SRU-HvJ-2019-46

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-805
  • Uitspraakdatum 17 mei 2019
  • Publicatiedatum 16 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoekster vordert benoeming in een passende functie en schaal. Het is gebleken dat verzoekster niet voldoet niet aan de vereisten voor benoeming in genoemde functie.Verzoeker stelt ook dat er mensen zijn benoemd in functies waarbij zij niet aan de vereisten voldoen. Het hof is van oordeel dat het maken van “misstappen” niet tot gevolg heeft dat er een “recht” ontstaat. Derden kunnen zich daarom in beginsel niet met succes beroepen op deze misstappen, tenzij er sprake is van een evidente schending van het gelijkheidsbeginsel riekend naar favoritisme casu quo willekeur.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van

[verzoekster],
wonende te [district],
verzoekster, hierna aangeduid als [verzoekster],
gemachtigde: mr. dr. J. van Dijk-Silos, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME
met name het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als het ministerie,
gevolmachtigde: mr. R. Jhinkoe, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift ter griffie ingediend op 08 mei 2013 (met vier producties);
  • de beschikking van het Hof van 20 juni 2013 waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift is verlengd met zes weken;
  • het verweerschrift ter griffie ingediend op 31 juli 2013;
  • de beschikking van het Hof van 02 oktober 2013 waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 01 november 2013;
  • het proces-verbaal van het op 01 november 2013 gehouden verhoor van partijen;
  • conclusie tot uitlating schikking zijdens de Staat overgelegd d.d. 17 januari 2014;
  • pleitnota overgelegd d.d. 21 februari 2014;
  • antwoordpleitnota overgelegd d.d. 21 maart 2014;
  • repliekpleitnota met producties overgelegd d.d. 02 mei 2014;
  • dupliekpleitnota met producties overgelegd d.d. 20 juni 2014;
  • conclusie tot uitlating producties overgelegd d.d. 15 augustus 2014;

1.2. De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 06
maart 2015, maar is nader bepaald op heden.

2. De feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste
inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.1 [verzoekster] is middels arbeidsovereenkomst in dienst getreden van het ministerie op 23 november 2000 en te werk gesteld in de functie van Adjunct Secretaresse van de Minister van Justitie en Politie, waarbij zij belast werd met voorlichtingswerkzaamheden.
2.2 Bij beschikking d.d. 11 augustus 2003 no. 4001 is [verzoekster], te rekenen vanaf 6 juni 2003 te werk gesteld bij de Beveiligings- en Bijstandsdienst Suriname.
2.3 Bij beschikking d.d. 18 maart 2010, no. 269, is [verzoekster] op eigen verzoek overgeplaatst naar het Ministerie van Sport en Jeugdzaken.
2.4 [verzoekster] heeft bij deurwaarderexploot no. 389 d.d. 10 april 2013 het ministerie gevraagd haar te plaatsen in een passende functie en schaal, waar zij recht op heeft.

3. De vordering, de grondslag en het verweer
3.1 [verzoekster] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken het ministerie te veroordelen:
a. om haar te benoemen in een passende functie en schaal overeenkomstig haar opleiding en ervaring;
b. om met terugwerkende kracht het achterstallig salaris aan haar uit te betalen, vermeerderd met alle eventuele toelagen vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat het ministerie nalatig blijft om te voldoen aan het onder a gevorderde.
3.2 [verzoekster] heeft – naast voormelde vaststaande feiten – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Zij heeft op enig moment gefunctioneerd als het Hoofd van de afdeling Opleidingen bij de Beveiligings- en Bijstandsdienst Suriname, echter zonder daarvoor de nodige
voorzieningen te hebben ontvangen. Volgens [verzoekster] heeft de toenmalige Minister van Justitie en Politie wel een onderhoofd benoemd voor de afdeling Opleidingen, die niet gekwalificeerd was voor die functie. Er werd geen acht geslagen op het feit dat zij hoger was opgeleid en ook niet dat zij al functioneerde als hoofd van de afdeling Opleidingen.
[verzoekster] stelt verder dat zij vanaf het jaar 2000 geen periodieke uitkeringen heeft gekregen en geen bevordering als gevolg waarvan zij overeenkomstig FISO ook geen salarisverhoging heeft gehad.
3.3 Het ministerie heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Het Hof komt voor zover nodig terug op dat verweer in de beoordeling.

4. De beoordeling
4.1 Het Hof heeft getracht een minnelijke regeling tussen partijen te bewerkstelligen, echter zonder succes. Het hof zal daarom de onderhavige vordering beoordelen op grond van de gedingstukken.
4.2 Het Hof merkt op dat de vordering van [verzoekster] erg vaag is omschreven. Daardoor is het onduidelijk op welke functie en schaal, [verzoekster] meent recht te hebben zoals onder a van het petitum gevorderd. Evenzo is het onduidelijk op welk (achterstallig) salaris en toelagen zij meent recht te hebben.
Voor zover [verzoekster] meent dat zij recht heeft te moeten worden geplaatst in de functie van (onder)hoofd van de afdeling Opleidingen bij de Beveiligings – en Bijstandsdienst Suriname met bijbehorende inschaling, is het Hof van oordeel dat dit gevorderde dient te worden afgewezen.
Immers is onweersproken door het ministerie gesteld en is daarmee komen vast te staan dat een afdeling werving en opleiding bij de Beveiligings – en Bijstandsdienst nooit heeft bestaan en ook niet bestaat.
Voor het geval [verzoekster] het oog heeft op de functie van (onder)hoofd van de Beveiligings – en Bijstandsdienst is door het ministerie aangevoerd dat [verzoekster] niet voldoet aan de vereisten om te worden benoemd in een dergelijke functie. Zo is uit het verhoor van partijen naar voren gekomen dat eerst een elementaire opleiding dient te worden gevolgd om binnen te stromen bij de Beveiligings- en Bijstandstienst Suriname. Daarnaast volgt uit het bepaalde in artikel 61 van het Reglement Beveiligings- en Bijstandsdienst Suriname (S.B. 2000-84) dat de te benoemen functionaris onder meer de opleidingen op het gebied van bewaking c.q. beveiliging moet hebben gevolgd.
Niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [verzoekster] deze opleidingen heeft gevolgd. Zij voldoet derhalve ook niet aan de vereisten voor benoeming in genoemde functie.
Bovendien is niet in geding dat [verzoekster] zelf heeft gevraagd voor overplaatsing naar een andere ministerie zodat benoeming in de hiervoor genoemde functie ook om die reden niet mogelijk zou zijn. Immers, om te worden benoemd in een functie is het van belang dat je op het betreffende ministerie werkzaam bent, hetgeen niet aan de orde is in dit geval.
4.3 Naar het Hof begrijpt is [verzoekster] van mening dat ook anderen die niet voldoen aan de vereisten benoemd zijn in de genoemde functies. Zij heeft het met name over de personen van [naam 1] en [naam 2].
Dit wordt ontkend door het ministerie. Bij het gehouden verhoor van partijen is verklaard dat de twee hiervoor genoemde personen wel voldeden aan de functievereisten, en daarom ook zijn benoemd.
Hiermee is ook deze stelling van [verzoekster] ondergraven. Bovendien is het Hof van oordeel dat, ook indien de stelling van [verzoekster] juist zou zijn, dit evenmin ertoe kan leiden dat iemand die niet beschikt over de functievereisten toch wel wordt benoemd in een bepaalde functie. Het maken van “misstappen” heeft niet tot gevolg dat er een “recht” ontstaat. Derden kunnen zich daarom in beginsel niet met succes beroepen op deze misstappen, tenzij er sprake is van een evidente schending van het gelijkheidsbeginsel riekend naar favoritisme casu quo willekeur.
4.4 Bij het gehouden verhoor van partijen heeft [verzoekster] verklaard dat zij niet meer wil werken voor de Staat en dat zij door de Staat wil worden afgekocht zodat zij haar eigen zaken kan doen.
Naar het oordeel van het Hof dient [verzoekster] dit voorgaande zelf met de Staat te bespreken, omdat het Hof de bevoegdheid mist om hierover te oordelen.
4.5 Al het voorgaande, in onderlinge samenhang gelezen, leidt tot de afwijzing van de vorderingen van [verzoekster].
4.6 Het Hof acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.

5. De beslissing
Het Hof:
Wijst af het door [verzoekster] gevorderde.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 mei 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Verzoekster verschenen in persoon en vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Kraag namens mr. N.U. van Dijk, gemachtigde van verzoekster en verweerder vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gravenbeek namens mr. R. Jhinkoe, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.