SRU-HvJ-2019-24

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-911
  • Uitspraakdatum 07 juni 2019
  • Publicatiedatum 11 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoekster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering onder b en c voor wat betreft het salaris met emolumenten tot 01 maart 2016.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[verzoeker],
wonende aan [adres] te [district],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Binnenlandse Zaken,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te diens parkette aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. R. Jhinkoe, Substituut Officier van Justitie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • het verzoekschrift met producties dat op 01 april 2016 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 25 mei 2016, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift is verlengd met zes weken ingaande 25 mei 2016;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 11 juli 2016, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift is verlengd met zes weken ingaande 06 juli 2016;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 07 februari 2017, waarbij het verhoor van partijen in raadkamer is bepaald op 03 maart 2017;
  • het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 03 maart 2017;
  • het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 07 juli 2017;
  • de conclusie tot overlegging producties zijdens verweerder, overgelegd op 07 juli 2017, met producties;
  • de conclusie tot overlegging producties zijdens verweerder, overgelegd op 03 augustus 2017, met producties;
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens verzoekster, overgelegd op 20 oktober 2017, met een productie;
  • de conclusie tot uitlating productie zijdens verweerder, overgelegd op 17 november 2017;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 20 april 2017, doch nader bepaald op heden.

1. De feiten
1.1 Blijkens beschikking d.d. 21 januari 2013 is verzoekster in vaste dienst werkzaam bij het Directoraat Algemene Zaken en is te rekenen van 01 juli 2012 ingepast in de functie van Tekstverwerker op de afdeling Handelingen.

1.2 Bij schrijven d.d. 16 oktober 2013, no. 080/geh, afkomstig van de substituut-griffier van de DNA, is verzoekster opgeroepen om zo spoedig mogelijk de attesten over de periode 2 t/m 5 augustus 2013 en van 10 september t/m 16 oktober 2013 over te leggen en is zij tevens aan herinnerd aan de afspraak voor herkeuring bij de Geneeskundige Commissie op 30 oktober 2013 om 12.00 uur.

1.3 Bij schrijven d.d. 05 november 2013, no. 088/geh, afkomstig van de substituut-griffier van de DNA, is verzoekster opgeroepen voor aanmelding, omdat zij vanaf 17 oktober 2013, de dag waarop de attesten geldig t/m 19 oktober 2013 zijn gestuurd, de leiding van de DNA niets meer van haar heeft vernomen. Bij verzuim zal de stopzetting van het salaris plaatsvinden.

1.4 Bij schrijven d.d. 15 november 2013, [nummer]/geh, afkomstig van de substituut-griffier van de DNA, is verzoekster wederom opgeroepen voor aanmelding, omdat er niets van haar is vernomen op de oproep van 05 november 2013. Indien er van de gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, zal worden aangenomen dat er geen prijs wordt gesteld op continuering van het dienstverband en zullen daaraan de nodige consequenties worden verbonden.

1.5 Bij schrijven d.d. 19 januari 2014, [nummer 2]/geh, afkomstig van de substituut-griffier van de DNA, is verzoekster uitgenodigd voor 14 januari 2014.

1.6 Bij schrijven d.d. 14 februari 2014, [nummer 3]/geh, afkomstig van de substituut-griffier van de DNA, is aan verzoekster medegedeeld dat zij in verband met haar langdurig ziekteverzuim voor een herkeuring wordt gestuurd naar de Geneeskundige Commissie op 19 februari 2014.

1.7 Bij schrijven d.d. 20 februari 2014 heeft de Geneeskundige Commissie aan de DNA medegedeeld dat verzoekster ter herkeuring is opgeroepen voor 07 augustus 2013,30 oktober 2013 en 19 februari 2013, doch nimmer is verschenen.

1.8 Bij schrijven d.d. 17 juni 2014, [nummer 4]/geh, afkomstig van de griffier van de DNA, is aan verzoekster onder meer medegedeeld dat uit de administratie van personeelszaken is gebleken dat verzoekster op 27 mei en van 29 t/m 30 mei 2014 afwezig was zonder bericht; van 4 juni t/m 13 juni 2014 ziek was, doch geen attesten heeft aangetoond, terwijl is gebleken dat verzoekster elke dag laat aanwezig is op het werk.

1.9 Bij schrijven d.d. 29 april 2014,[nummer 5]/geh, afkomstig van de griffier van de DNA,is aan verzoekster het navolgende medegedeeld:
“(…) Ondanks de herhaalde mondelinge en schriftelijke waarschuwingen van de navolgende data;
16 oktober 2013 [nummer 6]/Geh.,
05 november 2013 [nummer 7]/Geh.,
15 november 2013 [nummer]/Geh.,
19 januari 2014 [nummer 2]/Geh.
En van 17 juni 2014 [nummer 4]/Geh., heeft u nagelaten gehoor te geven aan de opdrachten dezerzijds.Wederom blijkt uit de administratie van de Afdeling HRM bij DNA, dat u op regelmatige basis niet meldt bij afwezigheid en ook geen attesten overlegt waardoor u zich schuldig maakt aan ernstig plichtsverzuim. Bij aanvang van dit jaar is reeds meer dan 1/3 deel van uw verlofdagen in mindering gebracht als gevolg van het feit dat u afwezig was zonder enig bericht en vanwege teveel ziekte dagen. U heeft thans geen tegoeden aan verlof meer.Bijgaand treft u aan een overzicht van Onwettig Afwezige dagen. Het betreft 42 dagen, in de periode 16/2 tot en met heden. Deze dagen dienen, indien het ziekte betreft, met een doktersattest te worden gedekt. Voornoemd indisciplinair gedrag en vertoond plichtsverzuim, kunnen niet langer worden getolereerd, derhalve dient u zich binnen 2 werkdagen na dagtekening, conform art. 63 PW, schriftelijk te verweren.”

1.10 Blijkens overzicht van de afdeling HRM van de DNA/g.c., d.d. 28 april 2015, had verzoekster in het jaar 2013, 277 ziektedagen; in het jaar 2014, 156 ziektedagen en 83 keren geen attest overgelegd; in de periode januari 2015 t/m 28 april 2015, 16 ziektedagen, waarvan 3 zonder attest, 12 dagen afwezig zonder bericht en 42 dagen onwettig afwezig.

1.11 Bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken, Bureau no. 9901/15, is besloten om verzoekster ingevolge artikel 69 lid 2 Pw wegens plichtsverzuim ontslag uit Staatsdienst te verlenen en wel met onmiddellijke ingang conform artikel 71 lid 6 Pw, met bepaling dat verzoekster ingevolge artikel 28 lid 3 Pw te rekenen van 12 mei 2015 geen aanspraak maakt op salaris.

1.12 In voormelde beschikking is, zakelijk weergegeven, het navolgende overwogen:

  • dat verzoekster vanaf 16 februari 2015 systematisch zonder kennisgeving van het werk is weggebleven;
  • dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid om zich te verweren;
  • dat een dergelijk gedrag ernstig plichtsverzuim oplevert;
  • dat verzoekster vanaf haar indiensttreding een dergelijk gedrag vertoont en ondanks mondelinge en schriftelijke waarschuwing geen gehoor heeft gegeven;
  • dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden gesteld voor ziekte en frequent zonder afmelding absent is geweest en heeft zij meermalen bij ziekte geen attesten overgelegd.

1.13 Een afschrift van voormelde beschikking is op 15 juni 2015 aan de DNA afgegeven.

1.14 Verzoekster heeft vanaf juni 2015 geen salaris ontvangen.

1.15 Bij schrijven d.d. 24 februari 2016 heeft verzoekster verweerder doen verzoeken om haar in de gelegenheid te stellen om haar werkzaamheden te hervatten.

2.De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
2.1Verzoekster vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a.verweerder te gelasten om binnen een week na dit uit te spreken vonnis, aan verzoekster kenbaar te maken vanaf welke datum zij haar werkzaamheden mag hervatten en haar aldus in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op normale wijze voort te zetten zonder dat zij daarin gehinderd wordt;
b.Verweerder te gelasten om het salaris van verzoekster vanaf 25 februari 2016 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van 6 % per jaar vanaf de dag van indiening tot aan de algehele kwijting;
c.Verweerder te veroordelen om verzoekster in het genot te stellen van alle emolumenten die zij zou hebben genoten indien zij gedurende de periode van 25 juni 2015 tot 24 februari 2016 haar werkzaamheden normaal had kunnen uitvoeren;
d.Verweerder te veroordelen om bij wege van schadevergoeding aan verzoekster te betalen het salaris vanaf 25 juni 2015 tot 24 februari 2016, thans begroot op SRD 13.296,-;
e.Verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- per dag voor elke dag of keer dat verweerder in strijd handelt met het onder a en c gevorderde;
f.Verweerder te veroordelen in de kosten van het geding, alsook de kosten van vastrecht ad SRD 30,-, de deurwaarderskosten ad SRD 275,- en de buitengerechtelijke kosten ad SRD 4.500,-.

2.2 Verzoekster heeft aan haar vordering, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat zij vanaf januari 2015 vanwege ernstige medische problemen, vaker niet aan het werk is verschenen, doch dat deze dagen consequent werden verantwoord middels een door de behandelende arts afgegeven attest, welke attesten zij haar zus had gevraagd om af te geven bij PZ vanwege de situatie waarin zij verkeerde. Verzoekster stelt dat zij eind april 2015 vanwege een telefoontje van haar chef erachter is gekomen dat haar zus de attesten nooit heeft afgegeven. Voorts stelt verzoekster dat haar moeder op een bepaald moment naar de afdeling waar zij te werk was gesteld, belde om door te geven dat verzoekster ter verpleging in het ziekenhuis was opgenomen, waarop haar moeder te horen kreeg dat verzoekster zich niet meer hoefde aan te melden omdat zij zou zijn ontslagen en dat als gevolg daarvan haar salaris ook is stop gezet. Volgens verzoekster is zij op grond van voornoemde mededeling, na het verstrijken van de termijn van haar laatste attest, te weten 25 juni 2015, niet meer aan het werk verschenen, omdat zij er vanuit is gegaan dat zij was ontslagen, terwijl zij zich daarbij niet realiseerde dat dit niet de juiste procedure was. Verzoekster stelt dat zij enkele dagen geleden door een kennis erop werd geattendeerd dat het aangezegd ontslag in strijd was met de Personeelswet (Pw), nu dit mondeling was gedaan en nota bene door een onbevoegde. Volgens verzoekster heeft zij bij schrijven d.d. 24 februari 2016 aan verweerder kenbaar gemaakt dat zij haar diensten aanbiedt en dat zij bereid is haar werkzaamheden te hervatten, doch heeft zij tot op heden geen reactie ontvangen daarop. Volgens verzoekster zit zij wegens het onrechtmatig handelen van verweerder al langer dan acht maanden thuis en kan zij niet deelnemen aan het arbeidsproces, als gevolg waarvan zij inkomsten derft en derhalve schade lijdt, waarvoor verweerder aansprakelijk is.

2.3 Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling van het geschil
3.1Het Hof stelt voorop dat hij op grond van artikel 79 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet oordeelt als ambtenarengerecht in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:

  1. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
  2. tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een dergelijk besluit of van het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
  3. tot vorderingen tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.
  4. Vatbaar voor nietigverklaring zijn besluiten:
  5. betreffende salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
  6. tot verlaging van rang;
  7. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-activiteit;
  8. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd;
  9. tot schorsing of ontslag.

Gelet op lid 5 van hetzelfde artikel is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bedoelde.

3.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de artikel 79 van de Personeelswet genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen te vernietigen, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen. Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren.

Ten aanzien van de vordering onder a van het petitum om verweerder te gelasten aan verzoekster kenbaar te maken vanaf wanneer zij haar werkzaamheden mag hervatten, overweegt het Hof dat aan deze veroordeling onder f van het petitum een dwangsom is verbonden. Naar het oordeel van het Hof betreft het besluit tot hervatting van de werkzaamheden, niet een handeling van verweerder in de zin van artikel 79 lid 1 sub c Pw, zodat het Hof zich niet bevoegd acht hiervan kennis te nemen.

Ten aanzien van de vordering onder b en c van het petitum om verweerder te gelasten om verzoekster haar salaris vanaf 25 februari 2016 alsook de daarbij horende emolumenten te betalen, begrijpt het Hof dat verzoekster door het besluit van verweerder om haar salaris stop te zetten, schade heeft geleden in de zin van gederfde inkomsten. Het Hof acht zich daarom ingevolge artikel 79 lid 1 sub b Pw bevoegd van de vordering onder b en c van het petitum kennis te nemen.

Ten aanzien van de vordering onder d van het petitum om verweerder te veroordelen om aan verzoekster op grond van onrechtmatige daad schadevergoeding te betalen.Op grond van artikel 79 lid 1 sub b Pw acht het Hof zich bevoegd om van deze vordering kennis te nemen.

Ten aanzien van de vordering onder e van het petitum om verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het handelen in strijd met a en c, acht het Hof zich op grond van artikel 79 lid 1 sub c Pw bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

Ten aanzien van de vordering onder f van het petitum om verweerder te veroordelen in de kosten van het geding en de buitengerechtelijke kosten, acht het Hof zich niet bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, nu dit niet in de Pw is geregeld.Op grond van het voren overwogene acht het Hof zich bevoegd om kennis te nemen van het gevorderde onder b, c, d en e van het petitum.

3.3 Het hof overweegt dat verzoekster in ieder geval vanaf 25 juni 2015 moet hebben begrepen dat zij was ontslagen, omdat zij na de gedane mededeling haar salaris toen ook niet meer ontving, weshalve zij ingevolge artikel lid 1b Pw niet-ontvankelijk is in haar vordering onder b voor wat betreft het salaris tot 01 maart 2016, nu zij de onderhavige vordering pas op 01 april 2016 heeft ingediend. Als gevolg hiervan is verzoekster niet-ontvankelijk in haar onder vordering onder b en c voor wat betreft het salaris met emolumenten tot 01 maart 2016. Met betrekking tot het salaris en emolumenten vanaf 01 maart 2016 is verzoekster wel ontvankelijk in haar vordering.

3.4 Het hof overweegt dat verzoekster aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar, omdat de mondelinge ontslagaanzegging in strijd is met de Pw, terwijl deze ook nog door een daartoe niet-bevoegde is gedaan.Verzoekster heeft tijdens het gehouden verhoor van partijen voor zover van belang verklaard dat zij, nadat haar ziekteverlof was verstreken, zich niet meer op het werk had aangemeld omdat men haar de laatste keer had gezegd dat ze met ontslag was en dat ze steeds heeft zitten wachten op haar ontslagbrief, nadat zij had begrepen had dat ze niet mondeling kon worden ontslagen. Verzoekster verklaarde dat ze in januari 2015 medische problemen kreeg die tot juni 2015 hebben geduurd en dat zij nooit persoonlijk heeft gebeld naar het werk. Verzoekster verklaarde voorts dat zij behalve de laatste oproep voor medische herkeuring, geen enkel schrijven van verweerder heeft gehad, dus ook niet de verweeraanzeggingen van verweerder.Verweerder heeft daarbij voor zover van belang verklaard dat verzoekster haar onwettige afwezigheid en ziekteverzuim vanaf 2013 begonnen was en in 2015 de maat voor hem vol was, terwijl er een aantal momenten van verweer zijn geweest voor verzoekster. Verweerder verwijst naar de door hem overgelegde producties terzake.

3.5 Naar het oordeel van het Hof staat op grond van de door verweerder overgelegde presentiestaten en -overzichten vast dat verzoekster vanaf 2013 veelvuldig ziek is geweest en hiervan niet altijd melding heeft gedaan c.q. heeft laten doen, alsook heel vaak ook geen doktersattest daartoe heeft doen toekomen aan verweerder ingevolge de geldende regels ex artikel 54 lid 2 Pw. Alleen al in de periode januari 2015 t/m april 2015, is verzoekster 12 dagen afwezig geweest zonder bericht, terwijl zij geen doktersattest heeft overgelegd voor 42 ziekedagen. Al het voorgaande is overigens niet betwist door verzoekster. Overigens geeft verzoekster toe dat zij nimmer heeft gebeld om ziek te melden, terwijl zij enkele keren met haar zus is meegereden naar de DNA om attesten af te geven, doch zelf niet is uitgestapt.Naar het oordeel van het Hof is het zeer frappant dat verzoekster van alle brieven van verweerder, slechts die brief heeft ontvangen op grond waarvan zij naderhand toch naar de Geneeskundige Commissie is geweest en waarvoor zij voor ontvangst heeft afgetekend, terwijl alle brieven op hetzelfde adres zijn geadresseerd. Het Hof overweegt dat verzoekster door haar onverantwoordelijke gedragingen als voren omschreven zelf de mededeling van ontslag, die zij overigens al had moeten zien aankomen, in de hand heeft gewerkt. Naar het oordeel van het Hof heeft verzoekster het niet nauw genomen met haar verplichtingen jegens verweerder, terwijl zij zich, conform de haar gegeven instructie, niet heeft aangemeld voor werk nadat de Geneeskundige Commissie haar arbeidsgeschikt had verklaard. Voorts overweegt het hof dat verzoekster gehouden was om zich na haar ziekte persoonlijk aan het werk te melden om zich ervan te vergewissen dat zij daadwerkelijk was ontslagen, vermits verzoekster geen ontslagbrief had ontvangen en al die tijd daarop heeft zitten wachten. Hoe serieus moet verzoekster worden genomen in haar aanbod om het werk te mogen hervatten? Op grond van het voorgaande overweegt het Hof dat verweerder gerechtigd is om verzoekster op grond van artikel 69 lid 2 sub k ontslag aan te zeggen.

3.6 Met betrekking tot de mondelinge ontslagaanzegging overweegt het hof dat die inderdaad niet rechtsgeldig is, terwijl niet gebleken is dat deze aanzegging door de directe meerdere of een leidinggevende van de DNA afkomstig was, zodat verzoekster naar het oordeel van het hof er onterecht van uit is gegaan dat zij was ontslagen en nagelaten heeft om deze informatie te verifiëren. Vanwege de informatie van haar moeder dat zij niet mondeling kon worden ontslagen, had het op de weg van verzoekster gelegen om zich na haar ziekte persoonlijk aan te melden voor hervatting van haar werkzaamheden. Nu zij zulks heeft nagelaten, kan verzoekster naar het oordeel van het hof niet aan verweerder tegenwerpen onrechtmatig jegens haar te hebben gehandeld, daar zij zelf debet is daaraan.

Ten aanzien van de ontslagbeschikking, overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat deze eerder aan verzoekster was afgegeven. Deze beschikking is evenwel ter terechtzitting aan verzoekster c.q. via haar procesgemachtigde aan haar overhandigd conform artikel 5 lid 2 Pw, zodat het ontslag van verzoekster sindsdien is ingegaan.Voor wat betreft het niet betalen van salaris en emolumenten vanaf 01 maart 2016, overweegt het hof dat zulks niet aan verweerder kan worden tegengeworpen, nu zulks aan verzoekster zelf te wijten is geweest. Verzoekster heeft geen arbeid verricht, terwijl zij afwezig was zonder berichtgeving en heeft zij derhalve geen recht op betaling van salaris.Het onder b en c gevorderde voor wat betreft het salaris en emolumenten vanaf 01 maart 2016, alsmede het onder d en e gevorderde zal gelet op het voren overwogene als ongegrond worden afgewezen.

4.De beslissing
Het Hof

4.1 Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het onder a en f gevorderde.

4.2 Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar vordering onder b en c voor wat betreft het salaris met emolumenten tot 01 maart 2016.

4.3 Wijst af het overig door verzoekster gevorderde.

Aldus gewezen door: mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-President, mr. R.M. Praag, Lid, en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door w.g. S.S.S. Wijnhard

mr.D.D. Sewratan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 7 juni 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C.Berenstein,Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. drs. M.S.H. Boedhoe namens mr. M.A. Guman, gemachtigde van verzoekster, terwijl verweerder noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiging is verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld