- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15097
- Uitspraakdatum 06 december 2019
- Publicatiedatum 31 augustus 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Tegen een beschikking, ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen staat ingevolge het bepaalde in artikel 1615x lid 4 BW juncto artikel 1615m lid 4 BW in beginsel geen hoger beroep open. Een uitzondering is indien bij de behandeling en/of beoordeling van het verzoekschrift essentiële vormen zijn verzuimd. Appellante voert aan in hoger beroep dat er sprake is van een vormverzuim. Het Hof is van oordeel dat appellante faalt in haar beroep en wordt de beschikking met betrekking tot ontbinding wegens gewichtige reden bevestigd.
Uitspraak
G.R.No. 15097
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[appellante],
wonende te [district],
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante],
gemachtigde: mr. Y.S. Engkar, advocaat,
tegen
De naamloze vennootschap SURINAAMSE BROUWERIJ N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde,
verder ook te noemen: de Brouwerij,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat.
Inzake het hoger beroep van de door de kantonrechter in het Eerste Kanton gegeven beschikking van 26 november 2015, A.R. no. 15-4569, tussen [appellante] als verzoekster en de Brouwerij als verweerster, spreekt de fungerend-president, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 10 december 2015, inhoudende dat op 10 december 2015 door [appellante] hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 26 november 2015, gegeven op het verzoekschrift van de Brouwerij, gericht tegen [appellante];
- een memorie ex artikel 271 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op 16 december 2015 ingediend door [appellante];
- een memorie van antwoord, op 12 februari 2016 ingediend door de Brouwerij;
- een pleitnota van [appellante] 20 mei 2016;
- een antwoord pleitnota van de Brouwerij van 15 juli 2016;
- een repliek pleitnota van [appellante] van 19 augustus 2016;
- een dupliek pleitnota van de Brouwerij van 2 december 2016
De ontvankelijkheid in hoger beroep
De beschikking van de kantonrechter waarvan beroep is een beschikking op een verzoek tot ontbonden verklaring van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen. Tegen een dergelijke beschikking staat ingevolge het bepaalde in artikel 1615x lid 4 BW juncto artikel 1615m lid 4 BW in beginsel geen hoger beroep open. Dit beginsel lijdt echter uitzondering indien bij de behandeling en/of beoordeling van het verzoekschrift essentiële vormen zijn verzuimd. Daarvan is sprake als een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. In dat geval zal de voor verzoekschriften gebruikelijke beroepstermijn gelden. [appellante] heeft in grief I van haar memorie gesteld dat van een dergelijk vormverzuim sprake is geweest. Zij kan daarom in haar hoger beroep worden ontvangen, opdat onderzocht kan worden of deze grief terecht is opgeworpen. Slaagt de grief, dan komen ook de andere grieven aan bod. Slaagt de grief echter niet, dan komt het hof niet aan onderzoek van de andere grieven toe.
Beoordeling
1. De kantonrechter heeft in de beschikking waarvan beroep op verzoek van de Brouwerij de arbeidsovereenkomst van [appellante] en de Brouwerij van 1 maart 2012 op verzoek van de Brouwerij met ingang van 27 november 2015 ontbonden verklaard. Hiertegen heeft [appellante] in grief I opgeworpen, dat “essentiële vormen zijn verzuimd, nu de fundamentele rechtsbeginselen van hoor en wederhoor en gelijkheid van processuele middelen (equality of arms) in onderlinge samenhang zijn geschonden, waardoor niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken”.
2. Ter toelichting voert [appellante] aan (zakelijk weergegeven):
- Bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift stond [appellante] als een enkel individu tegenover drie personen die de Brouwerij vertegenwoordigden; een van hen was bovendien een extern accountant.
- Voormelde drie personen mochten over hun eigen waarnemingen verklaren zonder als getuige te zijn beëdigd.
- [appellante] kreeg onvoldoende gelegenheid om op het verzoekschrift te antwoorden.
- [appellante] trof productie 11a niet aan bij de door de Brouwerij overgelegde producties. Zij kreeg van de kantonrechter echter niet de gelegenheid om daarvan alsnog kennis te nemen.
- [appellante] kreeg van de kantonrechter onvoldoende de kans om haar standpunt kenbaar te maken en de stellingen van de wederpartij tegen te spreken. Zij kon niet los van de door de kantonrechter gestelde vragen haar verweer voeren. De kantonrechter liet wel toe dat zij zich niet slechts mondeling maar ook schriftelijk over de door de Brouwerij overgelegde producties uitliet, maar zij mocht zich daarbij niet over de mondelinge behandeling van de zaak uitlaten en zij kreeg daarvoor te weinig tijd. Op 10 november 2015 zei de kantonrechter dat zij op 12 november 2015 om uiterlijk 11.00 uur (later verlengd tot 12.00 uur) haar schriftelijke reactie kon overleggen, en dat terwijl 11 november een feestdag was (Divali), hetgeen het contact met haar advocaat lastiger maakte .
- De kantonrechter heeft ten onrechte zijn oordeel mede gebaseerd op de bewering van de Brouwerij dat verschillende afdelingen in staking zouden gaan als [appellante] zou terugkomen op de werkvloer, terwijl [appellante] onvoldoende de kans heeft gekregen deze bewering tegen te spreken.
3. In de punten 1 en 2 van de hierboven opgesomde bezwaren doet [appellante] een beroep op het beginsel van “equality of arms”. Kennelijk vindt zij, dat zij door het numerieke en kwalitatieve overwicht van de tegenpartij op ontoelaatbare wijze benadeeld werd. Het hof verwerpt dit argument. Reeds doordat zij net als de Brouwerij door een advocaat werd bijgestaan, was de “equality of Arms” voldoende gewaarborgd.
4. Met de punten 3 t/m 5 van de opsomming hierboven wil [appellante] aannemelijk maken dat het beginsel van hoor en wederhoor op ontoelaatbare wijze is geschonden.
5. Punt 4 van de opsomming (het ontbreken van productie 11a bij de door de Brouwerij overgelegde producties) gaat als bezwaar niet op. Deze productie betreft een brief van de Brouwerij aan [appellante] van 28 mei 2015, die zij zelf als productie 6 in het geding heeft gebracht. Dat zij die productie niet ook bij de stukken van de Brouwerij aantrof heeft haar niet benadeeld.
6. Voor de punten 3 en 5, in onderlinge samenhang beschouwd, is van wezenlijk belang dat de kantonrechter weliswaar kennelijk een strakke regie heeft proberen te voeren, maar dat er geen enkele aanwijzing voor is dat hij daarbij de door hem gestelde regels ten nadele van [appellante] anders toepaste voor [appellante] dan voor de Brouwerij. Ook moet in aanmerking worden genomen dat [appellante] een advocaat als gemachtigde had en dat het verzoekschrift met producties haar op 29 oktober 2015 door de deurwaarder is betekend. Zij had dus met haar gemachtigde ruim de gelegenheid om voorafgaand aan het verhoor op 10 november haar verweer voor te bereiden en op schrift te stellen. Zij kreeg bovendien nog uitstel om alsnog commentaar op de door de wederpartij overgelegde producties op schrift te stellen. De conclusie van het hof is daarom dat er geen sprake is van een zodanige schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor, dat er niet meer eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak sprake zou zijn.
7. De kantonrechter heeft zijn beslissing om tot ontbonden verklaring van de arbeidsovereenkomst over te gaan uitvoerig gemotiveerd. Of deze motivering op onderdelen al of niet onjuist is geweest staat hier niet ter beoordeling van het hof. Daarmee zou de uitsluiting van het hoger beroep door de wetgever via een omweg tenietgedaan worden. Ook het bezwaar in punt 6 van de opsomming kan dus [appellante] niet baten.
8. De slotsom is dat grief I faalt en dat het hof niet aan de beoordeling van de overige grieven toekomt. Ook bij ambtshalve toetsing van de beschikking heeft het hof geen beletsels aangetroffen voor de toepassing van het wettelijk voorgeschreven verbod van hoger beroep.
9. [appellante] zal de proceskosten van het hoger beroep dienen te dragen.
In hoger beroep:
Het Hof:
- Bevestigt de beschikking van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 26 november 2015, A.R.no. 15-4569, waarvan beroep.
- Veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de wederpartij tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. M.C. Mettendaf en mr. M.V. Kuldip Singh, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 6 december 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat S.M. Ramman, BSc. namens advocaat mr. Y.S. Engkar, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Nazir namens advocaat mr. R. Sohansingh, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld