- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer G.R. no. 15089
- Uitspraakdatum 16 maart 2018
- Publicatiedatum 11 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
SRS baseert de vordering tot opheffing van de onder SRS gelegde executoriale beslagen op de stelling dat het perceel waarop zij haar bedrijf uitoefent bestemd is voor de openbare dienst en dat daarom ingevolge artikel 312a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarop geen beslag gelegd mag worden. Deze grief faalt. SRS heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel rechtstreeks gericht is op het openbaar belang. Het feit dat SRS door de Staat is opgericht en onder toezicht van een door de Minister benoemde Raad van Toezicht staat, maakt nog niet dat de feitelijk door SRS uitgeoefende werkzaamheden rechtstreeks het openbaar belang dienen. Ook de omstandigheid dat de Staat voor haar berichtgeving mede gebruik maakt van SRS maakt nog niet dat daarmee rechtstreeks het openbaar belang wordt gediend. SRS is slechts een van de vele media waarvan de Staat voor haar berichtgeving gebruik maakt en Sasur heeft aannemelijk gemaakt dat SRS mede op commerciële activiteiten gericht is.
Uitspraak
G.R.No. 15089
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
DE STICHTING RADIO OMROEP SURINAME (SRS)
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante in kort geding, verder te noemen: SRS,
gemachtigde: mr .M.G.A .Vos, advocaat,
en
DE STAAT SURINAME,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
appellant in kort geding, verder te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,
tegen
DE STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME (SASUR),
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde in kort geding, verder te noemen: Sasur,
gemachtigde: mevr. M. Gangapersad, LL.M, BSc., algemeen directeur,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 5 mei 2015 (A.R.No 15-1096 ) tussen SRS en de Staat als eisers en Sasur als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit procesverloop blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- een verklaring van de griffier van de kantongerechten civiele zaken van 18 mei 2015, inhoudende dat SRS en de Staat op 18 mei 2015 hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 5 mei 2015 in kort geding gewezen tussen SRS en de Staat als eisers en Sasur als gedaagde;
- een pleitnota van SRS van 5 augustus 2016;
- een antwoordpleitnota van Sasur van 7 oktober 2016;
- een repliekpleitnota van SRS van 3 februari 2017;
- een dupliekpleitnota van Sasur van 16 juni 2017.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat SRS en de Staat daarin kunnen worden ontvangen.
De beoordeling
1. Kort samengevat betreft het geschil in eerste aanleg het volgende:
Bij vonnis in kort geding van 3 december 2009 heeft de kantonrechter op vordering van Sasur aan SRS een verbod opgelegd om een aantal gespecificeerde muziekwerken zonder toestemming van Sasur openbaar te maken of te verveelvoudigen. Voorts heeft de kantonrechter aan SRS verboden “om enig muziekwerk of delen daarvan al dan niet in de oorspronkelijke versie, behorende tot het door eiseres beheerde repertoire midddels het door haar geëxploiteerde omroepstation (….) zonder van eiseres verkregen toestemming openbaar te maken danwel te verveelvoudigen”. Ten slotte heeft de kantonrechter SRS veroordeeld tot de betaling van een dwangsom groot SRD 1.000,– voor iedere keer dat SRS deze verboden zou overtreden, tot een maximum van SRD 1.000.000,–.
Sasur heeft op 7 augustus 2014, na aanzegging bij deurwaardersexploot aan SRS dat deze het maximum aan dwangsommen ter hoogte van SRD 1.000.000,– had verbeurd, executoriaal beslag gelegd op het recht van erfpacht op het perceel waarop SRS haar radio-omroepbedrijf exploiteert. Op 21 augustus 2014 heeft zij terzake van de beweerdelijk verbeurde dwangsommen executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van SRS onder de Surinaamse Bank N.V. en Hakrinbank N.V..
Op 10 maart 2015 heeft SRS bij de kantonrechter een vordering in kort geding aangebracht, waarbij zij opkwam tegen bovenbedoelde beslagen. Na vermindering van eis strekt de vordering primair tot a. opheffing van het executoriale beslag op het recht van erfpacht op het perceel land en b. staking van de tenuitvoerlegging van de derdenbeslagen onder de Banken totdat in hoger beroep definitief zal zijn beslist over het vonnis van de kantonrechter 19 januari 2015, A.R.No.144867. Subsidiair vorderde SRS schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 december 2009, A.R.No. 07-3984, terzake van de vastgestelde dwangsom, totdat in hoger beroep zal zijn beslist over het vonnis van de kantonrechter van 19 januari 2015, A.R.No. 14-4867. In dat vonnis, A.R.No. 14-4867, werd de vordering van SRS tot opheffing van het executoriale beslag op het erfpachtsrecht van het perceel van SRS afgewezen. De kantonrechter overwoog daarin onder meer – kort en zakelijk weergegeven – dat Sasur ondanks de intrekking van de ministeriële toestemming aan Sasur om met betrekking tot auteursrechten te bemiddelen bevoegd was gebleven om terzake van die auteursrechten handhavend op te treden en aldus bevoegd was gebleven om de onderhavige dwangsommen door middel van executoriale beslagen te innen.
Bij tussenvonnis van 16 april 2015 heeft de kantonrechter de Staat toegestaan om zich te voegen in de hoofdzaak aan de zijde van SRS.
In het vonnis waarvan beroep van 5 mei 2015 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, de primaire vordering van SRS tot opheffing van de onder SRS gelegde executoriale beslagen afgewezen en de subsidiair vordering, tot schorsing van de executie van dwangsommen, toegewezen.
2. SRS stelt dat mevr. M. Gangapersad in hoger beroep niet als gemachtigde kan optreden omdat zij geen advocaat is. Dit is onjuist. De wet vereist niet dat een gemachtigde in civiele procedures de hoedanigheid van advocaat heeft. Dat geldt ook voor hoger beroep.
3. SRS voert twee grieven aan. Grief 1 verwijt de kantonrechter dat deze niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan omdat zij het primair gevorderde heeft geweigerd maar in de overwegingen niet gemotiveerd heeft waarom zij dit heeft gedaan. In grief 2 voert SRS aan dat het primair gevorderde ten onrechte is geweigerd.
4. Grief 1 is gegrond. De kantonrechter heeft inderdaad niet gemotiveerd waarom het primair gevorderde niet voor toewijzing vatbaar was.
5. SRS baseert grief 2 op de stelling dat het perceel waarop zij haar bedrijf uitoefent bestemd is voor de openbare dienst en dat daarom ingevolge artikel 312a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarop geen beslag gelegd mag worden. Deze grief faalt. SRS heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel rechtstreeks gericht is op het openbaar belang. Het feit dat SRS door de Staat is opgericht en onder toezicht van een door de Minister benoemde Raad van Toezicht staat, maakt nog niet dat de feitelijk door SRS uitgeoefende werkzaamheden rechtstreeks het openbaar belang dienen. Ook de omstandigheid dat de Staat voor haar berichtgeving mede gebruik maakt van SRS maakt nog niet dat daarmee rechtstreeks het openbaar belang wordt gediend. SRS is slechts een van de vele media waarvan de Staat voor haar berichtgeving gebruik maakt en Sasur heeft aannemelijk gemaakt dat SRS mede op commerciële activiteiten gericht is.
6. Ambtshalve merkt het Hof op, dat partijen in dit geding niet zijn ingegaan op de vraag of het intrekken door de Minister van Justitie en Politie van de toestemming aan Sasur om te bemiddelen inzake auteursrechten ook meebrengt dat Sasur geen daden van handhaving terzake van auteursrechten, zoals executie van de onderhavige dwangsommen, mag verrichten. Dit punt komt aan de orde in het kort geding in hoger beroep A.R.No.14-486. Het Hof zal daar in deze zaak niet op vooruit lopen.
7. Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom, dat het vonnis waarvan beroep moet worden bevestigd, met aanvulling van gronden en met veroordeling van SRS in de proceskosten van beide instanties.
De beslissing in hoger beroep in kort geding
Het Hof:
Bevestigt, met aanvulling van gronden, het vonnis van de kantonrechter van 5 mei 2015, waarvan hoger beroep;
Veroordeelt SRS in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Sasur tot op deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. M.C. Mettendaf, Fungerend President, mr. R.M. Praag en mr. S.J.S. Bradley, Leden-plaatsvervanger en
w.g. M.C. Mettendaf
door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van vrijdag 16 maart 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. M.G.A. Vos, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens mr. Ramlal, gevolmachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld