- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-825
- Uitspraakdatum 02 augustus 2019
- Publicatiedatum 16 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoekster vordert herstel van de dienstbetrekking en betaling van het salaris. Het Hof is van oordeel dat zij onbevoegd is deze vordering te behandelen omdat zij niet valt onder hetgeen genoemd in artikel 79 van de PW.
Uitspraak
Kosteloos A-825
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [district],
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.D. Neslo, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Volksgezondheid,
Afdeling Bureau Openbare Gezondheidszorg (BOG),
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te diens Parket aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. M. E. Danning, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als [verzoekster] respectievelijk de Staat;
1.Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 17 oktober 2013;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening van het verweerschrift d.d. 02 december 2013;
- de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 04 december 2013, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift met ingang van 04 december 2013 is verlengd met zes weken;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor indiening van het verweerschrift d.d. 13 januari 2014;
- de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 15 januari 2014, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift met ingang van 15 januari 2014 voor de laatste maal is verlengd met zes weken;
- het verweerschrift zijdens de Staat ingediend op 24 februari 2014;
- de beschikking gegeven door het Hof van Justitie op 09 mei 2014, waarbij het verhoor van partijen in raadkamer is bepaald op 06 juni 2014;
- het proces-verbaal van het op 06 juni 2014 gehouden verhoor van partijen;
- de conclusie tot overlegging van relevante stukken zijdens de Staat de dato 04 juli 2014;
- de conclusie tot uitlating omtrent de door de Staat overgelegde stukken zijdens [verzoekster];
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 16 januari 2015 en vervolgens nader op 21 februari 2020 doch bij vervroeging op heden.
2. De feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.1 [verzoekster] is per 16 juni 1977 in dienst getreden van het toenmalige Ministerie van Opbouw en tewerkgesteld bij het zogeheten Houtskoolproject;
2.2 [verzoekster] is per 1 januari 1980 overgeplaatst naar het Ministerie van Volksgezondheid, afdeling Bureau Openbare Gezondheidszorg (BOG), eerstens in de functie van schoonmaakster en later in de functie van telefoniste;
2.3 [verzoekster] heeft over de periode van haar tijdelijk dienstverband, gelegen tussen 16 juni 1977 en 31 juli 1980 pensioenrechten ingekocht en heeft daardoor vanaf 16 juni 1977 haar pensioenaanspraken opgebouwd;
2.4.[verzoekster] heeft in haar privé-leven nogal wat tegenslagen te verwerken gehad, hetgeen geleid heeft tot afwezigheid (het hof begrijpt: op de werkplek) wegens ziekte;
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1.[verzoekster] vordert –zakelijk weergegeven- dat de Staat zal worden veroordeeld om de dienstbetrekking met haar met terugwerkend te herstellen en aan haar de achterstallige bezoldiging, inclusief onder andere vakantietoelage vanaf de stopzetting daarvan aan haar uit te betalen. Voorts vordert zij veroordeling van de Staat om haar conform de FISO-bezoldiging in een vergelijkbare loongroep te doen inschalen:
3.2.[verzoekster] heeft –zakelijk weergegeven- naast voormelde vaststaande feiten aan haar vordering ten grondslag gelegd dat haar ziekteverzuim permanent middels doktersattesten gedekt waren. Desondanks werd zij bij hervatting van haar werkzaamheden door de Onderdirekteur Administratieve Diensten van het BOG namens de Direkteur van het BOG aangezegd vooruitlopend op een te nemen beslissing thuis te blijven. Zij heeft met klem tegen delen van de brief van de Direkteur van het BOG gericht aan de Direkteur van het Ministerie van Volksgezondheid gereageerd omdat zij nimmer ongeoorloofd heeft verzuimd en haar afwezigheid wegens ziekte altijd gedekt is geweest middels doktersattesten. Zij heeft zich nimmer ingevolge het bepaalde in artikel 42 van de Personeelswet in opdracht van of op verzoek van het BOG gedurende haar afwezigheid wegens ziekte, noch na haar herstel, aan een geneeskundige controle moeten onderwerpen. Na aanzegging in 2003 door de Direkteur van het BOG heeft zij zich overduidelijk en gemotiveerd wegens vermeend plichtsverzuim verweerd. Op voormeld verweer van haar is zijdens het Ministerie van Volksgezondheid, hoewel onterecht, nimmer zoals artikel 61 van de Personeelswet voorschrijft op schrift een tuchtstraf opgelegd doch heeft de leiding van het BOG het haar constant onmogelijk gemaakt haar werkzaamheden te continueren en zulks ondanks zij zich steeds aanmeldde om haar werkzaamheden te hervatten. Zij bleef door middel van brieven en bezoeken tevergeefs aan het BOG verzoeken haar werkzaamheden te mogen hervatten en kreeg zij in oktober/november 2004 op haar woonadres bezoek van het Hoofd Algemene Zaken van het BOG voor het in ontvangst nemen van een voor haar bestemde brief waarvan de inhoud niet werd medegedeeld. Zij heeft geweigerd de zojuist aangehaalde brief in ontvangst te nemen maar was daartoe op kantoor wel bereid om de dienstbrief, na over de inhoud daarvan geïnformeerd te zijn, in ontvangst te nemen. Zij beschikt niet over een ontslagbeschikking en voorzover die er mocht zijn heeft de Staat de voorgeschreven ambtelijke procedures niet in acht genomen;
3.3.De Staat heeft verweer gevoerd. Het hof komt –voor zover nodig- daarop terug in de beoordeling;
4.De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 79 van de PW is het Hof van Justitie (hierna: het hof) optredende als gerecht in ambtenarenzaken slechts bevoegd om kennis te nemen van de navolgende vorderingen:
a. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven; dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
b. tot vergoeding van de schade, welke voor een ambtenaar of gewezen ambtenaar, dan wel voor diens nagelaten betrekkingen, is voortgevloeid uit een besluit of uit het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald;
4.2. Hetgeen [verzoekster] heeft gevorderd valt naar het oordeel van het hof niet te categoriseren onder de limitatieve opsomming van voormelde wetsbepaling. Immers vordert [verzoekster] – kort gezegd -herstel van de dienstbetrekking met terugwerkende kracht en betaling van het achterstallig salaris alsmede inschaling in een vergelijkbare loongroep conform de Fiso-bezoldiging. Het hof heeft derhalve geen andere keus dan om – zoals de Staat terecht heeft aangevoerd – zich onbevoegd te verklaren om van het gevorderde kennis te nemen. Het daartoe strekkend verweer zijdens de Staat is derhalve gegrond gebleken;
4.3. Nu [verzoekster] door het in het onderhavige geding gebracht Certificaat van Onvermogen d.d. 30 april 2013 genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt niet bij machte te zijn de kosten van dit proces te bestrijden, zal het Hof het ter zake door haar gedaan verzoek inwilligend verstaan, dat haar is vergund ten deze kosteloos te procederen;
4.4. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen en zal beslissen als in het dictum te melden;
5.De beslissing
Het hof:
5.1.Verstaat dat aan [verzoekster] is vergund om ten deze kosteloos te procederen;
5.2.Verklaart zich onbevoegd om van het gevorderde kennis te nemen;
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 02 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. S.C. Berenstein.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. D.D. Sewratan
Partijen, verzoekster vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon namens advocaat mr. R.D. Neslo, gemachtigde van verzoekster en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Gravenbeek namens mr. M.E. Danning, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld