- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-705
- Uitspraakdatum 18 oktober 2019
- Publicatiedatum 09 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het hof constateert dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de bevordering van [verzoekster] tot majoor. Hiermee zou de Staat voldoen aan het door [verzoekster] gevorderde. Gesteld noch gebleken is dat de Staat van het overeengekomene is teruggekomen. Blijkens de passage vermeld onder 4.1.3 wacht de Staat echter het vonnis van het hof in deze zaak af. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de Staat zich naar het oordeel van het hof niet (langer) verzet tegen de vordering van [verzoekster], zal deze worden toegewezen.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoekster],
verzoekster, hierna aangeduid als “[verzoekster]”,
gemachtigde: mr. F.F.P. [verzoekster], advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
met name het Ministerie van Defensie,
te dezen vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
ge(vol)machtigden: kapitein mr. J.J. de Bies, beleidsmedewerker op het ministerie van Defensie en verbonden aan het Bureau Landsadvocaat, en mr. A.W. van der San, advocaat,
spreekt de fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie, op de voet van artikel 58 van de Wet rechtspositie militairen juncto artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken, gewezen vonnis uit.
1. Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- het verzoekschrift met producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie op 20 mei 2010;
- het verweerschrift ingediend op 25 augustus 2010;
- de beschikking van het hof van 07 december 2010 waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 18 februari 2011;
- de conclusie tot uitlating schikking zijdens [verzoekster] d.d. 20 mei 2011, met een productie;
- de aantekening op het doorlopend proces-verbaal d.d. 05 augustus 2011, waaruit blijkt dat mr. van der San zich namens de Staat mondeling heeft uitgelaten, daarbij aanvoerende dat er een termijn was gegeven om een schikking te treffen en dat de zaak bij de Raad van Ministers ligt;
- de conclusie tot uitlating zijdens [verzoekster] d.d. 21 oktober 2011;
- de conclusie tot beraad intrekking zijdens [verzoekster] d.d. 16 maart 2012, met een productie;
- de aantekening op het doorlopend proces-verbaal d.d. 18 mei 2012, waaruit blijkt dat mr. van der San namens de Staat mondeling heeft gepersisteerd (lees kennelijk: bij zijn mondelinge uitlating van 05 augustus 2011);
- de conclusie tot uitlating zijdens [verzoekster] d.d. 15 juni 2012;
- de conclusie tot uitlating schikking zijdens de Staat d.d. 19 oktober 2012, met een productie;
- de conclusie tot uitlating productie zijdens [verzoekster] d.d. 02 november 2012;
- de pleitnota zijdens [verzoekster] d.d. 07 december 2012, met een productie;
- de pleitnotitie d.d. 15 februari 2013 zijdens de Staat;
- de conclusie tot uitlating over de pleitnotitie d.d. 15 maart 2013 zijdens [verzoekster], met een productie;
- de aantekening op het doorlopend proces-verbaal d.d. 05 april 2013, waaruit blijkt dat zowel de Staat als [verzoekster] mondeling heeft gepersisteerd en vonnis heeft gevraagd.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 02 augustus 2013, doch nader op heden.
2. De feiten
2.1 [verzoekster] is in vaste dienst van het ministerie van Defensie in de rang van kapitein en tewerkgesteld op het Centraal Kantoor.
2.2 Bij schrijven van 30 juni 2004 heeft de directeur van Defensie aan de staf en afdelingshoofden van dit ministerie, onder meer, bekendgemaakt dat te rekenen van 01 juli 2004 van kracht is de mutatie van [verzoekster], chef Begrotingszaken, naar de functie van hoofd Financieel-Comptabele Afdeling van het ministerie van Defensie. Laatstgenoemde functie, thans de functie van hoofd Begrotings- en Financiële Zaken, is gewaardeerd in de functiegroep 11, gelijk aan de rang van majoor.
2.3 [verzoekster] heeft zich bij schrijven van haar procesgemachtigde d.d. 31 augustus 2009 gericht tot de President van de Republiek Suriname (hierna: de President). In dit schrijven is onder meer het volgende opgenomen:
“Bij bekendmaking van de Directeur van het Ministerie van Defensie d.d. 30 juni 2004 is kapitein [verzoekster], te rekenen van 01 juli 2009, belast met de waarneming van de funktie van Hoofd Financiele- en Comptabele zaken thans geheten Begrotings- en Financiele zaken (BvFZ). (…)
Deze funktie is thans gewaardeerd in de funktiegroep 11, gelijk aan de rang van majoor.
Mijn cliente [verzoekster] neemt langer dan 1 jaar waar in de genoemde funktie en dient volgens de Personeelswet c.q. de Militaire Rechtspositie regeling (…) bevorderd te worden tot majoor belast met de funktie van Hoofd van de Afdeling Begrotings- en Financiele zaken.
Onlangs heeft mijn cliente de vertraging in de (…) bevordering onder de aandacht van de minister gebracht, waarop tot nu toe geen reaktie is ontvangen (…).
Aangezien de President het bevoegde gezag is ten aanzien van kapitein [verzoekster] en niet de Minister, wordt e.e.a. onder uw aandacht gebracht, met het verzoek te willen bevorderen, dat kapitein [verzoekster] (…) te rekenen vanaf 1 juli 2005 bevorderd wordt tot majoor.”
2.4 Ofschoon de President bij schrijven d.d. 14 september 2009 [verzoekster] heeft bericht dat hij het schrijven d.d. 31 augustus 2009 heeft ontvangen en dat het verzoek van [verzoekster] in behandeling is genomen, is enig bericht ter zake tot de dag van vandaag uitgebleven.
2.5 Bij schrijven d.d. 17 mei 2011, [kenmerk], is namens de directeur van Defensie in reactie op een schrijven van de procesgemachtigde van [verzoekster] d.d. 21 maart 2011, aan vorenbedoelde procesgemachtigde onder meer het volgende meegedeeld:
“In reactie op uw schrijven betreffende bevordering van Kapitein [verzoekster] naar Majoor kan ik u het volgende doorgeven:
-
Kapitein [verzoekster] is voorgedragen bij de RvM trv 1 januari 2008 bevorderd te worden tot de rang van Majoor.
-
Trv 3 mei 2011 is Kapitein [verzoekster] voorgedragen voor waarneming in de functie van Onderdirecteur Materieel Logistiek en Financiën.
Hopende dat uw cliënt zich terug kan vinden in de voorgestelde schikking.”
2.6 De directeur van Defensie heeft bij schrijven d.d. 18 oktober 2012, [ref. no.], onder meer het volgende aan de procesgemachtigde van de Staat, mr. van der San, meegedeeld:
“Te rekenen van 01 juli 2004 werd kapitein [verzoekster] aangesteld in de functie van hoofd Financieel Comptabele Afdeling (thans geheten hoofd Begroting en Financiele Zaken) van het Ministerie van Defensie. Het beleid was erop gericht om de kapitein voornoemd op basis van de bekendmaking van 30 juni 2004, na een inwerkperiode van 1 jaar en een positieve beoordeling, voor te dragen voor bevordering tot majoor. Dit voornemen is echter niet gerealiseerd wat geresulteerd heeft in een rechtszaak. Met de bedoeling het bestaande conflict op te lossen, heeft het Ministerie van Defensie op 07 mei 2011 een raadsvoorstel ingediend, gewijzigd exemplaar d.d. 20 juli 2011, voor bevordering van kapitein [verzoekster] tot majoor, te rekenen van 01 januari 2008. Hierbij is met betrokkene een schikking getroffen om de rechtszaak in te trekken en zij te rekenen van 01 januari 2008 voor bevordering wordt voorgedragen instede van 01 juli 2005.
Genoemde kapitein heeft zich bereid verklaard de vordering tegen de Staat Suriname in te trekken, na ontvangst van de missive inzake haar bevordering tot majoor, te rekenen van 01 januari 2008, instede van 01 juli 2005.
Bij de behandeling van het genoemde raadsvoorstel in de Onderraad voor Personele Aangelegenheden heeft de voorzitter van deze raad besloten om het rechterlijk vonnis in deze zaak af te wachten.”
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoekster] vordert, na vermindering van eis, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de Staat zal worden veroordeeld om haar te rekenen van 01 januari 2008 te bevorderen in de rang van majoor bij het Nationaal Leger, onder toekenning van een salaris van SRD 1.636,- per maand met de daaraan verbonden periodieke verhogingen en emolumenten, alles onder verbeurte van een dwangsom van SRD 5.000,- voor iedere dag dat de Staat nalatig blijft aan de uitvoering van het vonnis gevolg te geven.
[verzoekster] vordert tevens veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2 [verzoekster] heeft, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Bij het onder 2.2 genoemd schrijven van de directeur van Defensie is [verzoekster] te rekenen van 01 juli 2004 belast met de waarneming van de functie van hoofd Financiële en Comptabele Zaken, thans geheten Begrotings- en Financiële Zaken. Deze functie is gewaardeerd in de functiegroep 11, gelijk aan de rang van majoor. [verzoekster] neemt reeds langer dan 1 jaar waar in deze functie. Zij komt volgens de ter zake geldende wettelijke regeling dan ook in aanmerking voor een waarnemingstoelage te rekenen van 01 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 en bevordering tot majoor bij het Nationaal Leger belast met de functie van hoofd Begrotings- en Financiële Zaken te rekenen van 01 juli 2005.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in de beoordeling, voor zover nodig, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.1 Het hof stelt voorop dat de Staat in de loop van dit geding een schikkingsvoorstel heeft gedaan aan [verzoekster], inhoudende dat [verzoekster] zal worden bevorderd tot majoor te rekenen van 01 januari 2008. Naar het hof begrijpt zijn partijen overeengekomen dat [verzoekster] na ontvangst van de resolutie waarin haar bevordering in voormelde zin is vervat, de zaak zou intrekken.
4.1.2 [verzoekster] is akkoord gegaan met het voorstel van de Staat om haar te bevorderen tot majoor te rekenen van 01 januari 2008 in stede van 01 juli 2005. [verzoekster] heeft bij pleitnota gesteld dat de Staat inmiddels de waarnemingstoelage aan haar heeft uitgekeerd en dat zij dientengevolge het daartoe strekkende deel van haar vordering intrekt.
4.1.3 De op grond van het voorgaande verminderde eis van [verzoekster] is weergegeven onder 3.1. [verzoekster] heeft uitdrukkelijk gehandhaafd de veroordeling van de Staat om haar te bevorderen tot majoor onder toekenning van het daarbij behorend salaris, op straffe van een dwangsom, naar zeggen van [verzoekster], omdat de Staat dit zelf heeft voorgesteld. Naar het hof begrijpt doelt [verzoekster] hiermee op de passage “Bij de behandeling van het genoemde raadsvoorstel in de Onderraad voor Personele Aangelegenheden heeft de voorzitter van deze raad besloten om het rechterlijk vonnis in deze zaak af te wachten”, zoals opgenomen in het door de Staat, als productie bij zijn conclusie tot uitlating schikking d.d. 19 oktober 2012, overgelegd schrijven van de directeur van Defensie d.d. 18 oktober 2012, [ref. no.] (zie 2.6).
4.1.4 Het hof constateert dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de bevordering van [verzoekster] tot majoor te rekenen van 01 januari 2008. Hiermee zou de Staat voldoen aan het door [verzoekster] gevorderde. Gesteld noch gebleken is dat de Staat van het overeengekomene is teruggekomen. Blijkens de passage vermeld onder 4.1.3 wacht de Staat echter het vonnis van het hof in deze zaak af. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de Staat zich naar het oordeel van het hof niet (langer) verzet tegen de vordering van [verzoekster], zal deze worden toegewezen.
4.2 Het hof acht termen aanwezig om de gevorderde dwangsom te mitigeren en maximeren zoals in het dictum te melden.
4.3 De gevorderde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van het vonnis zal worden afgewezen, nu het hof in eerste en hoogste aanleg beslist.
4.4 Ook de gevorderde veroordeling van de Staat in de proceskosten zal worden afgewezen, nu dit gevorderde niet op de wet is gestoeld.
5. De beslissing
Het hof:
5.1 Veroordeelt de Staat om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis [verzoekster] te bevorderen tot de rang van majoor bij het Nationaal Leger te rekenen van 01 januari 2008, onder toekenning van een salaris van SRD 1.636,- (eenduizend zeshonderdenzesendertig Surinaamse dollar) per maand, met de daaraan verbonden periodieke verhogingen en emolumenten.
5.2 Veroordeelt de Staat om ten titel van dwangsom aan [verzoekster] te betalen de som van SRD 1.000,- (eenduizend Surinaamse dollar) per dag, voor iedere dag dat de Staat in gebreke blijft aan de onder 5.1 vermelde veroordeling te voldoen, met dien verstande dat boven de som van SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar) geen dwangsom meer wordt verbeurd.
5.3 Wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 18 oktober 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, fungerend-griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Guman namens advocaat mr. F.F.P. Truideman, gemachtigde van verzoekster en verweerder vertegenwoordigd door mevrouw Jules namens mr. J.J. de Bies, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld