- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer G.R. no. 15109
- Uitspraakdatum 18 mei 2018
- Publicatiedatum 11 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Of een geschil in kort geding spoedeisend is, hangt samen met de aard van de vordering en de verdere omstandigheden van het geval. De aard van de vordering is in deze zaak een geldvordering, die niet zonder meer naar haar aard spoedeisend is.
De vordering van TOR is op voorhand (in kort geding) niet aannemelijk, mede doordat TOR niet heeft toegelicht waarom de afwijzing plaatsvond en waarom zij het daarmee (blijkbaar) niet eens is. Dat de vordering niet aannemelijk is, staat in de weg aan toewijzing ervan.
De spoedeisendheid van de vordering ontbreekt overigens ook op het eerste gezicht.
Uitspraak
G.R.No. 15109
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
TOR HOLDING N.V.,
gevestigd te Paramaribo,
appellant,
verder te noemen: TOR,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,
tegen
A. CONTINENTAL SHIPPING AGENCIES N.V.,
en
B. CARIBBEAN TRANSPORT & FORWARDING N.V.,
beiden gevestigd te Paramaribo,
geïntimeerden,
verder te noemen: CSA respectievelijk CT&F,
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 14 januari 2010 (A.R.No. 09-2489) tussen TOR als eiser en CSA en CT&F als gedaagden spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- de verklaring d.d. 1 september 2010 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat TOR tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- de pleitnota d.d. 7 oktober 2016;
- de antwoordpleitnota d.d. 20 januari 2017;
- de repliekpleitnota d.d. 3 maart 2017;
- de dupliekpleitnota d.d. 21 april 2017;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 20 oktober 2017 en vervolgens nader op 3 augustus 2018, doch bij vervroeging op heden.
De beoordeling
1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat TOR daarin kan worden ontvangen.
2. De kantonrechter in kort geding heeft de vorderingen van partijen over en weer afgewezen op grond van artikel 228 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het spoedeisend belang ontbrak. Dat oordeel is in hoger beroep in kort geding aan het Hof voorgelegd met de grieven 1 en 2.
3. TOR heeft tot 11 december 2015 gewacht met het aanzeggen van het appél aan de wederpartijen. Dat is nagenoeg zes jaar. De verklaring daarvoor moet gelegen zijn in het voeren van het bodemgeschil over dezelfde kwestie, waarop TOR wijst. TOR stelt dat zij de bodemzaak heeft verloren en dat zij van die uitspraak in appél is gekomen. Dat hoger beroep is nog in behandeling.
4. Of een geschil in kort geding spoedeisend is, hangt samen met de aard van de vordering en de verdere omstandigheden van het geval. De aard van de vordering is in deze zaak een geldvordering, die niet zonder meer naar haar aard spoedeisend is. De verdere omstandigheden zijn dat:
a. TOR ervoor heeft gekozen het hoger beroep in kort geding pas na zes jaar aan te zeggen;
b. TOR’s vordering in de bodemzaak door de kantonrechter is afgewezen;
c. de geldvorderingen van TOR zijn gebaseerd op management fee en tantième, die moeten zien op de periode voorafgaand aan de contractsbeëindiging op 22 juli 2008;
d. de som van die geldvorderingen volgens TOR USD 8.565 is;
e. de directeur en groot aandeelhouder (dga) van TOR aansluitend aan de beëindiging van de managementovereenkomst als manager bij een grotere onderneming is gaan werken.
5. Uit het voorgaande (onder 4 sub b) volgt dat de vordering van TOR op voorhand (in kort geding) niet aannemelijk is, mede doordat TOR niet heeft toegelicht waarom de afwijzing plaatsvond en waarom zij het daarmee (blijkbaar) niet eens is. Ook het vonnis en de memorie van grieven en/of de pleitnota uit de bodemzaak zijn niet overgelegd in kort geding. Dat de vordering niet aannemelijk is, staat in de weg aan toewijzing ervan.
De spoedeisendheid van de vordering ontbreekt overigens ook op het eerste gezicht. De dga van TOR is ongeveer tien jaar geleden ergens anders zijn geld gaan verdienen. Wat TOR nu doet, is niet door haar toegelicht. Waarom TOR het al tien jaar openstaande bedrag van USD 8.565 nu nodig heeft op zodanig dringende manier dat haar vordering spoedeisend is, heeft zij niet toegelicht. Dat was zeker nodig geweest, mede in het licht van de bijna zes jaren die zij heeft gewacht met de aanzegging van het hoger beroep in kort geding.
6. De grieven 1 en 2 slagen niet. Grief 3 over de proceskostenveroordeling deelt dat lot. Nu de grieven niet slagen en het Hof tegen het vonnis van de kantonrechter ook ambtshalve geen bedenkingen heeft, zal dit worden bevestigd.
TOR zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
bevestigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 14 januari 2010 (A.R.No. 09-2489), waarvan beroep;
veroordeelt TOR in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van CSA en CT&F begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. R.M. Praag en mr. S.J.S. Bradley, Leden-Plaatsvervanger en
w.g. A. Charan
door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 18 mei 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. S.M.M. Chu
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Mangroelal, gemachtigde van appellant en geïntimeerden vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens advocaat mr. E.C.M. Hooplot, gemachtigde van geïntimeerden, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E . van Genderen-Relyveld