- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-885
- Uitspraakdatum 03 mei 2019
- Publicatiedatum 09 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het door verweerder gestelde plichtsverzuim is niet komen vast te staan, terwijl de tuchtmaatregel voor een dergelijke gedraging naar het oordeel van het Hof disproportioneel moet worden geacht, aangezien verzoekster blijkens haar bevorderingen wel goed heeft gefunctioneerd.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende aan [adres] in [district],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te diens Parkette aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. R.Y. Gravenbeek, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Dit vonnis bouwt voort op het in deze zaak gewezen tussenvonnis op 03 november 2017.
Het verdere procesverloop
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het tussenvonnis d.d. 03 november 2017 gewezen, waarbij onder meer de voortzetting van het verhoor van partijen is bepaald voor 16 maart 2018;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 20 juli 2018 en de door verweerder overgelegde productie;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 07 december 2018, doch nader werd bepaald op heden.
1. De feiten
1.1 Verzoeker is ambtenaar in de zin van de Personeelswet (Pw) en is ingaande 01 juli 2010 in dienst getreden van het Ministerie van ROGB, laatstelijk gefunctioneerd hebbende als medewerkster Balie en Administratie Domeinen zoals bepaald bij beschikking d.d. 24 december 2013 [nummer].
1.2 Op 29 mei 2015 heeft verzoekster ontvangen de beschikking d.d. 13 mei 2015 [nummer 2] , waarbij is besloten verzoekster wegens plichtsverzuim te rekenen van 01 mei 2015 ontslag te verlenen.
1.3 Op 12 januari 2016 heeft verzoekster ontvangen de beschikking d.d. 03 november 2015 [nummer 3], waarbij is bepaald dat het aan verzoekster verleend ontslag wordt verleend met ingang van de dag volgende op die waarop het ontslag ter harer kennis is gebracht. Op grond hiervan is het ontslag ingegaan op 13 januari 2016, hetgeen is vastgelegd in de beschikking d.d. 22 februari 2016 [nummer 4].
1.4 Op 14 januari 2016 heeft verzoekster ontvangen de beschikking d.d. 23 oktober 2015 [nummer 3], waarbij is besloten om de beschikking d.d. 13 mei 2015 [nummer 2] in te trekken.
2. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
2.1 Verzoekster vordert, zakelijk weergegeven na wijziging van eis, om:
a. verzoekster te ontvangen in haar vordering;
b. te vernietigen, althans nietig te verklaren de beschikkingen d.d. 13 mei 2015 Bureau [nummer 2], d.d. 03 november 2015 [nummer 3], d.d. 23 oktober 2015 [nummer 3] en d.d. 22 februari 2016 [nummer 4];
c. verweerder te gelasten verzoekster te rehabiliteren in de rang waarin zij diende voor de gewraakte beschikking;
d. verzoekster in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op de normale wijze en in de functie die zij voorheen heeft bekleed, te kunnen vervullen zonder enige hinder;
e. verweerder te gelasten het salaris aan verzoekster, zoals door haar verdiend conform het bepaalde bij beschikking d.d. 24 december 2013 [nummer], uit te betalen en daarmede voort te gaan;
f. verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- voor iedere keer of dag dat hij in strijd handelt met het hierboven gevorderde;
g. verweerder te veroordelen in de kosten van het geding;
h. één of meer beslissingen te geven zoals het het Hof geraden voorkomt.
2.2 Verzoekster heeft aan haar vordering, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat zij is ontslagen wegens plichtsverzuim, omdat zij een medewerker van het departement van het ministerie van het [district 2], naar aanleiding van diens telefonische mededeling om stukken te ontvangen, erop heeft gewezen dat die eerst contact diende op te nemen met haar afdelingschef om zich ervan te vergewissen of zij, verzoekster, de stukken in ontvangst mocht nemen, hetgeen niet ongebruikelijk is bij binnengekomen stukken van grote omvang. Verzoekster stelt dat zij op 17 maart 2015 breedvoerig mondeling verweer heeft gevoerd ten overstaan van de Directeur van het Ministerie, in bijzijn van de Onderdirecteur Grondzaken en de Onderdirecteur Administratieve Diensten. Verzoekster stelt dat zij zonder opgaaf van redenen per schrijven d.d. 18 maart 2015 is gemuteerd naar de Afdeling Bosonderzoek van de Dienst `s Lands Bosbeheer van het Ministerie, terwijl zij in strijd met artikel 63 lid 2 w bij schrijven d.d. 18 maart 2015 op grond van plichtsverzuim in de gelegenheid werd gesteld zich te verweren. Het schriftelijk verweer van verzoekster d.d. 19 maart 2015 werd niet steekhoudend bevonden, terwijl verweerder voorbij is gegaan aan de door verzoekster bij schrijven d.d. 27 april 2015 gegeven toelichting op haar schriftelijk verweer. Verzoekster stelt dat zij op 29 mei 2015 de beschikking d.d. 13 mei 2015 [nummer 2] heeft ontvangen, waarbij zij is ontslagen wegens plichtsverzuim per ingaande 01 mei 2015. Volgens verzoekster is voornoemde beschikking in strijd met de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur en met de wet, terwijl de beschikking berust op onware feiten en niet deugdelijk is gemotiveerd;tevens is de tuchtmaatregel van ontslag niet in overeenstemming met het vermeend door haar gepleegde plichtsverzuim.
2.3 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend maar bij het verhoor en nader verhoor van partijen alsmede in de gewisselde gedingstukken verweer gevoerd waarop het Hof – voorzover nodig – in de beoordeling van het geschil terug komt.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het Hof stelt voorop dat hij op grond van artikel 79 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet oordeelt als ambtenarengerecht in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:
a. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
b. tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een dergelijk besluit of van het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. tot vorderingen tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.
- Vatbaar voor nietigverklaring zijn besluiten:
a. betreffende salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
b. tot verlaging van rang;
c. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-activiteit;
d. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping,is opgelegd;
e. tot schorsing of ontslag.
Gelet op lid 5 van hetzelfde artikel is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bedoelde.
3.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de in artikel 79 van de Personeelswet genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen te vernietigen, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen. Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren.Rechtens staat tussen partijen vast dat verzoeker ambtenaar is in de zin van de Pw en is de Pw van toepassing op verzoeker.Onder a van het petitum wordt gevorderd verzoekster te ontvangen in haar vordering,waarvan het Hof bevoegd is om kennis te nemen. Onder b wordt gevorderd de nietigverklaring c.q. vernietiging van de daarin genoemde beschikkingen althans de in de beschikking vervatte besluiten, waarvan het Hof op grond van artikel 79 lid 1 sub a Pw bevoegd is om kennis te nemen. Onder c wordt gevorderd om verzoekster te rehabiliteren in haar oude rang, het Hof acht zich bevoegd om hiervan kennis te nemen op grond van artikel 79 lid 1 sub a jo sub c. Onder d van het petitum wordt gevorderd om verzoekster in de gelegenheid te stellen om de bedongen arbeid te verrichten.Naar het oordeel van het Hof houdt deze vordering geen besluit in de zin van artikel 79 lid 2 Pw, weshalve het Hof zich niet bevoegd acht om hiervan kennis te nemen. Van het gevorderde onder e (doorbetaling salaris) en f (dwangsom), acht het Hof zich bevoegd om daar kennis van te nemen op grond van respectievelijk artikel 79 lid 1 sub a en sub c Pw.Het Hof acht zich niet bevoegd om kennis te nemen van het gevorderde onder g. Op grond van het voren overwogene acht het Hof zich onbevoegd kennis te nemen van het gevorderde onder d en g van het petitum.
3.3 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoeker in haar vorderingen, overweegt het Hof dat verzoekster haar vordering heeft ingesteld op 24 juni 2015, terwijl zij kennis heeft genomen van de oorspronkelijke beschikking d.d. 13 mei 2015 op 29 mei 2015, weshalve zij op grond van artikel 80 lid 1 Pw ontvangen kan worden in haar vordering onder b, nu de overige beschikkingen gedurende het onderhavige geding aan verzoekster zijn verstrekt en deel uit zijn gaan maken van het onderhavig geding, zodat daarvoor geen aparte termijnen in acht dienen te worden genomen. Naar het oordeel van het Hof is het gevorderde onder c, e en f een sequeel van het gevorderde onder b, zodat verzoekster daarin eveneens kan worden ontvangen.
3.4 Ten aanzien van de beschikking d.d. 13 mei 2015, overweegt het Hof dat deze bij beschikking d.d. 23 oktober 2015 reeds is ingetrokken, zodat verzoekster naar het oordeel van het Hof geen belang meer heeft bij de nietigverklaring daarvan en zal dat onderdeel van het gevorderde daarom worden afgewezen. Ten aanzien van de beschikking d.d. 23 oktober 2015, overweegt het Hof dat deze een besluit inhoudt tot intrekking van de ontslagbeschikking d.d. 13 mei 2015. Het Hof heeft geen aanleiding gevonden om deze beschikking nietig te verklaren, weshalve het terzake gevorderde als ongegrond zal worden afgewezen. Ten aanzien van de beschikking d.d. 03 november 2015, die op 12 januari 2016 door verzoekster is ontvangen, overweegt het Hof dat verzoekster hierbij (opnieuw) is ontslagen en is de ontslagdatum vastgesteld bij beschikking d.d. 22 februari 2016.
3.5 Het Hof overweegt dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat het aan haar verleende ontslag onterecht is omdat de daaraan ten grondslag gelegde feiten niet waar zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en verwijst ter adstructie naar de door hem overgelegde schriftelijke rapportages van onder meer het Hoofd van de Afdeling Bali/Agenda, [naam] d.d. 17 maart 2015; de Chef-Gronduitgifte van het [district 2], [naam 2] d.d. 27 maart 2015; de heer [naam 3] van het dependance te [district 2] d.d. 27 maart 2015.Naar het Hof uit voornoemde rapportages, met name uit die van [naam 2] begrijpt heeft [naam 2] opzettelijk de toewijzingsbeschikking ten name van verzoekster achtergehouden op 16 januari 2015, reden waarom verzoekster zich op het standpunt heeft gesteld en dit ook kenbaar heeft gemaakt aan de dependance te [district 2], dat zij zich voortaan zakelijk zal opstellen tegenover hen en geen extra moeite voor hen zal doen als voorheen, weshalve zij eerst het hoofd van de Balie dienden te contacten enniet rechtstreeks stukken voor verzoekster konden brengen, omdat men haar niet kon vertellen waarom haar stukken waren achtergehouden. Uit de rapportages van de dependance te [district 2] blijkt dat het kantoor van verweerder aldaar zich rancuneus had opgesteld jegens verzoekster op grond van het bij hen gerezen vermoeden ten aanzien van verzoekster. Naar het oordeel van het Hof zijn bedoelde verklaringen niet deugdelijk en zullen verder buiten beschouwing worden gelaten. Ten aanzien van de verklaring van [naam] over het weigerachtig gedrag van verzoekster, overweegt het Hof dat niet is gebleken dat verzoekster door haar of een ander is aangesproken daarop, terwijl evenmin blijkt van een terzake getroffen maatregel tegen verzoekster. Voorts overweegt het Hof dat nergens uit is gebleken dat verzoekster heeft geweigerd om de stukken in ontvangst te nemen; verzoekster heeft slechts mede gedeeld dat de dependance eerst het afdelingshoofd moet contacten.
3.6 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het Hof dat het door verweerder gestelde plichtsverzuim niet is komen vast te staan, terwijl de tuchtmaatregel voor een dergelijke gedraging naar het oordeel van het Hof disproportioneel moet worden geacht, aangezien verzoekster blijkens haar bevorderingen wel goed heeft gefunctioneerd. Het door verweerder verleend ontslag is derhalve onrechtmatig. De ontslagbeschikking d.d. 03 november 2015 [nummer 3], alsook de vaststellingsbeschikking van de ingangsdatum van het ontslag d.d. 22 februari 2016 [nummer 4] als een sequeel van het verleende ontslag, zal derhalve nietig worden verklaard.
3.7 Nu het aan verzoekster verleend ontslag nietig zal worden verklaard, heeft verzoekster recht op doorbetaling van haar salaris met emolumenten conform het vastgestelde bij beschikking d.d. 24 december 2013 [nummer] en dient zij te worden gerehabiliteerd in de rang die zij had vóór het ontslag. Het Hof ziet aanleiding om aan de veroordeling onder c een dwangsom op te leggen ad SRD 1.000,- per dag voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft te voldoen aan de veroordeling, tot een maximum van SRD 100.000,-. Gelet op het voren overwogene zal het door verzoekster gevorderde onder b voor wat betreft de beschikkingen d.d. 03 november 2015 [nummer 3] en 22 februari 2016 [nummer 4], worden toegewezen zoals geformuleerd in de beslissing. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.De beslissing
Het Hof
4.1 Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het gevorderde onder d en g van het petitum.
4.2 Verklaart nietig de beschikkingen d.d. 03 november 2015 [nummer 3] en 22 februari 2016 [nummer 4].
4.3 Veroordeelt verweerder om aan verzoekster te betalen en daarmede door te gaan, het salaris met emolumenten conform de beschikking d.d. 24 december 2013 [nummer] en wel vanaf het tijdstip dat dit was stopgezet.
4.4 Gelast verweerder om verzoekster binnen een week na deze uitspraak te rehabiliteren in de rang waarin zij had gediend vòòr zij werd ontslagen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- (eenduizend Surinaamse Dollar) per dag voor iedere dag dat verweerder nalaat hieraan te voldoen, met dien verstaande dat de maximaal te verbeuren dwangsom het bedrag van SRD 100.000,- (eenhonderdduizend Surinaamse Dollar) niet zal overschrijden.
4.5 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 3 mei 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan
Partijen, verzoekster vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. M.A. Guman, gemachtigde van verzoekster en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Gravenbeek, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr.M.E. van Genderen-Relyveld