SRU-HvJ-2019-52

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-786
  • Uitspraakdatum 05 april 2019
  • Publicatiedatum 29 oktober 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoeker vordert vernietiging van zijn ontslagbeschikking en doorbetaling van zijn salaris.
    Het Hof is van oordeel dat voormelde gedragingen van verzoeker, die zijn komen vast te staan, als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt en dat die van zulk een ernstige aard is, dat ontslag uit staatsdienst zonder meer wordt gerechtvaardigd. De vordering tot vernietiging wordt afgewezen.Verzoeker wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot doorbetaling van zijn salaris.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van

[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker, hierna aangeduid als: “[verzoeker]”,
gemachtigde: I.D. Kanhai, BSc., advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als: “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. R. Autar, substituut-officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgend door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

1. Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift d.d. 05 september 2012, ingediend ter griffie op 14 september 2012, met producties;
  • het verweerschrift d.d. 05 november 2012, ingediend ter griffie op 06 november 2015, met producties;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 12 december 2012, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 01 februari 2013;
  • het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van het Hof van Justitie d.d. 01 februari 2013;
  • de pleitnota d.d. 05 april 2013;
  • de antwoordpleitnota d.d. 15 april 2013, overgelegd op 18 april 2013;
  • de repliekpleitnota d.d. d. 05 juli 2013;
  • de duplieknota d.d. 02 augustus 2013;

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 01 november 2013, doch nader op heden.

2. De feiten
2.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.2 [verzoeker] is ambtenaar in de zin van de Personeelswet en zijn arbeidsrelatie met de Staat is aangevangen op 1 december 1992.
2.3 Bij beschikking van 10 maart 2004 is [verzoeker] vanaf 1 januari 2002 aangesteld in vaste dienst en wel in de functie van tuinman.
2.4 In de periode van 18 januari 2010 tot heden heeft [verzoeker] geen werkzaamheden verricht.
2.5 De Staat heeft ten aanzien van het niet verrichten van werkzaamheden (plichtsverzuim) verscheidene verweeraanzeggingen gestuurd naar [verzoeker] te weten d.d. 07 april 2010 Gt-[nummer 1],Gt-[nummer 2], Gt-[nummer 3], Gt- [nummer 4], Gt-[nummer 5], d.d. 21 juni 2016 Gt-[nummer 6]Gt-[nummer 7] en d.d. 20 augustus 2010 Gt-[nummer 8] waarbij aan [verzoeker] onder meer het volgende is medegedeeld:
“Ingevolge de Personeelswet artikel 63 lid 2 hebt U zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en wordt U in de gelegenheid gesteld, zich binnen 5 dagen na dagtekening te verweren.
Indien U niet binnen de U gestelde tijd reageert of indien Uw verweer niet accepteerbaar is, zullen tegen U de tuchtstraffen zoals opgesomd in artikel 61 van de Personeelswet getroffen worden.”
In de verweeraanzeggingen d.d. 07 april 2010 en d.d. 21 juni 2010 zijn als disciplinaire maatregelen onder meer voorgesteld: schorsing voor het aantal afwezige dagen en berisping met derving van het salaris. In de verweeraanzegging d.d. 20 augustus 2010 is als disciplinaire maatregel voorgesteld: ontslag ingaande 01 december 2010.
2.6 Tegen bovenstaande verweeraanzeggingen heeft [verzoeker] zich niet, binnen de gestelde tijd van 5 dagen, verweerd.
2.7 [verzoeker] heeft zich bij schrijven d.d. 25 januari 2011 en 28 februari 2011 verweerd ter zake zijn onwettig ver zuim.
2.8 [verzoeker] heeft bij schrijven d.d. 31 mei 2011 en 25 juli 2011 het verzoek gedaan tot verlof buiten bezwaar voor de periode dat hij niet op het werk kon vertoeven.
2.9 Middels een schrijven van de Directeur van Onderwijs en Volksontwikkeling d.d. 5 september 2011 is de dienstbetrekking tussen [verzoeker] en de Staat, ingaande 01 december 2011, beëindigd
2.10 Naar aanleiding van het schrijven genoemd onder 2.9 is de Staat bij vonnis d.d. 24 mei 2012 veroordeeld om het salaris van [verzoeker] uit te betalen vanaf december 2011 en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking tussen partijen op rechtmatige wijze is beëindigd. De Staat heeft geen gevolg gegeven aan bovengenoemd vonnis.
2.11 De Staat heeft bij beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling d.d. 15 augustus 2012 met kenmerk AG. No. [nummer 9], Ad. No. [nummer 10] (hierna aangeduid als ‘de beschikking’) [verzoeker], te rekenen van 1 oktober 2012, ontslagen wegens plichtsverzuim. In de beschikking is onder meer overwogen en besloten dat:
– [verzoeker], te rekenen van 18 januari 2010 tot heden, niet op het werk is verschenen zonder bericht van hindering;
– [verzoeker] ter zake verweerbrieven heeft geschreven en wel d.d. 25 januari 2011, 28 februari 2011, 31 mei 2011 en 25 juni 2011 waarin hij beaamt zich schuldig te hebben gemaakt aan plichtsverzuim;
– Het salaris van [verzoeker] vanaf 1 mei 2010 is geblokkeerd;
–[verzoeker] ingevolge artikel 28 lid 3 van de Personeelswet juncto artikel 1614 b van het Burgerlijk Wetboek, geen aanspraak maakt op het salaris van 18 januari 2010 tot heden en de onterecht ontvangen gelden voor het niet verrichten van de bedongen arbeid gedurende de periode 18 januari 2010 tot en met 30 april 2010 zal moeten terugstorten in ’s Lands kas;
–[verzoeker], wegens plichtverzuim, ontslag uit Staatsdienst wordt verleend, te rekenen van 01 oktober 2012.

3 De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken:
a. de ingestelde vordering ontvankelijk te verklaren;
b. de beschikking nietig te verklaren c.q. te vernietigen;
c. de Staat te veroordelen tot doorbetaling van het salaris, vanaf december 2011;
d. de Staat te veroordelen binnen één (1) dag na het gewezen vonnis de dienstbetrekking te herstellen en in de gelegenheid te stellen om de bedongen arbeid te verrichten;
e. de Staat te veroordelen tot het betalen van een dwangsom ad. SRD 2500,- voor iedere dag dat zij in gebreke mocht blijven te voldoen aan het vonnis dan wel aan een of meer der daarin gegeven beslissingen.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [verzoeker] aangevoerd dat:
– hij in de periode van eind april 2010 tot en met 21 juli 2011 niet kon verschijnen aan het werk wegens ziekte die niet behandeld kon warden door de plaatselijke doctoren waardoor hij genoodzaakt was hulp te zoeken bij een alternatieve dokter. Hierdoor heeft hij geen attesten kunnen overleggen over de periode dat hij onder behandeling was van de alternatieve dokter;
– hij zich na zijn herstel heeft aangemeld op het werk bij de heer [naam], hoofd afdeling Gebouwen en Terreinen, die hem vervolgens te kennen heeft gegeven om brieven te schrijven en thuis te blijven in afwachting op antwoord;
– hij diverse schriftelijk pogingen heeft ondernomen teneinde zijn diensten wederom aan te bieden aan de Staat waarbij hij heeft aangegeven dat hij wegens ziekte zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren en derhalve verzoekt om zijn onwettig verzuim te rekenen als te zijn verlofdagen buiten bezwaar. Echter heeft de Staat nimmer gereageerd op zijn verzoek;
– in zijn ontslagbeschikking d.d. 15 augustus 2012 is gesteld dat, aan hem, te rekenen vanaf 01 oktober 2012, ontslag uit staatsdienst wordt verleend wegens het niet aanmelden voor diensthervatting en dat derhalve het dienstverband eenzijdig is verbroken;
– hetgeen in de ontslagbeschikking is vermeld in strijd is met de waarheid en derhalve de grondsla g voor het verleend ontslag onjuist is.
3.3 De Staat heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat:
– [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door over een periode van langer dan zes (6) maanden onwettig afwezig te zijn;
– de schriftelijke pogingen die [verzoeker] heeft ondernomen meer de strekking hadden om bedoeld plichtsverzuim om te zetten in verlof buiten bezwaar. Dit verzoek is niet gegrond en onacceptabel want ingevolge artikel 56 van de Personeelwet kan verlof buiten bezwaar slechts aan een ambtenaar worden verleend indien de dienst het toelaat. Iedere vorm van verlof, in het bijzonder verlof buiten bezwaar, zal vóór aanvang van de geplande periode moeten worden aangevraagd. [verzoeker] bleef zonder opgaaf van reden weg van het werk en diende achteraf zijn verzoek tot verlof buiten bezwaar in, waardoor hij hierdoor te laat was met het indienen van zijn verzoek;
uit de verweeraanzegging d.d. 21 juni 2010, gericht aan [verzoeker], gebleken is dat aan hem de mededeling is gedaan dat hij geschorst is en dat hij in de gelegenheid werd gesteld zich binnen vijf (5) dagen te verweren, echter is hij in gebreke gebleven zulks te doen;
het niet is gebleken dat [verzoeker] op enige wijze, los van de schriftelijke pogingen, heeft getracht om zijn ambt te hervatten. Voorts heeft hij niet kunnen overtuigen dat hij tot werkhervatting in staat was;
het algemeen bekend is dat jegens iedere ambtenaar die zich schuldig maakt aan onwettig verzuimen, voor langere duur, zal worden opgetreden en dathet niet uitgesloten is dat zo een ambtenaar zal worden ontslagen uit staatsdienst.

4 Bevoegdheid
4.1 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot ontslag en betreffende het salaris vatbaar voor nietigverklaring. Het Hof is daarbij tevens bevoegd tot het opleggen van een dwangsom.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering onder a, b, c en e.
Hetgeen onder d is gevorderd, is echter niet vervat in artikel 79 van de Personeelswet, in welk artikel de bevoegdheid van het Hof in ambtenarenzaken limitatief is omschreven. Het Hof zal zich derhalve niet bevoegd verklaren kennis te nemen hiervan.

5 Ontvankelijkheid
5.1 Het Hof constateert dat Soek hai in hoofdzaak opkomt tegen de ontslagbeschikking d.d. 15 augustus 2012. [verzoeker] heeft niet gesteld op welke datum de ontslagbeschikking aan hem is uitgereikt. De Staat heeft zich daarover ook niet uitgelaten. Het Hof zal derhalve voor de beoordeling van de ontvankelijkheid uitgaan van de datum van dagtekening van de ontslagbeschikking. Nu het verzoekschrift van [verzoeker] op 14 september 2012 ter griffie is ontvangen, is dit binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn geschiedt ingevolge artikel 80 lid 1b van de Personeelswet, zodat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn vordering tot nietigverklaring van de ontslagbeschikking.
5.2 Het Hof constateert verder dat [verzoeker] opkomt tegen de stopzetting van de uitbetaling van zijn salaris en wel vanaf 01 december 2011. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit deel van de vordering wordt de datum waarop [verzoeker] zijn salaris voor het laatst heeft ontvangen, als uitgangspunt genomen. Hij stelt tot en met eind februari 2010 zijn salaris te hebben ontvangen. Nu het verzoekschrift van [verzoeker] op 14 september 2012 ter griffie is ontvangen, is dit niet binnen de wettelijke gestelde termijn geschied ingevolge artikel 80 lid 1b van de Personeelswet, zodat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn vordering tot doorbetaling van zijn salaris zoals vermeld in 3.1 onder c.
6. Het Hof ziet de gevorderde dwangsom zoals vermeld onder 3.1 onder e als een sequeel van de vorderingen vermeld onder 3.1 onder c en d. Nu het Hof zich onbevoegd zal verklaren ten aanzien van de vordering vermeld onder 3.1 onder d en [verzoeker] met een niet-ontvankelijkheid zal worden begroet voor wat het gevorderde betreft zoals vermeld onder 3.1 onder c, zal de gevorderde dwangsom onder 3.1 onder e dan ook worden afgewezen.

De verdere beoordeling
7.Door [verzoeker] is zelf gesteld c.q. erkend en is hierdoor komen vast te staan dat [verzoeker] vanaf eind april 2010 tot en met 21 juli 2011 zijn werkzaamheden als tuinman niet heeft verricht. Vast is komen te staan dat [verzoeker] zonder opgave van reden is weggebleven van het werk. Als niet weersproken is tevens komen vast te staan dat [verzoeker] heeft nagelaten tijdig te reageren op verschillende verweeraanzeggingen. Pas veel later heeft [verzoeker] in de brieven d.d. 25 januari 2011en 28 februari 2011 ziekte als reden voor zijn afwezigheid opgegeven. De dagen waarvan [verzoeker] beweert afwezig te zijn geweest wegens ziekte zijn evenwel niet gedekt door medische attesten. Hierdoor staat reeds vast dat [verzoeker] over een vrij lange periode, ongeveer 14 maanden en drie weken, onwettig afwezig is geweest. In zijn brief van 25 juli 2011 geeft [verzoeker] een geheel andere reden voor zijn afwezigheid op, met name, dat hij na een paar dagen gewerkt te hebben werd gemolesteerd door dieven, zwervers en rovers. Voorts dat hij op een gegeven moment zich onveilig voelde waardoor hij is weggebleven van het werk. Het Hof constateert dat [verzoeker] in deze brief met geen woord rept over een eventuele ziekte van hem waardoor hij niet op het werk kon verschijnen. Gelet op deze tegenstrijdigheid komt [verzoeker] naar het oordeel van het Hof onwaarachtig over.
Op het verzoek van [verzoeker] zoals verwoord in de brieven van 31 mei 2011 en 25 juli 2011 om de onwettig afwezige dagen te beschouwen als verlof buiten bezwaar hoefde verweerder terecht niet in te gaan nu een dergelijk verlof ingevolge het bepaalde in artikel 56 van de Personeelswet om dringende redenen aan een ambtenaar op diens verzoek kan worden verleend voor zover de dienst dat toelaat. Alszijnde onweersproken staat immers vast dat de aanvraag van een dergelijk verlof voor de geplande periode diende te worden aangevraagd, hetgeen in casu niet is gebeurd.
Gelet op al hetgeen hier voren is overwogen kan het Hof zich met het besluit van verweerder verenigen dat voormelde gedragingen van [verzoeker], die zijn komen vast te staan, als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt en dat die van zulk een ernstige aard is, dat het ontslag van [verzoeker] uit staatsdienst zonder meer wordt gerechtvaardigd. De vordering van [verzoeker] zoals vermeld onder 3.1. onder b zal danook worden afgewezen.

De beslissing
Het Hof:
Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het onder 3.1 onder d gevorderde;
Verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk met betrekking tot het door hem onder 3.1 onder c en e gevorderde;
Wijst af het gevorderde onder 3.1 onder b.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. R.M. Praag, Leden en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 5 april 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. A. Charan

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. M. Sh. Boedhoe namens advocaat I.D. Kanhai, BSc., gemachtigde van verzoeker en verweerder vertegenwoordigd door mr. B. Tjin Liep Shie namens mr. R. Autar, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld