- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-871
- Uitspraakdatum 01 maart 2019
- Publicatiedatum 29 oktober 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof komt tot de conclusie dat het besluit van de Staat om de dienstbetrekking met [verzoeker] te beëindigen niet onterecht dan wel onrechtmatig is geweest.De vordering van [verzoeker] wordt derhalve afgewezen .
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.R. Lobo, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN DEFENSIE,
vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo
verweerder,
gemachtigde: mr. B. Tjin Liep Shie, Substituut Officier van Justitie,
Spreekt de Fungerend-President , in Naam van de Republiek, het navolgend vonnis uit.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoeker] respectievelijk de Staat.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 28 november 2014;
- het verweerschrift ontvangen op 8 april 2015;
- het proces-verbaal van het op 5 juni 2018 gehouden verhoor van partijen;
- de conclusie tot uitlating met producties aan de zijde van de Staat.
- ten dage voor uitlating zijdens [verzoeker] m.b.t. het overgelegd strafdossier peremptoir bepaald is er geen conclusie genomen.
1.2. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Tussen [verzoeker] en de Staat is er een arbeidsovereenkomst gesloten op 20 november 2013.
2.2. Bij schrijven d.d. 31 oktober 2014 kenmerk [nummer] heeft de Staat aan [verzoeker] medegedeeld dat de met hem gesloten arbeidsovereenkomst wordt beëindigd.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1. [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken, uitvoerbaar bij voorraad:
I. nietig te verklaren het besluit zoals vervat in het schrijven d.d. 31 oktober 2014 en hem, [verzoeker], te rehabiliteren in de rang waarin hij diende en voorts de Staat te veroordelen om hem zijn salaris door te betalen;
II. hem toe te kennen een schadevergoeding te voldoen door de Staat;
III. [verzoeker] in de gelegenheid te stellen om de bedongen arbeid te verrichten;
IV. veroordeling van de Staat tot betaling van een dwangsom .
3.2. [verzoeker] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
Bij zijn indiensttreding waren de daartoe verantwoordelijken ermee bekend dat hij een bevlekt verleden had, en is hij desondanks toegelaten tot de Elementaire Algemene Opleiding (hierna de opleiding). Daarmee mocht hij erop vertrouwen dat hij binnen de organisatie mocht dienen als militaire arbeidscontractant. Door op die grond de dienstbetrekking met hem te beëindigen schendt de Staat het bij hem opgewekte vertrouwen Het besluit tot ontslag is ook niet daadkrachtig gemotiveerd. De motivering is onbegrijpelijk en in strijd met de waarheid. Bij het proces tot indiensttreding heeft hij nimmer informatie verzwegen. Anders dan de Staat aangeeft, had hij bij de sollicitatie wel vermeld dat hij eerder met de justitie in aanraking is gekomen. Hij had alleen niet gemotiveerd op welke wijze hij met de politie in aanraking is gekomen. Daarnaast is het door de Staat aan hem verleende ontslag nietig omdat de brief waarin de mededeling van het ontslag aan hem is gedaan niet is ondertekend door het daartoe bevoegde gezag.
3.3. De Staat heeft verweer gevoerd. Het Hof komt zover nodig terug daarop in de beoordeling.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Anders dan de Staat heeft aangevoerd is het Hof van oordeel dat de vordering van [verzoeker] wel valt binnen het kader van artikel 79 Personeelswet. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van de vordering. Het verweer van de Staat ter zake zal daarom worden verworpen .
Ontvankelijkheid
4.2. Niet is gesteld of gebleken dat de door [verzoeker] ingestelde vordering niet binnen de bij wet vastgestelde termijn is geschied, zodat hij ontvankelijk is, daarin.
4.3. Aan de orde is de vraag of de Staat al dan niet terecht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft beëindigd.De Staat heeft – zover van belang – aangegeven en hetgeen ook als zodanig wordt erkend door [verzoeker], dat de arbeidsovereenkomst met hem is beëindigd omdat op een later moment dan bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst is ontdekt dat [verzoeker] een bevlekt verleden had. De Staat betoogt dat [verzoeker] een keer is veroordeeld door de kantonrechter voor overtreding van de Wet Verdovende Middelen en daarnaast ook betrokken is geweest bij een beroving.Volgens de Staat was deze informatie eerder niet bekend waardoor de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is aangegaan. Volgens de Staat heeft [verzoeker] deze specifieke informatie verzwegen bij zijn sollicitatie.[verzoeker] reactie hierop is dat hij bij de sollicitatie wel heeft aangegeven dat hij in aanraking is gekomen met de politie, doch dat hij inderdaad geen details daarover heeft gegeven. Hij heeft daarom op het sollicitatieformulier vermeld dat hij dit graag persoonlijk zou willen bespreken.Door niet de volledige en specifieke informatie te hebben gegeven tijdens de sollicitatie, is het Hof van oordeel dat [verzoeker] het risico heeft aanvaard dat bij een latere ontdekking door de Staat, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] alsnog zou worden beëindigd hetgeen in casu ook is gebeurd. Dat [verzoeker] de informatie achteraf toch met derden binnen de organisatie heeft gedeeld doet aan het voorgaande niets af. Immers, is niet gesteld en ook niet gebleken dat die personen te oordelen hadden over de sollicitanten waartoe [verzoeker] behoorde. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd m.b.t. het door de Staat gewekte vertrouwen dat hij binnen de organisatie kon dienen ondanks zijn vermelding in aanraking te zijn geweest met justitie doet aan het voorgaande niet af. Immers blijkt na doorname van het sollicitatieformulier van [verzoeker] dat hij bij de desbetreffende vraag juist heeft aangegeven dat hij niet in aanraking is gekomen met de politie of justitie en dat hij vervolgens heeft aangeven dat het onterecht is geweest en dat hij dit graag persoonlijk zou willen bespreken. Voorzover die verwachtingen zijn ontstaan bij [verzoeker] waren die verwachtingen in de visie van het Hof in elk geval niet gerechtvaardigd aangezien [verzoeker] zich ervan bewust diende te zijn dat hij de Staat in elk geval cruciale informatie had onthouden omtrent zijn persoon.
4.4. Het maakt in deze ook niet uit of [verzoeker] al dan niet mede schuldig was aan de beroving, zoals hij wil doen geloven.Vaststaat dat [verzoeker] wel in verband is gebracht met een beroving en uit dien hoofde was het wel belangrijk om die informatie te vermelden op het sollicitatieformulier.Overigens heeft de Staat een kopie strafdossier met betrekking tot de beroving overgelegd, welker inhoud niet is betwist door [verzoeker]. Uit voormeld dossier blijkt dat [verzoeker] bij proces-verbaal d.d. 20 december 2012 ten overstaan van de agent van politie [verbalisant], een verklaring heeft afgelegd. In deze verklaring heeft hij zijn betrokkenheid bij de beroving aangegeven. Dit proces-verbaal is ook door hem ondertekend. Daarnaast heeft de medeverdachte, [naam], die ook bij procesverbaal is gehoord uitgebreid verklaard wat het aandeel van [verzoeker] is geweest bij de beroving. Naar het oordeel van het Hof is het vooralsnog dan ook voldoende aannemelijk dat [verzoeker] betrokken is geweest bij de beroving, ondanks zijn ontkenning.
4.5. De stelling van [verzoeker] dat de brief waarin de mededeling van het ontslag aan hem is gedaan, nietig is omdat die niet is ondertekend door het daartoe bevoegde gezag zal worden verworpen. Voormelde brief, die ondertekend is door de directeur namens de minister van Defensie, is slechts een mededeling aan [verzoeker] dat de dienstbetrekking wordt beëindigd. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat de directeur niet bevoegd is om namens de minister een dergelijke mededeling te doen. In het verlengde daarvan is evenmin gesteld noch gebleken dat de formalisering van het besluit zelf niet door het daartoe bevoegde gezag is geschied. Daarenboven is gebleken dat de onderhavige arbeidsovereenkomst met [verzoeker] ook door dezelfde functionaris namens de minister van Defensie is ondertekend.
4.6. Het Hof gaat voorbij aan de stelling van [verzoeker] dat hem niet de mogelijkheid is geboden om zijn betrokkenheid met de politie mondeling toe te lichten, nu nergens uit blijkt dat de Staat de verplichting daartoe heeft. Bovendien heeft [verzoeker] de mogelijkheid gehad om zich te verweren, hetgeen hij ook heeft gedaan. De stelling van [verzoeker] dat niet de juiste hiërarchische weg is bewandeld bij de aanzegging van het verweer – zo dit juist is – maakt het besluit tot ontslag evenmin onrechtmatig. Het voorgaande geldt mutatis mutandis eveneens t.a.v. al hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd m.b.t. schending van het hoorbeginsel aangezien [verzoeker] wel de mogelijkheid heeft gehad om zich te verweren.
4.7. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de conclusie dat het besluit van de Staat om de dienstbetrekking met [verzoeker] te beëindigen niet onterecht dan wel onrechtmatig is geweest. De vordering van [verzoeker] zal derhalve worden afgewezen .
4.8. Het hof acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.
5. De beslissing
5.1. Wijst de vordering van [verzoeker] af.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President , mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden en w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 1 maart 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. R. Jhinkoe namens mr. B. Tjin Liep Shie, gevolmachtigde van verweerder terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld