SRU-HvJ-2018-68

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15115
  • Uitspraakdatum 06 juli 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De man is in zijn hoger beroep in deze zaak niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
    Het achterliggend belang van de man is in de kern dat het beslag wordt opgeheven. In het kantonvonnis onder nummer A.R.No. 09-1949 is intussen in het voordeel van de man beslist. Niet gesteld of gebleken is dat tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld. Daarmee strookt dat de man doende is dit vonnis in het desbetreffende register in te schrijven, waartegen de vrouw zich blijkbaar niet verzet. Daardoor is het belang van de man bij een oordeel in het nu voorliggende geschil afwezig.

Uitspraak

G.R.No. 15115
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

[De man],
wonende te [plaats],
appellant,
verder te noemen: de man,
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,

tegen

[De vrouw],
wonende te [gemeente], Nederland,
geïntimeerde,
verder te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. I.S. Lalji, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 17 april 2014 (A.R.No. 12-3315) tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep

Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

  • de verklaring d.d. 29 april 2014 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat appellant tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
  • de pleitnota d.d. 20 januari 2017;
  • de antwoordpleitnota d.d. 21 april 2017;
  • de repliekpleitnota d.d. 5 mei 2017;
  • het namens de advocaat van geïntimeerde persisteren bij wat al was aangevoerd, op 4 augustus 2017.

De beoordeling

1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellant daarin kan worden ontvangen.

2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
Partijen zijn gehuwd in Suriname, maar in 1986 in Suriname van echt gescheiden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van echtscheiding. De vrouw is in 1996 een echtscheidingsprocedure begonnen in Nederland, wat geleid heeft tot een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar (in Nederland) van 22 mei 1997. Daarna heeft de vrouw in Suriname conservatoir maritaal beslag gelegd op een erfpachtrecht dat volgens haar in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zou vallen. De man heeft opheffing van dat beslag gevorderd bij de kantonrechter in een procedure met A.R. nummer 11-0765. Die vordering is afgewezen. Daartegen is hoger beroep aangetekend.
De man heeft vervolgens in kort geding nog eens opheffing van het beslag gevorderd, wat leidde tot het vonnis waarvan beroep (A.R.No. 12-3315). In dit vonnis heeft de kantonrechter de vordering van de man afgewezen, op grond van – kort gezegd – misbruik van recht. De tweede vordering van de man tot opheffing van het beslag was, naar het oordeel van de kantonrechter, identiek aan de eerste vordering.
Hangende het hoger beroep in dit geschil heeft zich een nieuw feit voorgedaan. Bij vonnis van 24 maart 2015 (A.R.No. 09-1949) is het onderhavige beslag opgeheven. Een kopie van dit vonnis is afgegeven door de advocaat van de vrouw aan die van de man. Volgens de man kan hij dit vonnis niet laten overschrijven (het Hof begrijpt: in het register, ter effectuering van de opheffing van het beslag), omdat naar zijn stelling dat vonnis niet volledig is in onderdeel 5.3 van het dictum. De man heeft daarom bij verzoekschrift gevraagd om correctie van dat vonnis, welke zaak loopt onder nummer A.R.No. 17-0178.

3. Het Hof oordeelt als volgt:
De man is in zijn hoger beroep in deze zaak niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
Het gaat in het door het Hof te beoordelen geschil om de opheffing van het beslag, met de daarvan afgeleide vraag of de kantonrechter in dit geschil terecht heeft geoordeeld dat de man niet voor de tweede keer deze al afgewezen opheffing kon vorderen, omdat het om een identieke tweede vordering zou gaan als de eerste keer. Het achterliggend belang van de man bij deze preliminaire vraag is dus in de kern dat het beslag wordt opgeheven. Over die vraag is intussen in het voordeel van de man beslist in het kantonvonnis onder nummer A.R.No. 09-1949. Niet gesteld of gebleken is dat tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld. Daarmee strookt dat de man doende is dit vonnis in het desbetreffende register in te schrijven, waartegen de vrouw zich blijkbaar niet verzet. Daardoor is het belang van de man bij een oordeel in het nu voorliggende geschil afwezig.

4. Het belang bij een oordeel in dit geschil ontstaat niet alsnog, doordat de man blijkbaar niet in staat is de inschrijving in het desbetreffende register te bewerkstelligen. Dat wordt niet anders als dit is te wijten aan het gegeven dat het vonnis in de zaak met A.R. nummer 09-1949 niet volledig is, zoals de man stelt. Daartegen moet hij opkomen door het indienen van een verzoek tot correctie (of aanvulling), zoals hij stelt gedaan te hebben. Hier ligt, op dit moment, geen taak of bevoegdheid van het Hof.

5. Nu de man geen belang heeft bij een uitspraak van het Hof, is hij in zijn vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk. Gelet op de aard van de zaak en het bepaalde in artikel 59 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

  • verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn eisen in hoger beroep
  • compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh, Lid en mr. S.J.S. Bradley, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 6 juli 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S.H. Boedhoe namens advocaat mr. F.F.P. Truideman, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Bhoendie, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,

Mr. M.E. van Genderen-Relyveld