SRU-HvJ-2019-38

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-766
  • Uitspraakdatum 21 juni 2019
  • Publicatiedatum 09 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Inzake het ontslagbesluit, volgt dat [verzoeker] niet in de gelegenheid is gesteld om zich te verweren, zodat de Staat het beginsel van hoor en wederhoor dat ten aanzien van het opleggen van een tuchtstraf is neergelegd in artikel 63 lid 2 Pw, niet in acht heeft genomen. Het hof verklaart nietig het besluit tot ontslag van [verzoeker] uit Staatsdienst.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[verzoeker],
wonende in het [district],
verzoeker, hierna aangeduid als [verzoeker],
gemachtigde: mr. S. Dulam, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
rechtspersoon,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. A.R. Rathipal,

spreekt de fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie, op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken, gewezen vonnis uit.

1. Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • het verzoekschrift met producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie op 10 februari 2012;
  • het verweerschrift met producties ingediend op 07 mei 2012;
  • de beschikking van het hof van 04 juli 2012 waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 17 augustus 2012, welk verhoor is verplaatst naar 20 juli 2012;
  • het proces-verbaal van het op 20 juli 2012 gehouden verhoor van partijen;
  • de producties overgelegd door de Staat op 15 oktober 2012;
  • de conclusie tot uitlating producties d.d. 02 november 2012;
  • de pleitnota d.d. 07 december 2012, met producties;
  • de antwoordpleitnota met producties overgelegd op 01 februari 2013;
  • de repliekpleitnota d.d. 01 maart 2013, met producties;
  • de dupliekpleitnota d.d. 05 april 2013.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 02 augustus 2013, doch nader op heden.

2. De feiten

2.1 [verzoeker] is als hoofdbeveiligingsambtenaar 2e klasse in vaste dienst geweest bij de Beveiligings- en Bijstandsdienst Suriname (hierna: BBS) van het Ministerie van Justitie en Politie.

2.2 [verzoeker] is op 12 januari 2010 betrokken geraakt bij een aanrijding, waarbij hij een linker bovenbeen- en een halswervelfractuur heeft opgelopen.

2.3 Bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 11 januari 2012, Bureau [no. 1], BBS [no.2] (hierna: de ontslagbeschikking) is aan [verzoeker] wegens plichtsverzuim ontslag uit Staatsdienst verleend. Daartoe is overwogen:

dat uit de overgelegde stukken is gebleken, dat (…) [verzoeker] (…) zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige plichtsverzuim in de zin van de Personeelswet doordat hij zonder toestemming van het bevoegd gezag en/of bericht van verhindering onwettig van de navolgende diensten is weggebleven, te weten: de ochtenddiensten van vrijdag 01 april 2011, maandag 04 april 2011, donderdag 07 april 2011, vrijdag 08 april 2011, dinsdag 12 april 2011, woensdag 13 april 2011, donderdag 14 april 2011, vrijdag 15 april 2011, dinsdag 19 april 2011, donderdag 21 april 2011, dinsdag 26 april 2011, woensdag 27 april 2011, donderdag 28 april 2011, vrijdag 29 april 2011, woensdag 04 mei 2011, dinsdag 10 mei 2011, vrijdag 13 mei 2011, woensdag 18 mei 2011, woensdag 25 mei 2011, donderdag 26 mei 2011, vrijdag 27 mei 2011, woensdag 01 juni 2011, donderdag 02 juni 2011, vrijdag 03 juni 2011, maandag 06 juni 2011, dinsdag 07 juni 2011, vrijdag 10 juni 2011, vrijdag 17 juni 2011, donderdag 23 juni 2011, vrijdag 24 juni 2011, woensdag 06 juli 2011, donderdag 07 juli 2011, vrijdag 08 juli 2011, vrijdag 15 juli 2011, donderdag 21 juli 2011, vrijdag 29 juli 2011, maandag 01 augustus 2011, donderdag 04 augustus 2011, vrijdag 12 augustus 2011, donderdag 25 augustus 2011, donderdag 01 september 2011, vrijdag 02 september 2011, woensdag 07 september 2011, donderdag 15 september 2011, vrijdag 16 september 2011, vrijdag 23 september 2011, maandag 26 september 2011, vrijdag 30 september 2011, dinsdag 04 oktober 2011, woensdag 05 oktober 2011, donderdag 06 oktober 2011, vrijdag 07 oktober 2011, dinsdag 18 oktober 2011, vrijdag 21 oktober 2011, dinsdag 25 oktober 2011, donderdag 27 oktober 2011, vrijdag 28 oktober 2011, woensdag 02 november 2011, vrijdag 04 november 2011, woensdag 09 november 2011, maandag 14 november 2011, dinsdag 15 november 2011, donderdag 17 november 2011, vrijdag 18 november 2011, maandag 21 november 2011, dinsdag 22 november 2011, woensdag 23 november 2011, donderdag 24 november 2011, maandag 28 november 2011, dinsdag 29 november 2011, donderdag 01 december 2011, maandag 05 december 2011, dinsdag 06 december 2011, woensdag 07 december 2011, donderdag 08 december 2011, vrijdag 09 december 2011, dinsdag 13 december 2011, vrijdag 16 december 2011, maandag 19 december 2011, dinsdag 20 december 2011, dinsdag 27 december 2011 alsmede woensdag 28 december 2011;

dat deze handelingen niet in een gedisciplineerde Dienst getolereerd kunnen worden en als plichtsverzuim worden aangemerkt;

dat betrokkene middels herhaaldelijke schriftelijke oproepingen daartoe in de gelegenheid is gesteld zich terzake te verweren op de reguliere gehouden strafrapporten, doch liet hij zondermeer verstek gaan, waardoor aan de bepaalde hoorplicht is voldaan;

dat gelet op de ernst van deze aangelegenheid, het nodig is aan betrokkene een tuchtstraf op te leggen.”

2.4 De ontslagbeschikking is op 23 januari 2012 aan [verzoeker] uitgereikt.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 [verzoeker] vordert, zakelijk weergegeven, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het in de ontslagbeschikking vervatte ontslagbesluit nietig zal worden verklaard en voorts de Staat zal worden gelast die handelingen te verrichten, opdat aan [verzoeker] tegen behoorlijke kwijting wordt uitbetaald zijn salaris verhoogd met de hem toekomende emolumenten, na aftrek van de gebruikelijke aftrekposten.

3.2 [verzoeker] heeft, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [verzoeker] kan zich niet met het aan hem verleend ontslag verenigen, omdat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. [verzoeker] was op alle in de ontslagbeschikking genoemde dagen, waarop hij volgens de Staat onwettig van zijn dienst is weggebleven, wegens ziekte verhinderd zijn werkzaamheden te verrichten. Dit blijkt uit de door hem overgelegde attesten van de huisarts. Deze attesten zijn steeds tijdig ingeleverd bij de wachtdienst van de BBS aan de Henck Arronstraat no. 8. [verzoeker] is weliswaar twee keren per brief opgeroepen om zich te verweren op de strafrapporten, maar hij kon vanwege zijn ziekte niet aanwezig zijn op de betreffende dagen. [verzoeker] is na zijn ziekte wel geweest om zich te verweren op de strafrapporten, maar hij heeft van de Staat daartoe geen gelegenheid gekregen. De Staat heeft hierdoor artikel 63 lid 2 van de Personeelswet (Pw) niet in acht genomen en derhalve het hoorbeginsel geschonden. De Staat heeft ook in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Staat heeft [verzoeker] ontslagen zonder rekening ermee te houden dat [verzoeker] nog 85 verlofdagen tegoed heeft. Om voormelde redenen kan het ontslagbesluit niet in stand blijven en dient het te worden vernietigd.

3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in de beoordeling, voor zover nodig, ingegaan.

4. De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.1 Blijkens artikel 8 lid 1 van het Besluit Instructie Beveiligings- en Bijstandsdienst Suriname geschieden de aanstelling, bevordering, schorsing en het ontslag van de beveiligings-ambtenaren overeenkomstig de regels van de Personeelswet. In artikel 79 Pw zijn de vorderingen waarover het hof in eerste en hoogste aanleg bevoegd is te oordelen limitatief weergegeven. Op grond van artikel 79 lid 1 sub a Pw oordeelt het hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel is een besluit tot ontslag vatbaar voor nietigverklaring.

Gelet op het voorgaande is het hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering van [verzoeker], gewezen beveiligingsambtenaar, tot nietigverklaring van het besluit waarbij hem ontslag uit Staatdienst is verleend.

4.1.2 Het hof is op grond van artikel 79 lid 5 Pw niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in lid 1 van dit artikel limitatief opgesomde. Naar het hof begrijpt vordert [verzoeker] tevens betaling van achterstallig salaris. Een vordering tot betaling van salaris is niet opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 79 Pw. Het hof is op grond van artikel 79 lid 1 sub b Pw wel bevoegd om te oordelen over een vordering tot vergoeding van schade die is voortgevloeid uit het nalaten van een handeling in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde. Het hof acht gronden aanwezig het verzoekschrift zodanig uit te leggen dat [verzoeker] niet betaling van achterstallig salaris vordert, maar schadevergoeding als gevolg van het niet tijdig betalen van salaris ter hoogte van het achterstallige salaris, aldus vergoeding van schade voortvloeiende uit het nalaten van een handeling in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde. Het hof acht zich op grond van artikel 79 lid 1 sub b Pw derhalve bevoegd om ook van deze vordering kennis te nemen.

Ontvankelijkheid

4.2.1 Uit artikel 80 lid 1 sub b Pw blijkt dat vorderingen tot nietigverklaring van een ontslagbesluit niet-ontvankelijk zijn, indien zij zijn ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht. [verzoeker] heeft de ontslagbeschikking op 23 januari 2012 ontvangen. Nu [verzoeker] het verzoekschrift op 10 februari 2012 heeft ingediend, derhalve binnen de termijn van een maand, is hij ontvankelijk in zijn vordering tot nietigverklaring van het besluit tot zijn ontslag uit Staatsdienst.

4.2.2 Op grond van artikel 28 lid 1, laatste volzin, Pw is de Staat gehouden het salaris uiterlijk op de laatste dag van de kalendermaand te betalen. Gelet op artikel 79 lid 1 sub b juncto artikel 80 lid 2 sub c Pw is de vordering tot schadevergoeding naar het oordeel van het hof niet-ontvankelijk, indien deze is ingesteld meer dan drie maanden na de dag waarop het salaris had moeten worden betaald, aldus meer dan drie maanden na de laatste dag van de maand waarin geen salaris is betaald. [verzoeker] heeft ter gelegenheid van het gehouden verhoor van partijen onweersproken gesteld dat hij vanaf februari 2012 geen salaris meer heeft ontvangen, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Nu het verzoekschrift op 10 februari 2012 is ingediend, is [verzoeker] ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

4.3 [verzoeker] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat het ontslagbesluit niet in stand kan blijven en wel om de volgende redenen. Er is er geen grond voor zijn ontslag, nu hij de attesten over alle in de ontslagbeschikking genoemde ziektedagen tijdig heeft ingediend en derhalve van onwettige afwezigheid geen sprake is. Voorts heeft de Staat bij het nemen van het ontslagbesluit het hoorbeginsel geschonden, aangezien hij niet de gelegenheid heeft gehad zich te verweren. De Staat heeft ook in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Het hof zal als eerst overgaan tot bespreking van het beroep van [verzoeker] op schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

Strijd met het beginsel van hoor en wederhoor

4.4.1 De Staat heeft betwist dat van schending van het beginsel van hoor en wederhoor sprake is. De Staat heeft daartoe aangevoerd dat [verzoeker] heeft erkend dat hij tot tweemaal toe schriftelijk is opgeroepen om zich te verweren op de strafrapporten en dat niet is gebleken dat [verzoeker] op welke wijze dan ook getracht heeft gebruik te maken van zijn recht op wederhoor. De Staat stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] zich niet in persoon hoefde te verweren, maar dat hij dit ook schriftelijk kon doen. De gevolmachtigde van de Staat, R. Ommel (hierna: Ommel), heeft ter gelegenheid van het gehouden verhoor van partijen verklaard dat [verzoeker] is opgeroepen om inzage te nemen in de tegen hem opgemaakte rapporten ter zake van zijn niet-verschijnen op het werk, maar dat hij geen gehoor heeft gegeven aan deze oproepen. Ommel heeft tevens verklaard dat vervolgens een verweeraanzegging aan [verzoeker] is overhandigd. De Staat heeft bij antwoordpleitnota aangevoerd dat [verzoeker] drie keren is opgeroepen om zich te verweren, maar dat [verzoeker] geen enkele keer is verschenen en dat [verzoeker] tevens schriftelijk is aangemaand om zich uit te laten ter zake van het onwettig verzuim. Volgens de Staat is het beginsel van hoor en wederhoor wel in acht genomen.

4.4.2 Het beroep van [verzoeker] op schending van het beginsel van hoor en wederhoor slaagt. De Staat heeft niet weersproken de stelling van [verzoeker] dat hij wegens ziekte niet is verschenen op de dagen waarop hij is opgeroepen om inzage te nemen in de tegen hem opgemaakte strafrapporten. De Staat heeft ook niet weersproken dat [verzoeker] zich na zijn ziekte bij hem, de Staat, heeft gemeld om de strafrapporten alsnog in te zien en dat [verzoeker] de gelegenheid daartoe niet is geboden. De Staat heeft evenmin weersproken dat Ommel [verzoeker] wederom zou oproepen om inzage te nemen in de strafrapporten, maar dat deze oproep zijdens Ommel is uitgebleven, zoals door [verzoeker] bij repliekpleitnota is gesteld.

Naar het oordeel van het hof had de Staat [verzoeker], die wegens ziekte niet op eerdere oproepen was verschenen, alsnog in de gelegenheid moeten stellen om inzage te nemen in de tegen hem opgemaakte strafrapporten. Door [verzoeker] deze gelegenheid niet te bieden, heeft de Staat [verzoeker] een gelegenheid ontnomen om verweer te voeren ter zake van hetgeen hem werd verweten. Hieraan doet niet af dat door de Staat is aangevoerd dat [verzoeker] tijdens zijn ziekte niet in persoon hoefde te verschijnen, maar zich wel schriftelijk kon verweren. Dit laatste kan van iemand die wegens ziekte niet in staat was om in persoon te verschijnen, naar het oordeel van het hof, immers niet in redelijkheid worden verwacht.

4.4.3 De Staat heeft verder aangevoerd dat [verzoeker] vervolgens een schriftelijke verweeraanzegging (productie IV bij de antwoordpleitnota) heeft ontvangen, maar dit is door [verzoeker] betwist.

Het hof constateert dat voormelde productie een niet gedateerde verweeraanzegging ten name van [verzoeker] betreft en wel ter zake van de verzuimdagen over de periode april tot en met juli 2011. De Staat heeft in reactie op de betwisting door [verzoeker] niet aangegeven wanneer [verzoeker] deze verweeraanzegging, volgens de Staat, wel zou hebben ontvangen, noch heeft de Staat daartoe een bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen reden om de Staat ambtshalve bewijs dienaangaande op te dragen. Het hof merkt overigens op dat voormelde verweeraanzegging niet tevens de verzuimdagen over de periode van augustus tot en met december 2011 betreft, terwijl de verzuimdagen over deze periode wel in de ontslagbeschikking zijn opgenomen. Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] niet in de gelegenheid is gesteld om zich te verweren, zodat de Staat het beginsel van hoor en wederhoor dat ten aanzien van het opleggen van een tuchtstraf is neergelegd in artikel 63 lid 2 Pw, niet in acht heeft genomen.

4.5 Reeds uit hetgeen in 4.4.2 en 4.4.3 is overwogen volgt dat het ontslagbesluit niet in stand kan blijven en derhalve nietig zal worden verklaard. Hierdoor kunnen onbesproken blijven de overige door [verzoeker] gestelde gronden voor de nietigheid van het ontslagbesluit, één en ander zoals weergegeven in 4.3. Nu het ontslagbesluit nietig zal worden verklaard, betekent dit dat het dienstverband met [verzoeker] voortduurt. Aangezien vaststaat dat [verzoeker] vanaf februari 2012 geen salaris heeft ontvangen, ligt de gevorderde schadevergoeding, bestaande uit het achterstallige salaris vanaf februari 2012, voor toewijzing gereed.

4.6 De mede gevorderde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van het vonnis zal worden afgewezen, nu het hof in eerste en hoogste aanleg beslist.

4.7 De overige stellingen en weren van partijen behoeven, nu deze niet tot een ander oordeel leiden, geen verdere bespreking.

5. De beslissing

Het hof:

5.1 Verklaart nietig het besluit tot ontslag van [verzoeker] uit Staatsdienst, vervat in de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 11 januari 2012, Bureau [no. 1], BBS [no.2].

5.2 Veroordeelt de Staat tot betaling aan [verzoeker] bij wege van schadevergoeding, bestaande uit het achterstallige salaris verhoogd met alle emolumenten en na aftrek van de gebruikelijke aftrekposten, vanaf 01 februari 2012 totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd.

5.3 Wijst het meer of anders gevorderde af.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 21 juni 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Jhakry namens mr. S. Dulam, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Koendan namens mr. R. Rathipal, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld