- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-932
- Uitspraakdatum 03 mei 2019
- Publicatiedatum 02 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering onder a en b (2) van het petitum.
Art 79 PW jo art 80 PW.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende aan [adres] te [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te diens Parkette aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift met producties dat op 03 november 2016 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend;
- het verweerschrift dat op 12 december 2016 is overgelegd met een productie;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 20 september 2017, waarbij het verhoor van partijen in raadkamer is bepaald op 03 november 2017;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 03 november 2017;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 19 januari 2018 en de door verzoeker overgelegde producties;
- de conclusie tot uitlating producties zijdens verweerder, overgelegd op 02 februari 2018;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 15 februari 2019, doch nader is bepaald op heden.
1. De feiten
1.1 Verzoeker is in dienst van het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme (TCT) in de functie van Chef Taxiwezen op de afdeling Openbaar Vervoer van voormelde Ministerie.
1.2 Bij resolutie van de President van de Republiek Suriname Bureau [nummer], [nummer 2], is verzoeker te rekenen van 01 december 2010, vanwege ontstentenis van de Coordinator Controle Dienst, belast geworden met de waarneming van voornoemde functie, onder toekenning van een waarnemingstoelage.
1.3 Bij schrijven d.d. 25 augustus 2016 heeft de directeur van het Ministerie van TCT aan verzoeker medegedeeld dat vanwege de departementsleiding is besloten hem te rekenen van 01 september 2016 te ontlasten van zijn werkzaamheden als chef van de Controle Dienst Openbaar Vervoer en dat hij conform de beschikking d.d. 20 januari 2011 buro [nummer 3] per diezelfde datum zal worden ingezet als chef Taxiwezen.
1.4 Bij schrijven d.d. 20 september 2016 van de procesgemachtigde van verzoeker gericht aan de directeur van TCT, is namens verzoeker verzocht om het besluit d.d. 25 augustus 2016 [nummer 4] te doen corrigeren.
1.5 Bij schrijven d.d. 12 oktober 2016 van de procesgemachtigde van verweerder gericht aan verzoeker, is namens verweerder negatief beslist op voormeld verzoek van verzoeker.
2. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
2.1 Verzoeker vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. te vernietigen, althans nietig te verklaren het schrijven d.d. 25 augustus 2016 [nummer3];
b. (1) verweerder te veroordelen die handelingen te verrichten, zodat verzoeker kan worden voorzien van een definitieve benoeming in de functie van Chef Controle Dienst bij de Dienst Openbaar Vervoer en (2) voorts verweerder te veroordelen om met inachtneming van de resolutie van 25 juli 2011 [nummer 2] het salaris van verzoeker door te betalen totdat verzoeker in de functie op rechtmatige wijze is benoemd c.q. op rechtmatige wijze is beëindigd.
2.2 Verzoeker heeft aan zijn vordering, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat hij ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (Pw) en te rekenen van 01 december 2010 werd benoemd tot Chef Taxiwezen ingedeeld in schaal 8A. Verzoeker stelt dat hij bij resolutie d.d. 25 juli 2011 [nummer 2] te rekenen van 01 december 2010 werd belast met de waarneming van de functie van Coördinator Controle Dienst, in welke functie hij langer dan een jaar heeft waargenomen en ingevolge de Pw voorzien moest worden in een definitieve benoeming c.q. bevordering in die functie.Verzoeker stelt dat de directeur van TCT, die niet het bevoegde zag daartoe is, heeft gemeend hem bij schrijven d.d. 25 augustus 2016 [nummer 4] te ontlasten van de werkzaamheden als Chef Controle Dienst Openbaar Vervoer, terwijl de Pw geen ontlasting van de waarneming kent, doch beëindiging. Verzoeker is bij schrijven van zijn procesgemachtigde d.d. 20 september 2016 opgekomen tegen voormeld besluit. Volgens verzoeker dient de brief van de directeur vernietigd te worden, omdat zij niet het bevoegde gezag is ten aanzien van hem en legt ter adstructie het vonnis van het Hof van Justitie in de zaak van [naam] contra de Staat Suriname ten processe over. Tenslotte voert verzoeker aan dat de functie definitief is opengevallen nu de heer [naam 2], de Coördinator Controle Dienst, deze functie al langer dan 5 jaren niet meer uitoefent, omdat hij inmiddels is ontslagen c.q. reeds is gepensioneerd. Ter adstructie legt verzoeker ten processe over de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 05 augustus 2014.
2.3 Verweerder heeft als formeel verweer aangevoerd dat aan verzoeker per brief van 25 augustus 2016 het besluit kenbaar is gemaakt en hij pas bij rekest van 02 november 2016 is opgekomen tegen dit besluit bij het Hof, terwijl dit krachtens artikel 80 Pw binnen een maand diende te geschieden, weshalve verzoeker niet ontvangen dient te worden in de onderhavige vordering.Verweerder heeft inhoudelijk verweer gevoerd erop neerkomende dat het in casu niet betreft een definitief opengevallen functie, aangezien de betrekking van de formeel in die functie benoemde ambtenaar niet is beëindigd, terwijl verzoeker ingevolge artikel 22 lid 5 Pw niet voldoet aan de eisen voor benoembaarheid. Voorts voert verweerder aan dat de brief voornoemd, geen besluit van de directeur van TCT betreft, doch slechts een mededeling betreft dat een dergelijk besluit is genomen door de departemenstleiding onder leiding van de Minister, die ingevolge artikel 3 Pw het bevoegde gezag is ten aanzien van de aanstelling, benoeming, schorsing en ontslag van ambtenaren voor zover het zijn/haar departement betreft.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het Hof stelt voorop dat hij op grond van artikel 79 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet oordeelt als ambtenarengerecht in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:
a. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
b.tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een dergelijk besluit of van het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. tot vorderingen tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.
2. Vatbaar voor nietigverklaring zijn besluiten:
a. betreffende salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
b. tot verlaging van rang;
c. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-activiteit;
d. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping,is opgelegd;
e. tot schorsing of ontslag.
Gelet op lid 5 van hetzelfde artikel is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bedoelde.
3.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de artikel 79 van de Personeelswet genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen te vernietigen, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen.
Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren.Rechtens staat tussen partijen vast dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Pw en is de Pw van toepassing op verzoeker.Onder a van het petitum wordt gevorderd de nietigverklaring c.q. vernietiging van het besluit waarbij verzoeker is ontlast uit zijn waarnemingsfunctie. Aangezien verzoeker als gevolg van voornoemd besluit niet meer in aanmerking zal komen voor de waarnemingstoelage verbonden aan de functie waarin hij waarneemt, heeft het besluit waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, betrekking op het salaris van verzoeker en is het Hof ingevolge artikel 79 lid 1 sub a juncto lid 2 sub a bevoegd om kennis te nemen van het gevorderde onder a van het petitum.Onder b van het petitum wordt gevorderd om (1) verweerder te veroordelen die handelingen te verrichten, zodat verzoeker kan worden voorzien van een definitieve benoeming in de functie van Chef Controle Dienst. Ingevolge artikel 79 lid 1 sub c kan het voorgaande naar het oordeel van het Hof niet gevorderd worden zonder een dwangsom daaraan te verbinden, weshalve het Hof onbevoegd is om van het gevorderde onder b (1) kennis te nemen.Met betrekking tot het gevorderde onder b (2) van het petitum, met name verweerder te veroordelen om met inachtneming van de resolutie van 25 juli 2011 [nummer 2] het salaris van verzoeker door te betalen totdat verzoeker in de functie op rechtmatige wijze is benoemd c.q. op rechtmatige wijze is beëindigd, begrijpt het Hof dat verzoeker als gevolg van het besluit van verweerder d.d. 25 augustus 2016 schade heeft geleden als gevolg van het feit dat verweerder hem na 25 augustus 2016 niet meer het salaris conform resolutie d.d. 25 juli 2011 [nummer 2] heeft betaald, zijnde het salaris conform voornoemde resolutie. Ingevolge artikel 79 lid 1 sub b acht het Hof zich derhalve bevoegd om van het gevorderde onder b (2) van het petitum kennis te nemen.Op grond van het voren overwogene acht het Hof zich onbevoegd kennis te nemen van het gevorderde onder b (1) van het petitum.
3.3 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn vorderingen onder a en b (2) van het petitum, overweegt het Hof dat het formeel verweer van verweerder opgaat voor wat betreft de vordering van verzoeker onder a en b (2), nu verzoeker zijn vordering bij het Hof vòòr 25 september 2016 had moeten indienen ingevolge artikel 80 lid 1 en 2 Pw.Met betrekking tot het schrijven d.d. 20 september 2016 gericht aan de directeur van TCT, overweegt het Hof dat deze handeling van verzoeker kan worden aangemerkt als bezwaar, nu verzoeker tegen voormeld besluit is opgekomen bij dezelfde instantie die het besluit heeft genomen. Aangezien bezwaar niet wettelijk is geregeld, wordt deze termijn niet meegenomen bij artikel 80 Pw. Voorts overweegt het Hof dat verzoeker ten aanzien van het onder b (2) gevorderde tijdens het gehouden verhoor van partijen heeft verklaard dat hij wordt uitbetaald met behoud van de waarnemingstoelagen en dat hij niet uit de waarnemingsfunctie is weggehaald doch gewoon is ontlast uit die functie. Op grond van het voren overwogene heeft verzoeker geen belang bij het door hem gevorderde onder b (2) van het petitum en zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De beslissing
Het Hof
4.1 Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het gevorderde onder b (1) van het petitum.
4.2 Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering onder a en b (2) van het petitum.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 03 mei 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan
Partijen vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens de advocaten mr. F.F.P. Truideman en mr. D.S. Kraag, gemachtigden van partijen, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld