SRU-HvJ-2019-51

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-869
  • Uitspraakdatum 21 juni 2019
  • Publicatiedatum 30 september 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Nu de Staat heeft nagelaten een besluit te nemen op het verzoek van [verzoeker] d.d. 03 februari 2016, wordt de Staat geacht op grond van het bepaalde in artikel 78 lid 2b van de Personeelswet het besluit genomen te hebben om [verzoeker] niet te benoemen tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet te benoemen tot inspecteur van politie tweede klasse. Op grond van het voorgaande is het Hof bevoegd om te oordelen over de vordering tot nietigverklaring van het negatieve besluit van de Staat om [verzoeker] niet te benoemen tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet tot inspecteur van politie tweede klasse. Het Hof verklaart nietig het fictieve negatieve besluit van de President van de Republiek Suriname van 02 augustus 2014, inhoudende het niet benoemen van [verzoeker] tot inspecteur van politie tweede klasse.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna aangeduid als “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. E.F. van der Hilst, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als ”de Staat”
gevolmachtigde: mr. R. Koendan, substituut officier van justitie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende, door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet jo artikel 47 van het Politiehandvest als gerecht in ambtenarenzaken, gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op 07 oktober 2014, van de kant van [verzoeker];
  • het verzoek tot verlenging van de termijn voor het indienen van het verweerschrift d.d. 17 november 2014, van de kant van de Staat;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 01 december 2014, waarbij de termijn voor het indienen van het verweerschrift met ingang van 19 november 2014 met 06 weken is verlengd;
  • het verzoek tot verlenging van de termijn voor het indienen van het verweerschrift d.d. 29 december 2014, van de kant van de Staat;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 02 januari 2015, waarbij de termijn voor het indienen van het verweerschrift met ingang van 31 december 2014 voor de laatste maal met 06 weken is verlengd;
  • het verweerschrift, ingediend ter Griffie op 10 februari 2015, van de kant van de Staat;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 20 april 2015, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 15 mei 2015;
  • het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van het Hof van Justitie d.d. 15 mei 2015;
  • de conclusie tot wijziging van het petitum en de fundamentum petendi d.d. 05 juni 2015, van de kant van [verzoeker];
  • de conclusie tot uitlating met betrekking tot wijziging van het petitum en het fundamentum petendi d.d. 03 juli 2015, van de kant van de Staat.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten

2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties vast dat:

  • [verzoeker] ambtenaar van politie is in de rang van onder-inspecteur van politie;
  • [verzoeker] bij vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton van 04 november 2008 ter zake van zware mishandeling in vereniging gepleegd is vrijgesproken en ontslagen van alle rechtsvervolging;
  • het Openbaar Ministerie tegen het hiervoor bedoelde vonnis hoger beroep had ingesteld en uiteindelijk daarvan afstand heeft gedaan;
  • [verzoeker] heeft deelgenomen aan de Inspecteursopleiding 2007/2009 en dat hij deze opleiding in 2011 succesvol heeft afgerond;
  • [verzoeker] na voltooiing van de hiervoor genoemde opleiding – anders dan zijn lichtingsgenoten – zonder opgave van redenen niet is bevorderd tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet tot inspecteur van politie tweede klasse.

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – het volgende:

primair

  1. nietigverklaring van het negatief besluit van de Staat, inhoudende het niet bevorderen van [verzoeker] tot inspecteur van politie tweede klasse en derhalve het verlagen van zijn rang;
    de Staat op grond van artikel 82 lid 3 van de Personeelswet te gelasten om binnen 01 maand na de uitspraak, althans binnen een door het Hof in goede justitie vast te stellen termijn, het besluit te nemen tot bevordering van [verzoeker] tot inspecteur van politie tweede klasse.

Subsidiair

  1. de Staat op grond van artikel 79 lid 1 sub b van de Personeelswet te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen het bedrag van SRD 3.523,= (DRIEDUIZEND VIJFHONDERD DRIE EN TWINTIG SURINAAMSE DOLLAR), zijnde de geleden schade als gevolg van het achterwege laten van het besluit, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf de dag der rechtsingang tot de dag der algehele voldoening;

  2. de Staat op grond van artikel 79 lid 1 sub c van de Personeelswet te gelasten binnen 01 maand na de uitspraak, althans binnen een door het Hof in goede justitie vast te stellen termijn, het besluit te nemen tot bevordering van [verzoeker] tot inspecteur van politie tweede klasse, op straffe van een dwangsom van SRD 5.000,= (VIJFDUIZEND SURINAAMSE DOLLAR) per dag voor elke dag dat de Staat nalatig blijft aan deze uitspraak te voldoen.

3.2 Bij conclusie verzoekt [verzoeker] wijziging van het verzoekschrift, in dier voege dat:

  • de eerste zin van alinea 8 als volgt wordt gelezen:

”Als gevolg van het niet reageren op het ingediend verzoek oftewel het niet binnen 6 maanden uitdrukkelijk beslissen op het ingediend verzoek wordt de Staat op grond van artikel 78 lid 2 Personeelswet (PW) geacht een besluit te hebben genomen en wel een negatief besluit inhoudende: het niet zullen bevorderen van [verzoeker] tot Inspecteur van Politie Derde Klasse alsook niet tot Tweede Klasse en het derhalve verlagen van zijn rang.”

  • de eerste zin van alinea 9 als volgt wordt gelezen:

”Doch, indien en voor zover uw Hof van oordeel mocht zijn dat er in casu nog geen besluit door de Staat is genomen ten aanzien van de bevordering van [verzoeker] tot Inspecteur van Politie Derde Klasse en daarop volgend Tweede Klasse, quod non, dan wenst [verzoeker] zich te beroepen op artikel 79 lid 1 sub b PW en de vergoeding van de schade die is voortgevloeid uit het niet hebben genomen van een besluit door de Staat, te vorderen.”

  • het petitum als volgt wordt gelezen:

”Primair:

  1. het negatief besluit van de Staat inhoudende het niet zullen bevorderen van [verzoeker] tot Inspecteur van Politie Derde Klasse en ook niet tot Inspecteur van Politie Tweede Klasse en het derhalve verlagen van zijn rang nietig te verklaren;

  2. de Staat op grond van artikel 82 lid 3 Personeelswet te gelasten binnen 1 maand na de uitspraak, althans binnen een door uw Hof, in goede justitie vast te stellen termijn, het besluit tot bevordering van [verzoeker] tot Inspecteur van Politie Derde Klasse, direct gevolgd door bevordering tot Inspecteur van Politie Tweede Klasse, te nemen en wel bij één hetzelfde besluit dan wel bij twee afzonderlijke besluiten.

Subsidiair:

  1. de Staat op grond van artikel 79 lid 1 sub b Personeelswet te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen het bedrag van SRD 3.523,= (DRIEDUIZEND VIJFHONDERD DRIB EN TWINTIG SURINAAMSE DOLLAR) zijnde de geleden schade als gevolg van het achterwege laten van het besluit, althans de besluiten, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf de dag der rechtsingang tot de dag der algehele voldoening;

  2. de Staat op grond van artikel 79 lid 1 sub c Personeelswet te gelasten binnen 1 maand na de uitspraak, althans binnen een door het Hof, in goede justitie vast te stellen termijn, het besluit tot bevordering van hem tot Inspecteur van Politie Derde Klasse, direct gevolgd door bevordering tot inspecteur van politie Tweede Klasse te nemen, en wel bij één hetzelfde besluit dan wel bij twee afzonderlijke besluiten, op straffe van een dwangsom van SRD 5.000,= (VIJFDUIZEND SURINAAMSE DOLLAR) per dag voor elke dag dat de Staat nalatig blijft aan deze uitspraak te voldoen.”

3.3 Ter onderbouwing van zijn vordering voert [verzoeker] – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – het volgende aan:

a. de Staat heeft nagelaten om binnen 06 maanden uitdrukkelijk te beslissen op het door hem bij de President van de Republiek Suriname ingediende verzoek van 03 februari 2014 en het rappel van 03 april 2014 om hem het bevorderen tot inspecteur van politie tweede klasse;

b. als gevolg van dit nalaten wordt de Staat geacht het besluit genomen te hebben om hem niet te bevorderen tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet tot inspecteur van politie tweede klasse;

c. dit besluit kan worden aangemerkt als een besluit tot verlaging in rang, dat ingevolge het bepaalde in artikel 79 lid 2b van de Personeelswet vatbaar is voor nietigverklaring.

3.4 De Staat heeft – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – het volgende verweer gevoerd:

a. het Hof is niet bevoegd om kennis te nemen van de primaire vordering, aangezien deze vordering niet valt binnen de reikwijdte van artikel 79 van de Personeelswet en fictieve besluiten zijn op grond van artikel 78 lid 2 en artikel 80 lid 2c van de Personeelswet niet vatbaar voor nietigverklaring;

b. de primaire vordering is niet-ontvankelijk; bij brief van 21 januari 2014 heeft [verzoeker] bij de minister van Justitie en Politie aangedrongen op bevordering in de rang van inspecteur van politie; ingevolge artikel 78 lid 2b van de Personeelswet heeft [verzoeker] te rekenen vanaf 21 januari 2014 zes maanden, dus tot 21 juli 2014, en daarboven nog eens drie maanden, overeenkomstig artikel 80 lid 2c van de Personeelswet, derhalve tot 21 oktober 2014 de mogelijkheid om in beroep te gaan; de vordering van [verzoeker] is op 07 oktober 2014 ter Griffie van het Hof ingediend, terwijl de hiervoor bedoelde termijn nog niet was verstreken, zodat de vordering niet-ontvankelijk is.

c. de subsidiaire vordering is volkomen ongemotiveerd en ongegrond en kan dus niet worden toegewezen.

4 De beoordeling

4.1 Met betrekking tot de gevraagde wijziging van het verzoekschrift (lees: eis) wordt geoordeeld, dat, nu de Staat zich hiertegen niet heeft verzet en voorts niet is gebleken dat door toewijzing van het verzoek de Staat onredelijk in zijn belangen wordt geschaad c.q. het geding zal worden vertraagd, zulks voor toewijzing in aanmerking komt.

4.2 Bevoegdheid

4.2.1 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a PW oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een (gewezen) ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in bet algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot onder meer verlaging van rang vatbaar voor nietigverklaring.

4.2.2 Het Hof begrijpt dat [verzoeker] opkomt tegen het fictieve besluit van de Staat wegens strijd

met het bepaalde in artikel 50 van het Reglement van Politie, dat onder meer handelt over de eisen van benoembaarheid van de onderinspecteur van politie tot inspecteur van politie derde klasse en over de eisen van benoembaarheid van de inspecteur van politie derde klasse tot inspecteur van politie tweede klasse. Het Hof is van oordeel dat het in casu betreft een besluit tot bevordering in rang en dat een dergelijk besluit geen betrekking heeft op verlaging in rang, doch betrekking heeft op salaris.

4.2.3 Nu de Staat heeft nagelaten een besluit te nemen op het verzoek van [verzoeker] d.d. 03 februari 2016, wordt de Staat geacht op grond van het bepaalde in artikel 78 lid 2b van de Personeelswet het besluit genomen te hebben om [verzoeker] niet te benoemen tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet te benoemen tot inspecteur van politie tweede klasse.

4.2.4 Op grond van het voorgaande is het Hof bevoegd om te oordelen over de vordering tot nietigverklaring van het negatieve besluit van de Staat om [verzoeker] niet te benoemen tot inspecteur van politie derde klasse en ook niet tot inspecteur van politie tweede klasse.

4.3 De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de vordering van [verzoeker] ontvankelijk is.

4.3.1 [verzoeker] heeft zich bij brief van 03 februari 2014 gewend tot de President van de Republiek Suriname, het bevoegde gezag, met het verzoek hem spoedig te bevorderen tot inspecteur van politie tweede klasse.

4.3.2 Vaststaat dat de Staat niet binnen zes maanden na indiening van het verzoek van [verzoeker] een besluit heeft genomen op het in 4.3.1 bedoelde verzoek van [verzoeker]. Op grond van het bepaalde in artikel 78 lid 2b van de Personeelswet wordt de Staat geacht op 02 augustus 2014 het besluit te hebben genomen om [verzoeker] niet te bevorderen tot inspecteur van politie tweede klasse.

4.3.3 De vordering tot nietigverklaring van het fictieve negatieve besluit van de Staat om [verzoeker] niet te benoemen tot inspecteur van politie tweede klasse is op 07 oktober 2010 ter Griffie ingediend. De vordering tot nietigverklaring is binnen de in artikel 80 lid 2c van de Personeelswet vermelde termijn van drie maanden te rekenen vanaf 02 augustus 2014 ingediend. De vordering van [verzoeker] is derhalve ontvankelijk.

4.4 Nu de Staat niet heeft gesteld – integendeel heeft de Staat bij conclusie tot wijziging van het verzoekschrift geïmpliceerd dat de bevordering van [verzoeker] nog moet worden geformaliseerd – en niet is gebleken dat [verzoeker] niet voldoet aan de in artikel 50 van het Reglement Algemene Politie gestelde eisen van benoembaarheid in de rang van inspecteur van politie tweede klasse, is het Hof van oordeel dat het fictieve besluit van de Staat in strijd is met voormeld Reglement en derhalve op grond van artikel 79 lid 2 van de Personeelswet voor vernietiging vatbaar is.

4.5 Het Hof begrijpt het tweede onderdeel van de primaire vordering aldus dat de Staat op grond van het bepaalde in artikel 82 lid 3 van de Personeelswet wordt gelast om binnen een maand na de uitspraak, althans binnen een door het Hof vast te stellen termijn, een besluit te nemen over de benoeming van [verzoeker] tot inspecteur van politie derde klasse en tot inspecteur van politie tweede klasse. Het Hof is van oordeel dat ook het tweede onderdeel van de primaire vordering kan worden toegewezen.

De beslissing

Het Hof:

  1. Verleent [verzoeker] akte van aanvulling van het verzoekschrift als gevorderd.
  2. Verklaart nietig het fictieve negatieve besluit van de President van de Republiek Suriname van 02 augustus 2014, inhoudende het niet benoemen van [verzoeker] tot inspecteur van politie tweede klasse.
  3. Gelast de Staat om binnen drie maanden na de uitspraak een besluit te nemen over de benoeming van [verzoeker] tot inspecteur van politie derde klasse ingaande 1 juli 2011 en daaropvolgend tot inspecteur van politie tweede klasse.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur­Lachitjaran, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 21 juni 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Partijen, verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Sitaram namens mr. E.F. van der Hilst, gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Koendan, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld