SRU-HvJ-2018-86

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15052
  • Uitspraakdatum 19 januari 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof overweegt dat de veroordeling van de Staat tot doel heeft gehad, de Staat ertoe te bewegen gegevens van personen (in deze [naam] danwel [naam]) te verstrekken aan een derde (in deze [appellant]). De Staat had zich namelijk op het standpunt gesteld dat zij een beleid hanteert, waarbij informatie over personen niet aan derden wordt verstrekt.
    Gelet op het doel en de strekking van de veroordeling, met name het bewegen van de Staat op de benodigde informatie aan [appellant] te verstrekken, kan worden opgemerkt, dat hieraan geheel is voldaan.
    De achteraf gebleken onvolkomenheden geven het Hof geen aanleiding aan te nemen dat niet aan het vonnis is voldaan; immers zijn de onvolkomenheden niet van dien aard, dat kan worden gesproken van het weigeren aan het vonnis te voldoen.
    Bovendien is voorts gebleken dat de Staat, na op de onvolkomenheden te zijn geattendeerd, deze prompt en wel binnen een week heeft gecorrigeerd.
    Ten aanzien van de aanvulling van de geslachtsnaam van [naam], kan worden gesteld dat de Staat in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt, die gevorderde wijzigingen niet zelfstandig te kunnen aanbrengen, daar deze door de kantonrechter dienen te worden aangepast. Ook het feit dat zij het proces daartoe heeft ingezet, geeft naar het oordeel van het Hof blijk dat zijdens de Staat niet de intentie bestond/bestaat, om geen uitvoering aan het vonnis te geven.

Uitspraak

G.R.No. 15052

HOF VAN JUSTITIE VAN SURI NAME

In de zaak van

[Appellant],
wonende te [adres] in het [district],
appellant hierna aangeduid als [appellant],
gemachtigde: mr. S.T. Sewdien, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerden hierna aangeduid als de Staat,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

1. Het procesverloop i n hoger beroep:

  • de pleitnota, d.d. 15 januari 2016 met producties;
  • de antwoord pleitnota en uitlating producties, d.d. 18 maart 2016;
  • de repliek pleitnota d.d. 20 mei 2016 met producties;
  • de dupliek pleitnota met uitlating producties d.d. 04 november 2016.

2. De ontvankelijkheid van het beroep
2.1. [appellant] is niet ter terechtzitting verschenen op de dag van de uitspraak van het vonnis in eerste aanleg. Het vonnis is per griffiersbrief van 02 juli 2015 naar hem toegezonden . [appellant] heeft op 13 juli 2015 bij schrijven van zijn gemachtigde appèl aangetekend.

2.2. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] tijdig appel aangetekend tegen voormeld vonnis, nu dit binnen de wettelijke termijn is geschied, zodat hij ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.

De feiten
3.1 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding d.d. 09 januari 2014, A.R.No. 12-4377, is de Staat veroordeeld om binnen een maand na betekening van dit vonnis aan [appellant] af te geven een stamboom c.q. inlichtingenstaat, een geboorte- en een overlijdensakte van [naam] geboren op 18 december 1944 in het [district] en overleden op 27 februari 2006 te Paramaribo Zuidwest, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- per dag voor iedere dag dat de Staat in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen tot een maximum van SRD 100.000,-. Het vonnis is voorts uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is bij exploot van deurwaarder D. Toekimin d.d. 17 februari 2014 aan de Staat betekend.

3.2 Op 19 maart 2014 heeft [appellant] voormelde bescheiden afgehaald bij de Staat. Bij schrijven van de 16 oktober 2014, betekend per exploot van de deurwaarder D. Hieralal d.d. 17 oktober 2014 no. 157, heeft [appellant]’s gemachtigde de procureur-generaal met vermelding van de gronden in kennis gesteld dat de inlichtingenstaat onvolledig blijkt te zijn. Bij dit schrijven is de Staat tevens gesommeerd om binnen 7 dagen na ontvangst van deze sommatie alsnog te doen toekomen een nieuwe c.q. volledige inlichtingenstaat en een geboorteakte van [naam], waaruit blijkt dat zij voorheen de geslachtsnaam ”[naam]” heeft gedragen. In dit schrijven is aan de Staat medegedeeld, dat indien niet binnen de gestelde termijn aan de sommatie is voldaan, de dwangsom zal warden geëxecuteerd en de kosten ten laste van de Staat zullen worden gebracht. De gecorrigeerde stukken zijn per fax verzonden naar de gemachtigde van [appellant].

3.3 Bij exploot van deurwaarder D. Hieralal d.d. 18 december 2014 no. 230 heeft [appellant] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Rosebel Gold Mines N.V., teneinde de dwangsom van SRD 100.0000,- te verbeuren.

3.4 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding d.d. 28 mei 2015 A.R.No. 15-1369 heeft de kantonrechter de opheffing gelast van het bij exploot van de deurwaarder D. Hieralal, d.d. 18 december 2014 no. 230 gelegd executoriaal derdenbeslag onder Rosebel Gold Mines N.V. Dit vonnis is voorts uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is [appellant] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat gevallen.

4. De vordering, de grieven en het verweer in de hoofdzaak
4.1 [appellant] vordert dat het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding, d.d. 28 mei 2012, A.R.No. 15-1369 zal worden vernietigd, en opnieuw rechtdoende de vordering van de Staat alsnog zal worden afgewezen, dan wel de gevraagde voorziening zal worden geweigerd.

4.2 [appellant] heeft als grieven tegen het vonnis aangevoerd:
1. Dat uit de door [appellant] aangehaalde verweren in zijn conclusies van antwoord en dupliek blijkt dat hij niet bloot heeft ontkend, maar juist genoegzaam en met data onderbouwd, verweer heeft gevoerd dat de Staat binnen de vastgestelde termijn van een maand de betreffende bescheiden aan [appellant] heeft verstrekt;
2. Dat de Kantonrechter in het vonnis voornoemd heeft vastgesteld dat de Staat op on­ deugdelijke wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Het ondeugdelijk uitvoeren van een vonnis wordt gelijkgesteld aan het niet uitvoeren van een veroordeling, waardoor de dwangsom wordt verbeurd.

4.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en de overige standpunten van partijen wordt, voorzover nodig, bij de beoordeling ingegaan.

De beoordeling
Grief I
5.1 De Staat voert als verweer dat de eerste grief van [appellant] faalt, daar hij het gestelde inderdaad bloot heeft weersproken. Bij conclusie van antwoord heeft [appellant] gesteld dat de inlichtingenstaat is gedateerd 06 maart 2014 en dat zulks is geadresseerd aan de Procureur-Generaal en niet aan zijn gemachtigde. Dit is juist. Het is eveneens juist dat het Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB) bij schrijven van 10 maart 2014 de desbetreffende documenten heeft verzonden naar de Procureur-Generaal, wiens parket het binnen de gestelde termijn heeft doorverzonden naar de advocaat van [appellant]. [appellant] weerspreekt dit, doch heeft hij noch bij antwoord, noch bij dupliek aangegeven, wanneer de bescheiden zijn ontvangen. [appellant] heeft zich namelijk geconcentreerd op de ondeugdelijke wijze waarop uitvoering is gegeven aan het vonnis.
[appellant] heeft nimmer aan de Procureur-Generaal in zijn schrijven d.d. 17 oktober 2014 melding van gemaakt dat de stukken niet binnen een maand zijn verstrekt. Thans wordt door [appellant] een schrijven overgelegd waaruit blijkt dat de gemachtigde van [appellant] de stukken pas op 19 maart 2014 heeft ontvangen. Ten principale heeft [appellant] dit schrijven niet in het geding gebracht.
Dit betekend dus dat de kantonrechter geen kennis van droeg dat de bescheiden op 19 maart 2014 zouden zijn afgegeven.
De kantonrechter is dus terecht tot de bevinding gekomen dat [appellant] volstaan heeft met een bloot verweer en is komen vast te staan dat de documenten binnen de gestelde termijn zijn verstrekt.
Ook indien de verstrekking van de documenten heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014, dan zou de Staat 2 dagen te laat zijn en een boete hebben verbeurd van
SRD 2.000,-.

5.1.1. Het Hof is van oordeel dat als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken en mede blijkens de door [appellant] overgelegde productie I bij pleitnota, is komen vast te staan, dat aan de gemachtigde van [appellant], mr. Sewdien de originele akten zijn afgestaan op 19 maart 2014 en niet uiterlijk op 17 maart 2014, zoals dit had gemoeten.
Geoordeeld wordt, dat derhalve is komen vast te staan, dat de Staat twee dagen te laat is geweest met het voldoen aan het vonnis van de kantonrechter in Kort Geding d.d. 09 januari 2014.
Echter wordt geoordeeld dat de Staat is veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van SRD 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. Nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat zij twee dagen te laat heeft voldaan aan het vonnis voornoemd, is ook een bedrag van slechts SRD 2.000,- verbeurd; niet het door [appellant] gevorderd bedrag van SRD 100.000,-.

Grief II
5.2 De Staat is het oneens met [appellant] dat zij op ondeugdelijke wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Door het handelen van [naam] en/of haar ouders zijn de registers van het CBB onvolledig geweest. De betreffende documenten zijn opgemaakt aan de hand van toen aangetroffen persoonsgegevens van [naam]. Pas bij nader onderzoek naar aanleiding van de deurwaardersexploot d.d. 17 oktober 2014, is aan [appellant] de gecorrigeerde inlichtingenstaat verstrekt en wel binnen de aangegeven 7 dagen.

5.2.1. Ter beoordeling van de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd, dient het Hof de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient voorop te worden gesteld, het doel en de strekking van de veroordeling in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het beoogde doel.
Voorts wenst het Hof te overwegen dat, met in achtneming van de redelijkheid en de billijkheid, niet elke overtreding voldoende ernstig is, om te rechtvaardigen dat daardoor de dwangsommen zijn verbeurd.

5.2.2. In casu is namelijk gebleken dat de Staat is veroordeeld om binnen een maand na
betekening van dit vonnis aan eiser af te geven een stamboom c.q. inlichtingenstaat, een geboorte – en een overlijdensakte van [naam] danwel [naam] geboren op 18 december 1944 in het [district] en overleden op 27 februari 2006 te Paramaribo/Zuidwest.

5.2.3. Uit de stellingen en weren is in voldoende mate komen vast te staan, dat de inlichtingen­ staat onvolkomenheden bevatte en dat in de geboorteakte van [naam]niet is vermeld dat zij eerder de geslachtsnaam Jaman heeft gedragen.
Overwegende dat de veroordeling van de Staat tot doel heeft gehad, de Staat ertoe te bewegen gegevens van personen (in deze [naam] danwel [naam]) te verstrekken aan een derde (in deze [appellant]). De Staat had zich namelijk op het standpunt gesteld dat zij een beleid hanteert, waarbij informatie over personen niet aan derden wordt verstrekt.
Gelet op het doe! en de strekking van de veroordeling, met name het bewegen van de Staat op de benodigde informatie aan [appellant] te verstrekken, kan worden opgemerkt, dat hieraan geheel is voldaan.
De achteraf gebleken onvolkomenheden geven het Hof geen aanleiding aan te nemen dat niet aan het vonnis is voldaan; immers zijn de onvolkomenheden niet van dien aard, dat kan worden gesproken van het weigeren aan het vonnis te voldoen.
Bovendien is voorts gebleken dat de Staat, na op de onvolkomenheden te zijn geattendeerd, deze prompt en wel binnen een week heeft gecorrigeerd.
Ten aanzien van de aanvulling van de geslachtsnaam van [naam], kan worden gesteld dat de Staat in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt, die gevorderde wijzigingen niet zelfstandig te kunnen aanbrengen, daar deze door de kantonrechter dienen te worden aangepast. Ook het feit dat zij het proces daartoe heeft ingezet, geeft naar het oordeel van het Hof blijk dat zijdens de Staat niet de intentie bestond/bestaat, om geen uitvoering aan het vonnis te geven.

5.3 Het Hof is van oordeel dat, hoewel de eerste grief van [appellant] gedeeltelijk is geslaagd, de hoogte van de vordering het door hem gelegd beslag niet rechtvaardigt. Het vonnis waarvan beroep, zal dan ook worden bevestigd.
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten.

6. De beslissing in hoger beroep Het Hof:
6.1 Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 28 mei 2015 bekend onder A.R.No. 15-1369, waarvan beroep;

6.2 Veroordeelt Badew in de kosten van het geding aan de zijde van de Staat in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. R.G. Chatterpal, Lid en mr. A.M. Nooitmeer-Rotsburg, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens advocaat mr. S.T. Sewdien, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. M.G.A. Vos, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie
namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier