- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14925
- Uitspraakdatum 04 mei 2018
- Publicatiedatum 30 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Rechtsgeldigheid koop-verkoop akte.
De overdracht aan geïntimeerde is geschied op de door de wet vereiste wijze: door overschrijving van de desbetreffende notariële akte in het hypotheekregister.
Uitspraak
G.R.No. 14925
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante, verder ook te noemen: [appellante],
gemachtigde: mr. K.J. Kraag-Brandon, advocaat,
tegen
A. [geïntimeerde sub A],
wonende te [district 1],
geïntimeerde, verder ook te noemen: [geïntimeerde sub A],
gemachtigde: mr .F.F.P. Truideman, advocaat,
B. [geïntimeerde sub B],
wonende te [district 1],
geïntimeerde, verder ook te noemen [geïntimeerde sub B],
procederend in persoon,
C. [geïntimeerde sub C],
gescheiden echtgenote van geïntimeerde sub B.,
wonende te [district 1],
geïntimeerde, verder ook te noemden: [geïntimeerde sub C],
procederend in persoon.
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagden gewezen en uitgesproken vonnis van 1 december 2009, A.R.No. 05-2960, spreekt de Fungerend-President in Naam van de Republiek het navolgende vonnis bij vervroeging uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
– een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 9 december 2009, inhoudende dat [appellante] op 9 december 2009 hoger beroep heeft ingesteld tegen voormeld vonnis van 1 december 2009;
– een pleitnota van [appellante], met 1 productie, overgelegd op 6 februari 2005;
– een pleitnota van antwoord van [geïntimeerde sub A], met 1 productie overgelegd op 20 maart 2015;
– een pleitnota van repliek van [appellante] van 5 juni 2005;
– een pleitnota van dupliek van [geïntimeerde sub A] van 19 juni 2015;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 6 november 2015 en vervolgens nader op 18 mei 2018, doch bij vervroeging op heden.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellante] daarin kan worden ontvangen.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de volgende, onweersproken door partijen gestelde en/of door de overgelegde bescheiden aangetoonde feiten:
Op 18 mei 1955 is [appellante] getrouwd met [geïntimeerde sub A]
Het huwelijk werd op 18 mei 1981 door echtscheiding ontbonden.
In het jaar 1975 sloot [appellante] een huurkoopovereenkomst met de N.V. Verenigde Cultuurmaatschappijen. Zij kocht daarbij een perceel bestaande uit twee kavels, te weten:
a. Het perceelland groot 1588 m2, gelegen in [district 2] aan de [straat], op de kaart van de landmeter S.O. Esajas dd 5 juni 1974 aangeduid met het [nummer 1],enz,
b. Het perceelland groot 1391 17/100 m2 gelegen in [district 2] aan de [straat], op de kaart van landmeter Esajas aangeduid met [nummer 2], enz.
De overeenkomst van huurkoop vermeldt onder meer in artikel 3 dat de koopster op de koopsom van Sf 74.485,50 een bedrag van Sf 14.897,10 had betaald en dat het restant met rente in zestig maandelijkse termijnen zou worden afgelost, voor het eerst te betalen op 31 augustus 1975. Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt, dat zolang de definitieve koopsom met rente niet geheel aan de verkoper is voldaan, de percelen in eigendom aan de verkoper blijven toebehoren. Bij notariële akte van 9 augustus 1984, opgemaakt door notaris Manichand te Paramaribo, verkocht [geïntimeerde sub A] de percelen aan [geïntimeerde sub B] In de akte vermeldt de notaris dat [geïntimeerde sub A] verklaarde dat hij de eigendom van het verkochte had verkregen door overschrijving op het hypotheekkantoor in Suriname op 1 april 1978 van een afschrift van de akte van verkoop en koop, op 23 maart 1978 voor notaris Manichand verleden.
Op 8 mei 1989 is tussen [geïntimeerde sub B] en [geïntimeerde sub C] de echtscheiding uitgesproken.
Op 19 juli 1989 deed [geïntimeerde sub B] afstand van zijn aandeel in de huwelijks gemeenschap, waardoor [geïntimeerde sub C] de enige gerechtigde op de goederen in die boedel werd.
2. [appellante] vorderde in eerste aanleg, zakelijk weergegeven:
1) Doorhaling en verbetering van de akte van 23 maart 1978 in dier voege dat daarin de zinsnede “ [geïntimeerde sub B] (—) buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [appellante]” wordt gewijzigd in “[geïntimeerde sub B] (—) in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [appellante]”;
2) Vernietiging c.q. doorhaling van de akte van koop en verkoop van 9 augustus 1984, verleden voor notaris mr. F. Manichand en overgeschreven op 13 augustus 1984 in het register van de hypotheekbewaarder;
3) Vernietiging van de akte van de griffier van de kantongerechten van 19 juli 1989 [nummer 3] waarin het afstand doen van rechten in de ontbonden huwelijksgemeenschap door [geïntimeerde sub B] Is vastgelegd, voor zover de akte betrekking heeft op de hierboven genoemde twee percelen land aan de [straat];
4) Doorhaling van de akte van 19 juli 1989 [nummer 3] voormeld;
5) Veroordeling van gedaagden, thans geïntimeerden, in de proceskosten.
3. In hoger beroep erkent [appellante] dat zij op 18 mei 1955 wel buiten gemeenschap van goederen was gehuwd met [geïntimeerde sub A]; zij legde zelf een afschrift van de de notariële akte van 17 mei 1955 over, waarin de notaris dit vastlegde. Niettemin persisteert zij bij haar vordering, met dien verstande dat zij [geïntimeerde sub A] niet meer beticht van het benadelen van de gemeenschap van goederen waarin zij zou zijn gehuwd. In de enige door haar aangevoerde grief tegen het vonnis van 1 december 2009 voert zij aan dat [geïntimeerde sub A] door een bedriegelijke handeling de percelen die [appellante] had gekocht aan haar vermogen heeft onttrokken.
4. Het is zonneklaar dat onderdeel 1) van de eis van [appellante] niet voor toewijzing vatbaar is. Het staat nu immers vast dat [appellante] en [geïntimeerde sub A] destijds buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
5. Met betrekking tot de onderdelen 2 t/m 4 van de eis (waarbij de onderdelen 3 en 4 inhoudelijk identiek zijn) geldt het volgende:
Uit de artikelen 3 en 4 van de overeenkomst van huurkoop volgt dat [appellante] pas eigenaar van de percelen in kwestie zou worden als de zestig aflossingstermijnen volledig zouden zijn voldaan. Dan pas zou de N.V. Verenigde Cultuurmaatschappijen verplicht zijn om de eigendom aan haar over te dragen. [appellante] heeft niet aangetoond en zelfs niet aannemelijk gemaakt dat deze aflossing is geschied. Evenmin heeft [appellante], op wie de bewijslast rust, aangetoond dat [geïntimeerde sub A] op bedrieglijke wijze de N.V. Verenigde Cultuurmaatschappijen er toe heeft bewogen om ten nadele van [appellante] de percelen aan hem, [geïntimeerde sub A], te verkopen en over te dragen. De overdracht aan [geïntimeerde sub A] is geschied op de door de wet vereiste wijze: door overschrijving van de desbetreffende notariële akte in het hypotheekregister Daarom moet het er voor gehouden worden dat [geïntimeerde sub A] op regelmatige wijze eigenaar van de percelen is geworden en dat hij gerechtigd was om deze percelen aan [geïntimeerde sub B] te verkopen en over te dragen.
6. Dit brengt mee, dat ook de onderdelen 2 t/m 4 van de eis niet voor toewijzing vatbaar zijn. Nu ook overigens ambtshalve niet is gebleken van bezwaren tegen het vonnis van 1 december 2009 waarvan beroep, ligt dit vonnis voor bevestiging gereed.
7. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 9 december 2009, A.R.No. 052960, waarvan beroep;
Veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. A. Charan
door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 4 mei 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. S.M.M. Chu
Partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon, gemachtigde van appellante en geïntimeerde sub A vertegenwoordigd door advocaat mr. R.E.W. Truideman namens advocaat mr. F.F.P. Truideman, gemachtigde van geïntimeerde sub A, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld