SRU-HvJ-2019-26

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A939
  • Uitspraakdatum 15 februari 2019
  • Publicatiedatum 30 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    In casu is er geen sprake van het overtreden van opgelegde verplichtingen casu quo het overtreden van een voorschrift door [verzoeker].Bij de beantwoording van de vraag of dat ernstig plichtsverzuim oplevert dienen alle relevante omstandigheden mede in aanmerking te worden genomen. Naar het oordeel van het hof leveren voormelde feitelijke handelingen van [verzoeker] geen plichtsverzuim op en kan er derhalve evenmin sprake zijn van ernstig plichtsverzuim.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN

In de zaak van

[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. l.S. Lalji, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door
de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende op zijn Parket aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. M. Danning, Substituut Officier van Justitie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als [verzoeker] respectievelijk de Staat;

1. Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 06 januari 2017;
  • het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 20 februari 2017;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 22 februari 2017, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift met ingang van 27 februari 2017 is verlengd met zes weken;
  • Het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 07 april 2017;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 10 april 2017, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift met ingang van 10 april 2017 voor de laatste maal is verlengd met zes weken;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 23 november 2017, waarbij het verhoor van partijen in raadkamer is bepaald op 05 januari 2018;
  • het proces-verbaal van het op 05 januari 2018 gehouden verhoor van partijen;
  • de conclusie tot overlegging stukken zijdens de Staat de dato 16 maart 2018;
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens [verzoeker] de dato 18 mei 2018;

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 02 november 2018 doch nader op heden.

2. De feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

2.1. [verzoeker] is bij de Staat in dienst getreden en wel bij het Korps Politie Suriname en was in vaste dienst en bekend onder persoonsnummer [nummer];

2.2. [verzoeker] is op 27 april 2015 buiten functie gesteld omdat (blijkens beschikking) er een vermoeden bestond dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing van één of meerdere winkeliers, dan wel het aannemen van giften en beloften casu quo plichtsverzuim;

2.3. Voormelde buitenfunctiestelling is vervolgens bij beschikking de dato 07 mei 2015 met een week verlengd en is [verzoeker] bij voormelde beschikking eveneens geschorst in zijn ambt met ingang van 12 mei 2015;

1.4. [verzoeker] heeft een kort geding ingediend bekend in het A.R. onder no. 16-1228 en de zaak stond voor vonnis op 04 mei 2017;

1.5. [verzoeker] is bij beschikking d.d. 17 november 2016 K.A. [nummer 2] ontslag aangezegd als tuchtstraf;

1.6. [verzoeker] heeft voormelde ontslagbeschikking op 09 december 2016 ontvangen;

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1. [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis van het Hof van Justitie:
A. zal worden vernietigd althans nietig zal warden verklaard de algehele beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 17 november 2016 K.A. [nummer 2] Bureau [nummer 3] waarbij [verzoeker] is ontslagen;
B. de betaling casu quo doorbetaling van het loon van [verzoeker] zal worden gelast;
C. zal worden bepaald dat [verzoeker] tot de werkplek toegelaten wordt onder verbeurte van een dwangsom ad SRD 10.000,- per dag;

3.2. [verzoeker] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.Hij kan zich niet verenigen met de ontslagbeschikking omdat deze in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van een deugdelijke motivering van een Overheidsbeslissing, het beginsel van willekeur en handelen in strijd met het beginsel van zorgvuldige afweging van belangen. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan het vermoeden genoemd in de ontslagbeschikking en het betreft een ongegronde beschuldiging. Na zijn schorsing heeft [verzoeker] niets meer van de Staat vernomen terwijl hij op zijn beurt steeds heeft geïnformeerd naar een opheffing van de schorsing en naar het resultaat van het strafrechterlijk onderzoek, doch het leek alsof men geen oor voor hem had. Hij kreeg nergens afdoend antwoord. Ingevolge het bepaalde in artikel 66 lid 2 onder a van de Personeelswet (hierna: PW) kan een ambtenaar geschorst worden indien er een strafrechterlijk onderzoek wegens verdenking van een opzettelijk begaan misdrijf dan wel van een in verband met de dienst begaan misdrijf tegen hem is ingesteld. Hij stelt dat hij niets meer heeft vernomen van het onderzoek casu quo enig onderzoek, na de buitenfunctiestelling in het jaar 2015. Ingevolge het bepaalde in artikel 68 lid 3 PW eindigt de schorsing uiterlijk op de dag waarop de schorsing drie maanden heeft geduurd. In dit geval duurt de schorsing langer dan 10 maanden. Er is ook geen strafrechterlijk onderzoek tegen hem ingesteld, hij is nimmer gedagvaard en is ook niet veroordeeld. De ontslagbeslissing is genomen op grond van valse en ondeugdelijke gronden en de Staat heeft zeer onzorgvuldig naar hem toe gehandeld. Eveneens heeft de Staat aan hem de kans ontnomen om zijn onschuld te bewijzen door de zaak niet gerechtelijk voor te brengen. Hij stelt dat hij onschuldig is en zijn onschuld gaarne in een strafzaak had willen bewijzen maar die kans is hem ontnomen. Hij heeft zich nimmer aan plichtsverzuim schuldig gemaakt en heeft ook nimmer een tuchtstraf gehad. Zijn belangen zijn totaal niet in aanmerking genomen bij het nemen van zijn ontslagbeslissing;

3.3. De Staat heeft geen verweerschrift ingediend maar heeft bij het verhoor van partijen wel verweer gevoerd en heeft een conclusie tot overlegging stukken genomen. Het hof komt

  • voor zover nodig – daarop terug in de beoordeling;

4. De beoordeling
Bevoegdheid

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 79 PW acht het hof zich bevoegd kennis te nemen van het gevorderde in het petitum, nu het een vordering betreft tot – onder andere – vernietiging dan wel nietigverklaring van een besluit van een overheidsorgaan;

Ontvankelijkheid
4.2. Gesteld en evenmin is gebleken dat [verzoeker] niet binnen de gestelde termijn in beroep is gekomen tegen de beschikking zodat hij ontvankelijk is in de onderhavige vordering.

4.3. Waar gaat het in dit geding om? [verzoeker] weerspreekt dat hij zich aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt terwijl de Staat voet bij stuk houdt dat er wel sprake is van ernstig plichtsverzuim;

4.4. De Staat heeft – zakelijk weergegeven – bij het gehouden verhoor van partijen het volgende verweer gevoerd. Er zijn sterke vermoedens dat [verzoeker] zich heeft schuldig gemaakt aan de verwijten die aan zijn adres worden gemaakt. Het ingesteld onderzoek heeft voldoende aanknopingspunten opgeleverd voor aanname dat hetgeen de aangeefster heeft aangegeven op waarheid berust (althans zo vat het hof dat op). De verklaring van de aangeefster in samenhang bezien met de verklaring van Huisraad levert wel een redelijk vermoeden van schuld op ten aanzien van [verzoeker]. De handelingen van [verzoeker] leveren wel ernstig plichtsverzuim op en rechtvaardigen de sanctie van ontslag;

4.5. In het onderhavig geval dient de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] zich al dan niet heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim zoals hem door de Staat wordt verweten en is vervat in de ontslagbeschikking. Naar het oordeel van het hof levert voormeld handelen van [verzoeker] in de geschetste context geen plichtsverzuim op. Plichtsverzuim betekent volgens van Dale ” Groot woordenboek van de Nederlandse taal” het volgende (citaat): het verzuimen van zijn plicht. Daaronder verstaat het hof in deze context – kort gezegd – het overtreden van opgelegde verplichtingen, het overtreden van een voorschrift en het zich niet gedragen zoals een functionaris van het Korps Politie Suriname betaamt. In casu maakte [verzoeker] deel uit van een gemengde patrouille afkomstig uit [land] en [land 2] belast met controle in het [gebied] gedurende de periode 30 maart – 03 april 2015. Volgens verklaring van de aangeefster zou [verzoeker] haar hebben afgeperst. Naar het oordeel van het hof is het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden uit het ingesteld onderzoek. [verzoeker] ontkent de beschuldiging in alle toonaarden en daartegenover staat de verklaring van de aangeefster. De verklaring van Huisraad waar de Staat zich op beroept als ondersteuning voor de verklaring van de aangeefster biedt in de visie van het hof geen ondersteuning voor het relaas van de aangeefster doordat de verklaring van voornoemde Huisraad wordt ontkracht door hetgeen [naam] bij zijn verhoor de dato 13 mei 2015 ten overstaan van agent van politie eerste klasse, [verbalisant], heeft aangegeven. Daar heeft voornoemde [naam] op een daartoe strekkende vraag van de verbalisant namelijk het volgende aangegeven (citaat) ”lk heb niet gezien dat agent [verzoeker] alcoholische dranken heeft ontvangen van winkeliers in het [gebied]….. Hebt U aan collega Huisraad verteld, dat agent [verzoeker] tijdens de patrouille, winkels te [gebied 2] had aangedaan en goederen zou hebben genomen zonder te betalen? Nee.- Deze informatie berust niet op waarheid.- lk heb agent Huisraad nimmer zo iets verteld.” (einde citaat). In de visie van het hof is met het voorgaande de grondslag voor de litigieuze ontslagverlening weg komen te vallen aangezien de Staat niet alleen oog dient te hebben voor bezwarende zaken maar ook ontlastende zaken in ogenschouw dient te nemen. In de visie van het hof dient de Minister van Justitie en Politie in de ijver om de zogenaamde ”rotte appels” uit het Korps Politie Suriname te verwijderen er wel voor te waken dat er lichtvaardig te werk wordt gegaan en het spreekwoordelijke kind met het badwater wordt weg gegooid;

4.6. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt in de visie van het hof tot de slotsom dat er in casu geen sprake is van het overtreden van opgelegde verplichtingen casu quo het overtreden van een voorschrift door [verzoeker]. Bij de beantwoording van de vraag of dat ernstig plichtsverzuim oplevert dienen alle relevante omstandigheden mede in aanmerking te worden genomen. Naar het oordeel van het hof leveren voormelde feitelijke handelingen van [verzoeker] geen plichtsverzuim op en kan er derhalve evenmin sprake zijn van ernstig plichtsverzuim. Door desondanks ernstig plichtsverzuim vast te stellen heeft de Staat zich in de visie van het hof schuldig gemaakt aan schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van een deugdelijke motivering van een Overheidsbeslissing, het beginsel (het hof begrijpt: verbod) van willekeur, het handelen in strijd met het beginsel van zorgvuldige afweging van belangen. Immers had het op de weg van de Staat gelegen om de door haar geuite ernstige vermoedens nader te concretiseren casu quo te adstrueren, hetgeen zij heeft nagelaten. De grondslag van het gevorderde is derhalve in rechte komen vast te staan en zal het gevorderde worden toegewezen in voege als na te melden. De mede gevorderde toelating tot de werkplek kan niet worden gerubriceerd onder het bepaalde in artikel 79 lid 1 PW weshalve dat onderdeel van het gevorderde zal worden afgewezen. De mede gevorderde (door) betaling van loon vat het hof op als een vergoeding van schade ingevolge het bepaalde in artikel 79 lid 1 onder b van de Pw, weshalve dat onderdeel van het gevorderde eveneens voor toewijzing in aanmerking komt;

4.7. Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal het hof, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege laten;

5. De beslissing
Het hof:

5.1. Vernietigt de algehele beschikking van het Ministerie van Justitie en Politie K.A. [nummer 2] de dato 17 november 2016 Bureau [nummer 3] waarbij [verzoeker] is ontslagen;

5.2. Gelast de betaling van het achterstallig loon en doorbetaling van het loon van [verzoeker] door de Staat;

5.3. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. A.M. Nooitmeer-Rotsburg, Lid-Plaatsvervanger en w.g. A. Charan

door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 15 februari 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. I.S. Lalji, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Jhinkoe namens mr. M.E. Danning, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen- Relyveld