inmiddels verlaten woning gewoond. Op 13 mei 1996 heeft de erflater bij testament de erven tot enige en algehele erfgenamen benoemd. Op 27 september 1997 is de erflater overleden.

Tussen partijen zijn tijdens de scheiding en deling (kennelijk: van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de erflater en [verweerster] en mogelijk ook van de nalatenschap van de erflater) zwarigheden gerezen. Dat heeft geleid tot een zwarighedenprocedure onder A.R. No. 095410 tussen [verweerster] als eiseres en de erven als gedaagden. In die procedure hebben mondelinge verhoren plaatsgevonden op 21 juni 2010 en 29 juli 2010 en is een taxatierapport uitgebracht door de door de kantonrechter benoemde deskundige Welles, waarover partijen zich nog hebben uitgelaten. Daarna is op 13 juli 2011 het eindvonnis in die zaak uitgesproken waarbij de boedelscheidende notaris is bevolen een akte van scheiding en deling op te maken met als inhoud dat de tot de nalatenschap behorende woning aan [verweerster] zal worden toegewezen en dat deze wegens overbedeling aan de erven hun aandeel zal uitkeren, berekend aan de hand van het taxatierapportWelles. Tegen dit vonnis hebben de erven hoger beroep ingesteld, waarin zij echter bij vonnis van dit hof van 15 april 2016 niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Beoordeling van het request-civiel

De erven leggen aan het request-civiel ten grondslag dat [verweerster] in het geding gebruik heeft gemaakt van bedrog of arglist. Immers heeft de kantonrechter bij de comparitie van partijen uitdrukkelijk beslist dat de woning aan de erven wordt toegewezen tegen uitkering van de helft van de getaxeerde waarde aan [verweerster].

Niet duidelijk is wat nu precies de door de erven als bedrieglijk of arglistig beschouwde gedragingen van [verweerster] zijn. Met de comparitie waar de kantonrechter beslist zou hebben dat de woning aan de erven zou worden toegewezen, doelen de erven blijkbaar op het verhoor van 21 juni 2010, want alleen van die zitting en niet van die van 29 juli 2010 hebben zij het proces-verbaal in het geding gebracht. Dat proces-verbaal vermeldt echter niets over enige beslissing van de kantonrechter. Over de vraag aan wie de woning ware toe te delen houdt het proces-verbaal alleen de verklaring van [verweerster] in (de erven waren helemaal niet ter terechtzitting aanwezig):
In eerste instantie wilde ik dat het perceel en de woning aan de [straatnaam]aan mij zou worden toebedeeld, vanwege de emotionele waarde die ik eraan hecht. Ik was heel jong toen ik in het huwelijk trad en heb het perceel van mijn ouders cadeau gekregen. De zaak duurt echter al heel lang en ik heb na een gesprek met mijn kinderen besloten dat voormeld perceel aan de gedaagden kan worden toegewezen. Mijn kinderen en ik wensen wel uitbetaald te worden voor ons aandeel waar wij recht op hebben.
Deze verklaring, ook al is ze ten overstaan van de kantonrechter afgelegd, levert nog geen beslissing van de kantonrechter op. Ze levert ook geen overeenkomst tussen partijen op, alleen al omdat [verweerster] wel, maar de erven niet tegenwoordig waren. Bovendien heeft ze volgens het proces-verbaal slechts gezegd dat de woning aan de erven “kon” worden toegewezen, niet dat ze dat wenste. Dat kan niet anders worden begrepen dan dat ze (op dat moment) geen bezwaar maakte tegen de mogelijkheid dat de kantonrechter de woning aan de erven zou toedelen. Het kan teleurstellend voor de erven zijn geweest dat de kantonrechter bij het eindvonnis de belangen toch anders afwoog en toedeling aan [verweerster] beval, maar het hof ziet niet in hoe daaruit bedrog of arglist van [verweerster] kan worden afgeleid.

De erven beroepen zich ook op het testament van de erflater en stellen dat de kantonrechter daarmee niet in strijd mocht handelen. Echter, nog ervan afgezien dat daarmee nog geen bedrog of arglist van [verweerster] zou zijn gegeven, heeft de kantonrechter in het geheel niet in strijd met het testament gehandeld en beslist. Het testament houdt slechts in dat de erven als enige en algehele erfgenamen worden benoemd, maar bepaalt niets over de scheiding en deling van de nalatenschap en al helemaal niets over de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap die tussen de erflater en [verweerster] had bestaan en die wel was ontbonden, maar nog niet gescheiden en gedeeld.

Zoals hiervoor vermeld heeft [verweerster] ter comparitie gezegd dat de woning verkregen is doordat deze haar staande het huwelijk door haar ouders geschonken is. Dat gegeven heeft in de afweging door de kantonrechter in het eindvonnis ook een rol gespeeld. In werkelijkheid echter is de woning gekocht door [erflater], naar [verweerster] heeft gesteld met door haar ouders voor dat doel geschonken geld. Voor zover de erven hier bedrog en arglist van [verweerster] zien, moet het hof dat standpunt verwerpen. In de eerste plaats is het begrijpelijk en aanvaardbaar dat het voor [verweerster] en voor haar woordkeus geen verschil maakt of de woning ten geschenke is gekregen of gekocht is met ten geschenke gekregen geld en het valt niet te verwachten dat het voor de afweging in het eindvonnis wel verschil gemaakt zou hebben. In de tweede plaats zouden de erven daarmee hun request-civiel op een ander middel gronden dan hun verzoekschrift behelsde, wat artikel 300 Rv verbiedt.

Op grond van het hiervoor overwogene moet het request-civiel worden afgewezen.

De beslissing in request-civiel:

Het Hof:

wijst het request-civiel af;

veroordeelt de erven in de kosten van het geding en bepaalt deze, voor zover tot op heden aan de zijde van [verweerster] gevallen, op nihil.

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.C. Mettendaf, Lid en mr. S.J.S. Bradley, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. A. Charan

door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 18 mei 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. S.M.M. Chu

Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld