SRU-HvJ-2018-70

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15089A
  • Uitspraakdatum 16 maart 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Bij wijze van toelichting op het restitutierisico bij inning van de dwangsommen door Sasur voordat het hof in de zaak in de zaak GR 15038 definitief heeft beslist, overweegt de kantonrechter hier dat Sasur de gemotiveerde stelling van SRS en de Staat dat Sasur geen enkel vermogen heeft waarop SRS verhaal zou kunnen zoeken, niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken. De grief treft geen doel: Sasur heeft de duidelijke stelling van SRS slechts in vage bewoordingen ontkend en deze niet voldoende gemotiveerd weersproken. Voor de hand had gelegen dat Sasur door middel van bankafschriften, eigendomsbewijzen of andere schriftelijke bewijsstukken haar vermogenspositie zou hebben verduidelijkt, maar dat is niet geschied.

Uitspraak

G.R.No. 15089A
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

DE STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME (SASUR),
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante, verder te noemen Sasur,
gevolmachtigde: mw. M. Gangapersad, LL.M. B.Sc., algemeen directeur,

tegen

DE STICHTING RADIO OMROEP SURINAME (SRS)
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, verder te noemen SRS,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

en

DE STAAT SURINAME,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
zetelende te Paramaribo,
geïntimeerde, verder te noemen de Staat,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 5 mei 2015 (A.R.No. 151096) tussen SRS en de Staat als eisers en Sasur als gedaagde spreekt de fungerend-president, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep
Dit procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • een verklaring van de griffier van de kantongerechten civiele zaken van 11 mei 2015, inhoudende dat Sasur op 11 mei 2015 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 5 mei 2015 in kort geding gewezen tussen SRS en de Staat als eisers en Sasur als gedaagde;
  • een pleitnota van Sasur van 4 november 2016;
  • een antwoordpleitnota van SRS van 3 februari 2017;
  • een repliekpleitnota Sasur van 16 juni 2017;
  • een dupliekpleitnota van SRS van 3 november 2017.

De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is door Sasur tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Sasur daarin kan worden ontvangen.

De beoordeling
1. Kort samengevat betreft het geschil in eerste aanleg het volgende:
Bij vonnis in kort geding van 3 december 2009 heeft de kantonrechter op vordering van Sasur aan SRS een verbod opgelegd om een aantal gespecificeerde muziekwerken zonder toestemming van Sasur openbaar te maken of te verveelvoudigen. Voorts heeft de kantonrechter aan SRS verboden “om enig muziekwerk of delen daarvan al dan niet in de oorspronkelijke versie, behorende tot het door eiseres beheerde repertoire midddels het door haar geëxploiteerde omroepstation (….) zonder van eiseres verkregen toestemming openbaar te maken danwel te verveelvoudigen”. Ten slotte heeft de kantonrechter SRS veroordeeld tot de betaling van een dwangsom groot SRD 1.000,– voor iedere keer dat SRS deze verboden zou overtreden, tot een maximum van SRD 1.000.000,–.
Sasur heeft op 7 augustus 2014, na aanzegging bij deurwaardersexploot aan SRS dat deze het maximum aan dwangsommen ter hoogte van SRD 1.000.000,– had verbeurd, executoriaal beslag gelegd op het recht van erfpacht op het perceel waarop SRS haar radio-omroepbedrijf exploiteert. Op 21 augustus 2014 heeft zij terzake van de berweerdelijk verbeurde dwangsommen executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van SRS onder de Surinaamse Bank N.V. en Hakrinbank N.V..
Op 10 maart 2015 heeft SRS bij de kantonrechter een vordering in kort geding ingesteld, waarbij zij opkwam tegen bovenbedoelde beslagen. Na vermindering van eis strekt de vordering primair tot a. opheffing van het executoriale beslag op het recht van erfpacht op het perceel land en b. staking van de tenuitvoerlegging van de derdenbeslagen onder de Banken totdat in hoger beroep definitief zal zijn beslist over het vonnis van de kantonrechter 19 januari 2015, AR no.144867. Subsidiair vorderde SRS schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 december 2009, AR no. 073984, terzake van de vastgestelde dwangsom, totdat in hoger beroep onder nummer GR 15038 zal zijn beslist over het vonnis van de kantonrechter van 19 januari 2015, AR no. 144867. In dat vonnis, AR no. 144867, werd de vordering van SRS tot opheffing van het executoriale beslag op het erfpachtsrecht van het perceel van SRS afgewezen. De kantonrechter overwoog daarin onder meer –kort en zakelijk weergegeven- dat Sasur ondanks de intrekking van de ministeriële toestemming aan Sasur om met betrekking tot auteursrechten te bemiddelen bevoegd was gebleven om terzake van die auteursrechten handhavend op te treden en aldus bevoegd was gebleven om de onderhavige dwangsommen door middel van executoriale beslagen te innen.
Bij tussenvonnis van 16 april 2015 heeft de kantonrechter de Staat Suriname toegestaan om zich te voegen in de hoofdzaak aan de zijde van SRS.
In het vonnis waarvan beroep van 5 mei 2015 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, de primaire vordering van SRS tot opheffing van de onder SRS gelegde executoriale beslagen afgewezen en de subsidiaire vordering, tot schorsing van de executie van dwangsommen, toegewezen.

2.Het hof heeft uit de pleitnota van Sasur begrepen dat Sasur zeven (ongenummerde) grieven aanvoert tegen het vonnis van de kantonrechter van 5 mei 2015.

3. In de eerste grief maakt Sasur er bezwaar tegen dat de kantonrechter het vonnis in kort geding van 3 december 2009 aanduidt als “gewraakt vonnis”. Volgens Sasur is dat onjuist omdat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Kennelijk meent Sasur dat de kantonrechter door het woord “gewraakt” te gebruiken, aanneemt dat tegen dit vonnis nog wel een gewoon rechtsmiddel openstaat. Die uitleg volgt het hof niet. Naar de mening van het hof wil de kantonrechter met “gewraakt vonnis” niet meer zeggen dan “vonnis, dat door partijen verschillend wordt uitgelegd”. De grief faalt.

4. In grief 2 voert Sasur aan dat de kantonrechter ten onrechte vermeldt dat het vonnis van 3 december 2009 op 16 mei 2012 aan SRS is betekend. Volgens Sasur vond die betekening op 10 november 2011 plaats. Uit de processtukken in eerste aanleg blijkt dat de betekening inderdaad op 10 november 2011 geschiedde. De grief is gegrond maar dat heeft geen enkel gevolg voor deze procedure. Relevant is slechts dat de betekening op rechtsgeldige wijze heeft plaats gevonden, wanneer dat geschiedde doet in dit verband niet terzake.

5. Grief 3 richt zich tegen rechtsoverweging 4.3.3. in het vonnis waarvan beroep. Bij wijze van toelichting op het restitutierisico bij inning van de dwangsommen door Sasur voordat het hof in de zaak in de zaak GR 15038 definitief heeft beslist, overweegt de kantonrechter hier dat Sasur de gemotiveerde stelling van SRS en de Staat dat Sasur geen enkel vermogen heeft waarop SRS verhaal zou kunnen zoeken, niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken. De grief treft geen doel: Sasur heeft de duidelijke stelling van SRS slechts in vage bewoordingen ontkend en deze niet voldoende gemotiveerd weersproken. Voor de hand had gelegen dat Sasur door middel van bankafschriften, eigendomsbewijzen of andere schriftelijke bewijsstukken haar vermogenspositie zou hebben verduidelijkt, maar dat is niet geschied.

6. Grief 4 voert aan dat de kantonrechter ten onrechte een “verkapt appèl” door SRS tegen het vonnis van 3 december 2009 heeft toegestaan. Het vonnis van 3 december 2009 is een vonnis in kort geding, dat dus per definitie slechts een voorlopige voorziening treft. Bij latere wijziging van omstandigheden –zoals in dit geval het intrekken door de minister van justitie en politie van de toestemming aan Sasur om te bemiddelen in auteursrechtzaken- mag onderzocht worden welke consequenties dit voor de executie van het vonnis in kort geding heeft. Dat onderzoek geschiedt in dit geval in de zaak GR 15038. Daarin moet het hof nog uitspraak doen. De kantonrechter heeft in de onderhavige zaak, AR 15089A, redenen gevonden om de executie te schorsen totdat het onderzoek in de zaak GR 15038 is afgerond en daarin uitspraak is gedaan. Dat is iets anders dan het toestaan van een verkapt appèl. De grief faalt.

7. Grief 5 (overweging 2.5 in de pleitnota van Sasur) mist naast de hiervoor behandelde grief 4 zelfstandige betekenis.

8. Grief 6 richt zich tegen de opmerking van de kantonrechter dat het vonnis van 3 december 2009 van langer dan 5 jaar geleden dateert. Deze opmerking wordt gemaakt bij de afweging van het belang van SRS om de beslissing van het hof in de zaak GRNO. 15038 af te wachten tegenover het belang van Sasur om nu reeds de dwangsommen te kunnen executeren, met het risico dat de geïncasseerde bedragen gerestitueerd moeten worden als de uitspraak van het hof in de zaak GR 15038 in voor Sasur ongunstige zin uitvalt. De kantonrechter mocht de omstandigheid dat de incassering van de dwangsommen reeds zo lang op zich heeft laten wachten in haar afweging betrekken. De grief faalt.

9. Grief 7 betoogt dat het vonnis waarvan beroep in strijd is met artikel 492 Rv. Dit betoog gaat echter niet op. Het bepaalde in dit artikel staat er niet aan in de weg dat bij verschil van mening over de vraag of dwangsommen verschuldigd zijn en executie van die dwangsommen toelaatbaar is, dit verschil van mening als executiegeschil in kort geding aan de rechter wordt voorgelegd.

10. Het Hof heeft ambtshalve geen bedenkingen tegen het beroepen vonnis, zodat, nu de grieven zijn verworpen danwel niet relevant zijn bevonden, dit vonnis zal worden bevestigd.

5.Sasur zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.

De beslissing in hoger beroep in kort geding

Het Hof:
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 5 mei 2015 (A.R.No 151096).

Veroordeelt Sasur in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van SRS tot op deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. M.C. Mettendaf, Fungerend-President, mr. R.M. Praag en mr. S.J.S. Bradley, Leden-Plaatsvervanger en

w.g. M.C. Mettendaf

door mr. A.C. Johanns, Fungerend-Griffier bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 16 maart 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens advocaat mr. Ramlal, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. M.G.A. Vos, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld