SRU-HvJ-2019-42

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-866
  • Uitspraakdatum 01 maart 2019
  • Publicatiedatum 25 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Aan stukken met interne werking kunnen geen aanspraken worden ontleend. De vordering van verzoeker wordt afgewezen.

Uitspraak

A-866

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN

In de zaak van

[verzoeker],
wonende in het [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door,
de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te diens Parket aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. R. Gravenbeek, Substituut Officier van Justitie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als [verzoeker] respectievelijk de Staat;

  1. Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 23 september 2011;
  • het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 27 oktober 2014;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 05 november 2014, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift met ingang van 05 november 2014 is verlengd met zes weken;
  • Het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening verweerschrift d.d. 11 december 2014;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 02 januari 2015, waarbij de termijn voor indiening verweerschrift met ingang van 17 december 2014 voor de laatste maal is verlengd met zes weken;
  • de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 23 februari 2015, waarbij het verhoor van partijen in raadkamer is bepaald op 20 maart 2015;
  • het proces-verbaal van het op 20 maart 2015 gehouden verhoor van partijen;
  • de conclusie tot overlegging stukken zijdens de Staat de dato 05 juni 2015;
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens [verzoeker] de dato 19 juni 2015;

De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 06 november 2015 doch nader op heden.

2. De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

2.1 Bij resolutie d.d. 12 april 2000 is [verzoeker] overgeplaatst naar de afdeling Inspectie Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau en belast met de leiding van deze afdeling met behoud van zijn bezoldiging, de daarbij behorende toelage en tegemoetkoming en een vergoeding voor meer en verantwoordelijk werk van 10% van zijn bezoldiging;

2.2 Bij schrijven d.d. 25 april 2012 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling, mr. R. Sapoen, gevraagd om het daarheen te leiden dat [verzoek0r] wordt ingeschaald als een V.O.S. -Directeur en wel in functiegroep 10/schaal 10 C/periodiek 10 en wel vanaf 01 januari 2008;

2.3 Bij schrijven d.d. 14 februari 2013 van het Kabinet van de President no. 397/G.A., gericht aan de toenmalige Vice-President is aan deze gevraagd de rechtspositie van [verzoeker] in orde te maken;

2.4 [verzoeker] is per 1 juli 2013 met vervroegd pensioen gegaan en zijn rechtspositie is nog steeds niet geregeld;

  1. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1. [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis van het Hof van Justitie:

Primair:

A. de Staat zal worden veroordeeld om hem in te schalen als een V.O.S. -Directeur en wel in de functiegroep 10/schaal 10C/ periodiek 10 en wel vanaf 1 januari 2008;

B. de Staat zal worden veroordeeld om aan hem te betalen het achterstallig loon als ingedeeld V.O.S. -Directeur in de functiegroep 10/ schaal 10C/ periodiek 10 en wel vanaf 01 januari 2008, zulks met alle daarbij behorende emolumenten en opslagen tot en met zijn pensioen;

C. de Staat zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding;

Subsidiair:

  1. de Staat zal worden veroordeeld om hem conform de regelingen van Fiso (resolutie van 24 mei 2010, No. 10.525/10) in te schalen in ambtelijk functiegroep 11A, periodiek 12 en wel vanaf 01januari 2008;

  2. de Staat zal worden veroordeeld om aan hem te betalen het achterstallig loon als ambtenaar ingedeeld in functiegroep 11A, periodiek 12 en wel vanaf 01 januari 2008, zulks met alle daarbij behorende emolumenten en opslagen tot en met zijn pensioen;

  3. de Staat zal worden veroordeeld in de kosten van het geding;

3.2. [verzoeker] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. De Staat maakt geen aanstalten om zijn rechtspositie te herzien en te corrigeren ondanks herhaaldelijk verzoek zijdens [verzoeker]. Hij heeft geen loon gekregen overeenkomstig verrichte arbeid waardoor hem thans geen correct pensioen wordt uitbetaald. [verzoeker] heeft namelijk altijd minder loon dan dat waar hij recht op heeft gehad ontvangen, omdat de Staat [verzoeker] zijn rechtspositie alsmaar niet heeft kunnen vaststellen. [verzoeker] heeft bij deurwaardersexploit no. 399 de dato 09 juni 2014 afkomstig van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, de heer Bhoelan, Radjinderkoemar de Staat verzocht om zijn rechtspositie vast te stellen, doch is zulks niet gebeurd;

3.3. De Staat heeft geen verweerschrift ingediend maar heeft bij het verhoor van partijen wel verweer gevoerd en heeft een conclusie tot overlegging stukken genomen. In de conclusie tot overleggingstukken heeft de Staat als verweer aangevoerd – kort gezegd – dat [verzoeker] niet ­ ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat deze niet valt binnen de limitatieve opsomming van artikel 79 van de Personeelswet (hierna: PW). Het hof komt -voor zover nodig ­ daarop terug in de beoordeling;

  1. De beoordeling

Bevoegdheid

4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 79 van de PW acht het hof zich bevoegd kennis te nemen van het gevorderde in het petitum, nu het een vordering betreft dat betrekking heeft op een besluit ten aanzien van het genoten ambtelijk salaris van [verzoeker]. Hetgeen de Staat heeft aangevoerd in dit kader haalt het derhalve niet in rechte en wordt verworpen;

Ontvankeliikheid

4.2 Gesteld en evenmin is gebleken dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn vordering, weshalve hij ontvankelijk is in de ingestelde vordering;

4.3 Waar gaat het in dit geding om ? [verzoeker] vindt dat hij bij zijn overplaatsing naar de afdeling Inspectie Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau niet correct is ingeschaald. Inmiddels is hij met pensioen en wenst de correcties alsnog gerealiseerd te zien. Daartoe heeft hij onderliggende documenten in het geding gebracht. Blijkens deze onderliggende documenten heeft [verzoeker] zich binnen de administratie schriftelijk beklaagd bij de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling, welk schrijven gedateerd 06 juni 2014 bij deurwaardersexploot d.d. 09 juni 2014 aan de secretaresse van voornoemde functionaris is betekend. Op dit schrijven is er geen reactie van voornoemde functionaris gevolgd. Vervolgens heeft [verzoeker] op 23 september 2014 onderhavig verzoekschrift ter griffie van het Hof van Justitie ingediend.

4.4. De Staat heeft – zakelijk weergegeven – bij het gehouden verhoor van partijen het volgende verweer gevoerd. De werkarm van de Raad van Ministers, te weten de Onderraad Personele Aangelegenheden, heeft de reeds opgemaakte mutatie om [verzoeker] te benoemen in de functie van V.O.S. -Direkteur belast met de leiding van de afdeling Inspectie V.O.S., negatief beoordeeld. De Onderraad is van mening dat [verzoeker] niet volgens de voorschriften vier jaar lang als onderdirekteur in de leiding van een V.O.S.- school had gezeten en huldigt voorts de opvatting dat de functies van leidinggevende van de afdeling Inspectie V.O.S. en V.O.S. -Direkteur niet verenigbaar zijn;

4.5. In het onderhavig geval dient de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] al dan niet aan de vereisten heeft voldaan om tot V.O.S. -Directeur benoemd te worden. De benoeming zou dan kennelijk alleen formeel zijn want hij zou feitelijk worden belast met de leiding van de afdeling Inspectie V.O.S. en niet met de leiding als directeur van een V.O.S. –school. De Staat heeft een document in het geding gebracht ter adstructie van het feit dat [verzoeker] niet aan de benoembaarheidsvereisten voor de functie van Directeur V.O.S. voldeed, met name het vereiste betreffende de ervaring, te weten het enkele jaren hebben gediend in de directie van de school als onderdirecteur (minimaal 4 jaar ervaring strekt tot aanbeveling). Het voorgaande is inderdaad niet gebleken bij de behandeling van deze zaak. Immers bekleedde [verzoeker] vóór zijn overplaatsing de functie van onderwijs-consulent op de afdeling Begeleiding van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] minimaal vier jaar heeft gediend als Onderdirecteur van een school op V.O.S.niveau. [verzoeker] beroept zich voorts op de inhoud van het schrijven de dato 25 april 2012 afkomstig van de toenmalige Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling en gericht aan de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken alsmede op de inhoud van het schrijven de dato 14 februari 2013 afkomstig van de Directeur Bestuurs- en Administratieve Aangelegenheden van het kabinet van de President en gericht aan de Vice­President van de Republiek Suriname. In de visie van het hof hebben deze stukken interne werking en kan [verzoeker] daar geen aanspraken aan ontlenen;

4.6. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt in de visie van het hof tot de slotsom dat de vordering van [verzoeker] voor afwijzing in aanmerking komt;

4.7. Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal het hof, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege laten;

5. De beslissing

Het hof:

Wijst af het gevorderde;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh en mr. D.G.W. Karamat Ali, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 01 maart 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g S.C. Berenstein
w.g. A. Charan

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.J.S. Toekoen namens mr. R.M.C. Denz, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Jhinkoe namens mr. R. Gravenbeek, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

Mr. M.E. van Genderen-Relyveld