- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-901
- Uitspraakdatum 02 augustus 2019
- Publicatiedatum 11 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof overweegt dat, nu verzoeker de gewraakte beschikking van verweerder heeft ontvangen, hij zijn beklag ingevolge artikel 78 lid 1 PW had dienen in te stellen binnen een maand nadat het besluit hem ter kennis was gebracht. In casu is verzoeker tardief in zijn beklag, waardoor artikel 80 lid 3 PW in casu niet van toepassing is.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.A. Wekker, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. M. Danning, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift met producties dat op 29 januari 2016 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift, d.d.10 maart 2016;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 14 maart 2016, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift m.i.v. 11 maart 2016 met 6 weken is verlengd;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift, d.d.22 april 2016;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 22 april 2016, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift m.i.v. 22 april 2016 voor de laatste maal met 6 weken is verlengd;
- het verweerschrift, overgelegd op 03 juni 2016;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 09 juni 2016, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 21 oktober 2016;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 03 februari 2017;
- de conclusie tot overlegging van relevante stukken zijdens verzoeker, overgelegd op 25 april 2017, met producties;
- de conclusie tot overlegging stukken zijdens verweerder, overgelegd op 19 mei 2017;
- de conclusie tot uitlating overgelegde stukken zijdens verzoeker, overgelegd op op 16 juni 2017;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die is gesteld op 05 januari 2017.
De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
1.1 Verzoeker vordert, zakelijk weergegeven, om:
a. nietig te verklaren althans te vernietigen de beschikking van verweerder d.d.26 februari 2013, kenmerk La B P/O [nummer], waarbij is besloten tot inhouding van het salaris van verzoeker;
b. verweerder te veroordelen om onmiddellijk na dit uit te spreken vonnis, alle reeds door verweerder ingehouden gelden terug te storten op de rekening van verzoeker onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
1.2 Verzoeker heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij ingevolge artikel 20 lid 2 van de Dienstorder no. 34 van de Instructie Vuurwapen Douane d.d.14 september 1972, een verklaring van de politie heeft doen toekomen aan de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, verweerder, waarin gewag wordt gemaakt van de diefstal van zijn dienstvuurwapen op 24 december 2011. Tevens heeft verzoeker zijn rapport over de diefstal van zijn dienstvuurwapen op 14 december 2012 bij verweerder ingeleverd. Ondanks bezwaar ingediend bij schrijven d.d.06 februari 2013 tegen het besluit van verweerder vervat in het schrijven d.d.08 januari 2013, waarin in strijd met de artikelen 30 en 63 lid 2 van de Personeelswet is besloten dat verzoeker de prijs van een ander vuurwapen ad USD 1.200,- zal moeten betalen en dat verzoeker zal worden berispt voor zijn gedrag, heeft verweerder bij beschikking d.d. 26 februari 2013, kenmerk La B P/O [nummer], het besluit genomen om tot uitvoering van haar besluit d.d. 08 januari 2013 over te gaan, middels inhouding op het loon in 16 maandelijkse termijnen van SRD 250,- en 01 van SRD 20,-, aanvangende per ultimo maart 2013. Verzoeker stelt dat hij tegen voormelde beschikking per schrijven d.d. 02 april 2013 zijn beklag heeft gedaan bij de President van de Republiek Suriname en heeft hij vanwege het spoedeisend belang op 12 juli 2013 in een kort geding procedure gevorderd om de gewraakte beschikking te schorsen op grond van het feit dat de inhoudingen zwaar drukken op het reeds krappe inkomen van verzoeker. Volgens verzoeker kan het feit dat de uitspraak in de kort geding zaak buiten zijn schuld om, pas op 24 december 2015 heeft plaatsgevonden, waarbij verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering, hem niet worden toegerekend, nu het vaste rechtspraak is dat ook indien bij een geschil met de overheid een administratieve procedure is voorgeschreven, de rechter in kort geding bevoegd is tot het bevelen van een voorlopige voorziening, indien die administratieve procedure een uitspraak op korte termijn niet mogelijk maakt. Volgens verzoeker is er aldus sprake van overmacht. Verzoeker stelt ten slotte dat vanwege het feit dat hij geen reactie heeft ontvangen van de President van de Republiek, hij zowel op grond van artikel 80 lid 2c en lid 4 Pw, de onderhavige vordering alsnog kan indienen.
1.3 Verweerder heeft verweer gevoerd erop neerkomende dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat hij tardief is ingevolge artikel 78 lid 2b en artikel 80 lid 2c Pw, aangezien hij opkomt tegen de beschikking d.d. 26 februari 2013 en is de onderhavige vordering bij het hof ingediend op 29 januari 2016, terwijl er van een situatie van overmacht niet is gebleken en de gestelde feiten en omstandigheden rechtens niet als overmacht kunnen worden gehonoreerd.
De beoordeling van het geschil
2.1 Het hof overweegt dat, nu verzoeker de gewraakte beschikking van verweerder op 26 februari 2013 heeft ontvangen, hij zijn beklag ingevolge artikel 78 lid 1 Pw had dienen in te stellen binnen een maand nadat het besluit hem ter kennis was gebracht, dus uiterlijk 28 maart 2013. Nu, het beklag pas bij schrijven van 02 april 2013 is gedaan, is verzoeker tardief in zijn beklag, weshalve artikel 80 lid 3 Pw in casu niet van toepassing is. Het hof overweegt voorts dat verzoeker de vordering tot nietigverklaring van voornoemd besluit ingevolge artikel 79 lid 1 Pw, bij het hof had dienen in te stellen binnen 30 dagen daarna en wel op uiterlijk 28 maart 2013. Nu, verzoeker de vordering pas op 29 januari 2016 heeft ingediend, is verzoeker naar het oordeel van het hof ingevolge artikel 80 lid 1b en lid 2b PW niet-ontvankelijk in zijn vordering. Met betrekking tot het beroep op overmacht, overweegt het hof dat het afwachten van een beslissing in kort geding onder geen beding overmacht oplevert, nu het een bewuste keus van verzoeker is geweest om een kort geding zaak in te dienen in stede van een vordering bij het ambtenarengerecht. Het beroep op overmacht wordt derhalve verworpen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
2.2 Verzoeker zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen.
3. De beslissing
Het Hof:
3.1 Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering.
3.2 Veroordeelt verzoeker in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen en tot aan de uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr.I.S.Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid–Plaatsvervanger en door de Fungerend–President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 2 augustus 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. Wekker, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Gravenbeek namens mr.M.Danning, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld