- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-894
- Uitspraakdatum 01 maart 2019
- Publicatiedatum 03 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ingevolge artikel 80 lid 1b van de Personeelswet is de vordering zoals bedoeld in artikel 79 niet ontvankelijk, indien zij is ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht, dan wel de handeling geacht kan worden te zijner kennis te zijn gekomen.Aangezien de ingestelde vordering, is het Hof van oordeel dat de vordering van verzoeker tardief is ingesteld en zal hij dientengevolge ook niet-ontvankelijk worden verklaard daarin.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende in [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.D. Esajas, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo, rechtspersoon,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. R. Jhinkoe, Substituut-Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift d.d. 21 oktober 2015, met producties;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 30 november 2015;
- de beschikking van het Hof d.d. 04 december 2015, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift m.i.v. 07 december 2015 met 6 weken is verlengd;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 07 januari 2016;
- de beschikking van het Hof d.d. 07 januari 2016, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift m.i.v. 25 januari 2016 voor de laatste maal met 6 weken is verlengd;
- het verweerschrift d.d. 24 februari 2016 met producties;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 16 maart 2016, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 06 mei 2016;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 06 mei 2016;
- de akte tot overlegging van producties zijdens verzoeker d.d. 04 november 2016;
- de akte tot uitlating producties zijdens verweerder d.d. 02 december 2016;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 19 mei 2017 doch nader op heden.
2. De feiten
Tussen partijen (hierna respectievelijk ”verzoeker” en ”verweerder” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.1. Verzoeker is in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname, tot aan zijn degradatie in de functie van agent van politie 1ste klasse.
2.2. Verzoeker was belast met het onderzoek van de zaak waarin de heer [naam], directeur van Global N.V., tegen een medewerker van zijn bedrijf aangifte heeft gedaan.
2.3. Verzoeker werd ervan verdacht in zijn hoedanigheid van onderzoeksambtenaar, de verdachte in de zaak voornoemd te hebben gedwongen een schuldbekentenis te ondertekenen ten gunste van [naam] voornoemd. Verzoeker werd eveneens ervan verdacht een voertuig als beloning te hebben ontvangen voor zijn bewezen diensten.
2.4. Verzoeker is in verzekering gesteld op 10 december 2013 op verdenking van overtreding van de artikelen 427 en 429 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht, gevolgd door zijn buitenfunctiestelling d.d. 11 december 2013.
2.5. Verzoeker is bij beschikking van 07 januari 2014 de tuchtmaatregel van schorsing opgelegd, te rekenen van 10 december 2013.
2.6. Bij vonnis van de kantonrechter in het Tweede Kanton d.d. 21 mei 2014 is verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
2.7. Bij schrijven van verweerder d.d. 14 juli 2014 met als onderwerp ingebrekestelling en gelegenheid tot verweer, is verzoeker in de gelegenheid gesteld zich binnen zeven dagen na ontvangst van het schrijven, schriftelijk te verweren. Verzoeker heeft zich op 18 juli 2014 schriftelijk verweerd.
2.8. Verzoeker is bij beschikking d.d. 19 juni 2015 een tuchtstraf van degradatie van de rang van agent van politie 1ste klasse tot agent van politie 2e klasse opgelegd, voor de duur van een jaar, ingaande de dag volgende op die waarop het besluit ter kennis van hem is gebracht.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
3.1. Verzoeker vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis:
A. De beschikking, althans het besluit d.d. 19 juni 2015 met het K.A. [nummer], waarbij verzoeker de tuchtstraf van degradatie is opgelegd en zijn schorsing is opgeheven, nietig te verklaren;
B. Verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. De grondslag
Verzoeker heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij het niet eens is met het door verweerder genomen besluit, daar dit besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu verzoeker integraal is vrijgesproken in de strafzaak. De strafbare feiten zijn immers niet vast komen te staan.Bovendien is de tuchtstraf ruim een jaar na het gestelde plichtsverzuim aan verzoeker opgelegd en is hiermee elke redelijke termijn waarbinnen beslist zou moeten worden over het gestelde plichtsverzuim, overtreden.De beschikking is tevens in strijd met de beginselen van evenredigheid en proportionaliteit. Verzoeker is reeds zestien jaar in dienst van het korps en nooit eerder in opspraak geraakt. De uit dit besluit voortvloeiende gevolgen voor verzoeker zijn ook disproportioneel.
3.3. Het verweer
De verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.Verweerder heeft als formeel verweer aangevoerd, dat verzoeker niet ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering, daar hij – blijkens het ontvangstbewijs – de gewraakte beschikking op 17 september 2015 in ontvangst heeft genomen. Het verzoekschrift is ter griffie van het Hof ingediend op 21 oktober 2015, hetgeen betekent dat verzoeker de termijn voor het indienen van het verzoekschrift heeft overschreden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof als ambtenarengerecht is slechts bevoegd om in de in artikel 79 van de Personeelswet genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen te vernietigen, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen.Nu de vordering van verzoeker onder I betreft een besluit tot verlaging van zijn rang, is het Hof bevoegd kennis te nemen van de door hem ingestelde vordering.
4.2. Met betrekking tot de vordering tot nietigverklaring van het besluit vervat in de beschikking d.d. 19 juni 2015 met nummer K.A. [nummer], overweegt het Hof, dat als enerzijds gesteld en anderzijds bevestigd, mede blijkende uit de door verweerder overgelegde producties is komen vast te staan dat de gewraakte beschikking op 17 september 2015 aan verzoeker is betekend.Ingevolge artikel 80 lid 1b van de Personeelswet is de vordering zoals bedoeld in artikel 79 van eerder genoemde wet niet ontvankelijk, indien zij is ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht, dan wel de handeling geacht kan worden te zijner kennis te zijn gekomen. Aangezien de onderhavige vordering op 21 oktober 2015 is ingesteld, is het Hof van oordeel dat de vordering van verzoeker tardief is ingesteld en zal hij dientengevolge ook niet-ontvankelijk worden verklaard daarin.
4.3. Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt het Hof niet toe.
5. De beslissing
Het Hof:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. A.M. Nooitmeer-Rotsburg, Lid-plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 1 maart 2019,in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. A. Charan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A.M. Essed namens mr. E.D. Esajas, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Jhinkoe, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld