- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer G.R. no. 15105
- Uitspraakdatum 01 juni 2018
- Publicatiedatum 11 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat appellant sub C, de Stichting en de naamloze vennootschap moeten worden vereenzelvigd. Het is immers een samenhangend geheel, één entiteit, van appellant sub C als natuurlijk persoon die de beide rechtspersonen bestuurt. Hij is zowel bestuurslid van de Stichting als directeur van de naamloze vennootschap, waarvan hij enig aandeelhouder is. In die constructie heeft de Stichting als degene die het geld aan geïntimeerde heeft geleend ervoor gezorgd dat de naamloze vennootschap eigenaar is geworden voor een bedrag van Nf. 12.000,00. Appellanten hebben niet betwist dat het perceelland met opstal volgens een taxatie van 12 december 2002 toen een waarde had van ongeveer € 67.000,00. Dat leidt tot het vermoeden dat de verkoop van het perceelland in december 1999 aan de naamloze vennootschap voor Nf. 12.000,00, voor een veel te lage prijs heeft plaatsgevonden.
Daarmee is de beschermingsbepaling van artikel 1207 BW ontweken. De volmacht tot verkoop aan derden of aan de gemachtigde in privé geldt als beding dat in strijd is met de bepaling van artikel 1207 BW. Dit beding is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nietig. Het beding heeft ten grondslag gelegen aan de overeenkomst tot verkoop van 9 december 1999, zodat de daarop volgende leveringshandeling van 10 december 1999 eveneens nietig is. De kantonrechter heeft de akte van levering terecht nietig verklaard en doorhaling in de openbare registers gelast.
Uitspraak
G.R.No.15105
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
N.V. MAYO,
STICHTING ESPERANZA,
[Appellant sub C],
gevestigd en kantoorhoudende, respectievelijk wonende te [Plaats],
appellanten,
verder ook aan te duiden als Mayo c.s., respectievelijk Mayo, de Stichting of [appellant sub C],
gemachtigde: mr. F.M.S. Ishaak, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [Plaats],
geïntimeerde,
verder ook aan te duiden als [geïntimeerde],
gemachtigde: I.D. Kanhai, Bsc., advocaat,
Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 21 januari 2014 (A.R.No. 03-3507), tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie en Mayo c.s. als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken, inhoudende dat op 8 april 2014 door mr. F.M.S. Ishaak, advocaat, een schriftelijke verklaring is ingediend inhoudende dat Mayo c.s. hoger beroep wil instellen tegen het vonnis van de kantonrechter dat op 21 januari 2014 is gewezen en uitgesproken;
- pleidooi van 5 augustus 2016;
- antwoordpleidooi van 4 november 2016;
- repliek pleidooi d.d. 6 januari 2017;
- dupliek pleidooi d.d. 3 februari 2017;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 16 juni 2017 en vervolgens nader op 2 november 2018, doch bij vervroeging op heden.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
De dienstbrief dateert van 19 maart 2014. Mayo c.s. heeft volgens de verklaring van de griffier op 8 april 2014 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is tijdig en Mayo c.s. is ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
De beoordeling
1.1. Tussen partijen staat – kort gezegd – het volgende vast.
- [geïntimeerde] en haar moeder [naam] waren gerechtigd tot het erfpachtsrecht op het perceelland, gelegen te Paramaribo ten noorden van [straatnaam] bekend als [adres 1] ,bekend als [adres 2], (hierna: het perceelland).
- De Stichting heeft aan [geïntimeerde] en [naam]een geldlening verstrekt van Nf. 12.000,00. Ter verzekering van deze schuld hebben zij aan de Stichting bij akte van 23 september 1999 een tweede hypotheek op voornoemd perceelland verleend.
- In een onderhandse akte van 23 september 1999 heeft [geïntimeerde] in privé en als gevolmachtigde van [naam] aan de Stichting last en volmacht verleend tot verkoop aan derden of aan de gemachtigde in privé van voornoemd erfpachtsrecht. In de akte wordt verder vermeld dat de volmacht alleen kan worden gebruikt indien [geïntimeerde] in gebreke is gebleven om aan haar verplichtingen jegens de Stichting te voldoen.
- Bij exploit van 8 december 1999 heeft de Stichting aan [geïntimeerde] betekend haar brief van dezelfde datum, waarin zij [geïntimeerde] in gebreke heeft gesteld in verband met het niet betalen van de aflossingen van 6 november 1999 en 6 december 1999 van elk Nf. 600,00.
- Bij onderhandse akte van 9 december 1999 heeft [geïntimeerde] (pro se en als gevolmachtigde van [naam]) meergenoemd erfpachtsrecht voor een bedrag van Nf. 12.000,00 verkocht aan [appellant sub C] in diens hoedanigheid van directeur van N.V. MAYO.
- [appellant sub C] heeft als bestuurslid van de Stichting c.q. als gevolmachtigde van [geïntimeerde] en voorts in hoedanigheid van directeur van N.V. MAYO krachtens de akte van 23 september 1999, voornoemd erfpachtsrecht bij notariële akte van 10 december 1999 overgeschreven in de openbare registers en het (in hoedanigheid van bestuurslid van de Stichting en als gevolmachtigde van [geïntimeerde]) op diezelfde dag verkocht aan N.V. MAYO.
- Bij vonnis van de kantonrechter van 15 mei 2003 A.R. no. 01-1747 is Mayo c.s. (onder meer) verboden om beheers- of beschikkingsdaden te verrichten met betrekking tot voornoemd erfpachtsrecht totdat de bodemrechter omtrent de rechtsgeldigheid daarvan en de levering aan N.V. MAYO heeft beslist, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
1.2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, gevorderd bij vonnis de leveringsakte van 10 december 1999 met betrekking tot het erfpachtsrecht op het perceelland c.a. nietig te verklaren, althans te vernietigen, en de doorhaling te gelasten van de levering daarvan in de registers van het hypotheekkantoor en ingeschreven in dagregister deel 204 no. 2393 van 16 december 1999.
Mayo c.s. heeft een tegenvordering ingesteld en gevorderd dat [geïntimeerde] het perceelland ontruimt en aan haar ter beschikking stelt.
1.3. De kantonrechter heeft – kort gezegd – bij vonnis van 21 januari 2014 de leveringsakte betrekking hebbende op het erfpachtsrecht nietig verklaard en de doorhaling van de levering in de registers van het hypotheekkantoor gelast. De vordering in reconventie is afgwezen.
1.4. De kantonrechter heeft in haar vonnis onder andere overwogen dat de te beantwoorden vraag is of er sprake is van vereenzelviging en dat, indien dat zo is, de bepaling van artikel 1207 BW aan de orde is. Immers, dan heeft de schuldeiser een zodanige constructie met [geïntimeerde] afgesproken waarbij hij de mogelijkheid heeft om zich het verhypothekeerde goed toe te eigenen, wat hij ook daadwerkelijk heeft gedaan. Volgens de kantonrechter is er sprake van een situatie waarbij de schuldeiser, de hypotheekhouder en de koper van het onroerend goed, feitelijk een en dezelfde persoon zijn. [appellant sub C] is de kredietverstrekker, hij is enig bestuurslid van de Stichting als hypotheekhouder en hij is de directeur en enig aandeelhouder van N.V. MAYO. Daarmee is vast komen te staan dat het verbod en de bepaling van artikel 1207 lid 1 BW aan de orde is. De kantonrechter heeft de leveringsakte betreffende het erfpachtsrecht nietig verklaard.
1.5. Mayo c.s. heeft geen grieven aangevoerd betreffende de vaststelling van de vaststaande feiten tussen partijen door de kantonrechter, zodat het Hof in hoger beroep van de juistheid daarvan zal uitgaan.
1.6. Mayo c.s. concludeert in hoger beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis en vordert alsnog de vordering van [geïntimeerde] af te wijzen en in reconventie [geïntimeerde] tot ontruiming te veroordelen.
1.7. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.8. Op de grieven en verweren zal, voor zover van belang, in het hierna volgende worden ingegaan.
1.9. Artikel 1207 lid 1 BW bepaalt dat alle bedingen, bij welke de schuldeiser gemachtigd zou worden om zich het verhypothekeerde goed toe te eigenen, nietig zijn.
1.10. Mayo c.s. heeft in zijn grief naar voren gebracht dat de kantonrechter ten onrechte een oneigenlijk toepassing aan dit artikel heeft gegeven, omdat het verbod in voornoemd artikel (exclusief) betrekking heeft op bedingen die in de hypotheekakte kunnen worden vermeld of opgenomen, terwijl het in het onderhavige geval gaat om eigendomsoverdracht met als titel koop en verkoop.
1.11. Het standpunt van Mayo c.s. wordt niet door het Hof gevolgd, waartoe het volgende redengevend is.
De achtergrond van artikel 1207 BW is dat het toe-eigeningsverbod in het leven is geroepen om de hypotheeknemer te beschermen voor het geval dat het goed waarvoor de zekerheid is verleend de waarde van de vordering overtreft, zodat een beding tot overdracht aan de hypotheekverstrekker de schuldenaar zou kunnen benadelen.
Het verbod geldt niet wanneer het beding wordt gemaakt wanneer de schuldenaar al in verzuim is.
Het verbod geldt voor “alle bedingen” , niet alleen bedingen die in de hypotheekakte zelf zijn opgenomen maar ook voor bedingen die met de overeenkomst waarvoor hypothecaire zekerheid wordt verleend samenhangen.
1.12. In dit geval dateert de akte van geldlening van 23 september 1999 en is de volmacht tot overdracht aan een derde of aan de gemachtigde in privé (dat wil zeggen: [appellant sub C]) van dezelfde datum. [geïntimeerde] was toen niet in verzuim. Van de volmacht is gebruik gemaakt op 9 december 1999, toen [geïntimeerde] in gebreke was doordat zij twee termijnen niet had betaald. Op die datum is het erfpachtsrecht voor hetzelfde bedrag waarvoor de geldlening was verstrekt – Nf.12.000,00 – verkocht aan [appellant sub C] in hoedanigheid van directeur van N.V. MAYO.
Vast staat dat de Stichting de geldlening heeft verstrekt. De levering heeft vervolgens op 10 december 1999 plaatsgevonden; uit de akte blijkt dat [appellant sub C] als directeur van de Stichting c.q. als gevolmachtigde van [geïntimeerde] het erfpachtsrecht aan N.V. MAYO, van wie hij enig aandeelhouder is, heeft verkocht.
1.13. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat [appellant sub C], de Stichting en N.V. MAYO moeten worden vereenzelvigd. Het is immers een samenhangend geheel, één entiteit, van [appellant sub C] als natuurlijk persoon die de beide rechtspersonen bestuurt. Hij is zowel bestuurslid van de Stichting als directeur van N.V. MAYO, waarvan hij enig aandeelhouder is. In die constructie heeft de Stichting als degene die het geld aan [geïntimeerde] heeft geleend ervoor gezorgd dat N.V. MAYO eigenaar is geworden voor een bedrag van Nf. 12.000,00. Mayo c.s. heeft niet betwist dat het perceelland met opstal volgens een taxatie van 12 december 2002 (productie 4b conclusie van repliek in conventie) toen een waarde had van ongeveer € 67.000,00. Dat leidt tot het vermoeden dat de verkoop van het perceelland in december 1999 aan N.V. MAYO voor Nf. 12.000,00, voor een veel te lage prijs heeft plaatsgevonden.
1.14. Daarmee is de beschermingsbepaling van artikel 1207 BW ontweken. De volmacht tot verkoop aan derden of aan de gemachtigde in privé geldt als beding dat in strijd is met de bepaling van artikel 1207 BW. Dit beding is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nietig. Het beding heeft ten grondslag gelegen aan de overeenkomst tot verkoop van 9 december 1999, zodat de daarop volgende leveringshandeling van 10 december 1999 eveneens nietig is.
1.15. De kantonrechter heeft de akte van levering terecht nietig verklaard en doorhaling in de openbare registers gelast. Omdat N.V. MAYO geen eigenaar van het erfpachtsrecht is geworden, is de vordering in reconventie die strekte tot ontruiming door [geïntimeerde], terecht afgewezen.
1.16. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de slotsom dat de opgeworpen grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
1.19. Mayo c.s. krijgt ongelijk en zal worden veroordeeld in de gedingkosten in hoger beroep zoals in het dictum is opgenomen.
2. De beslissing in hoger beroep:
Het Hof:
2.1. bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 21 januari 2014 A.R.No.03-3507, waarvan beroep;
2.2. veroordeelt Mayo c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.C. Mettendaf, Lid en mr. I. Sonai, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. A. Charan
door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 1 juni 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. A.S.N. Adhin namens advocaat mr. F.M.S. Ishaak, gemachtigde van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon namens advocaat I.D. kanhai, Bsc., gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld