SRU-HvJ-2019-57

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15339
  • Uitspraakdatum 18 oktober 2019
  • Publicatiedatum 30 september 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Schuldverweer inzake vordering tot echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting. Beroep op artikel 263 BW slaagt niet. Hierin is bepaald dat de vordering tot echtscheiding wordt afgewezen, indien de duurzame ontwrichting in overwegende mate te wijten is aan de echtgenoot, die vordering heeft ingesteld en de andere echtgenoot deswege tegen die vordering verweer voert

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

G.R. no. 15339

18 oktober 2019

In de zaak van

[appellante],
wonende in het [district],
appellante,
hierna te noemen de vrouw,
gemachtigde: mr. I.S. Lalji, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],
wonende in het [district],
geïntimeerde,
hierna te noemen de man,
gemachtigde: mr. D. Moerahoe, advocaat.

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 2 april 2008 bekend onder A.R.No. 07-3649 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • de verklaring van de griffier van de griffie der kantongerechten waaruit blijkt dat de vrouw op 25 april 2008 hoger beroep heeft ingesteld;
  • de pleitnota gedateerd 18 mei 2018;
  • het antwoordpleidooi gedateerd 6 juli 2018;
  • het repliekpleidooi gedateerd 2 november 2018;
  • het dupliekpleidooi gedateerd 16 november 2018.

1.2 De uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 15 maart 2019 doch nader op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep

Gesteld en evenmin is gebleken dat de vrouw niet binnen de wettelijk gestelde termijn hoger beroep heeft aangetekend tegen het beroepen vonnis, zodat zij ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.

3. De vordering in hoger beroep

De vrouw vordert in hoger beroep om het beroepen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man af te wijzen.

4. De beoordeling

4.1 Het Hof neemt over de feiten zoals omschreven in het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 2 april 2008, bekend onder AR no. 07-3649 nu de vrouw daartegen geen grieven heeft aangevoerd.

4.2 De man heeft in eerste aanleg gevorderd – zakelijk weergegeven – dat de echtscheiding tussen partijen zal worden uitgesproken met alle wettelijke gevolgen van dien, en voorts dat een datum zal worden bepaald voor het familieverhoor. De man heeft als grondslag hiervoor aangevoerd dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk te wijten is aan verschillende oorzaken en dat partijen uit elkaar zijn gegroeid met dien verstande dat normale, constructieve communicatie tussen partijen niet meer mogelijk is. De man stelt verder dat alhoewel partijen in dezelfde woning verblijven, zij al jaren het bed niet meer delen omdat de vrouw een andere partner heeft met wie zij vleselijke gemeenschap heeft. Volgens de man is er elke dag ruzie en heeft de vrouw de kinderen zodanig opgehitst dat zij bang zijn om in bijzijn van de vrouw met hem te praten. De man stelt dat de vrouw hem ook heeft aangevallen met een mes, waarbij hij letsels heeft opgelopen en heeft hij hiervan aangifte gedaan tegen de vrouw. De man stelt verder dat hij zelf alles in huis moet doen voor hem en de kinderen; dat de vrouw in de ochtend vroeg uit huis gaat om haar vriend te ontmoeten en laat terug komt, terwijl de kinderen na school aan hun lot worden overgelaten. Volgens de man scheldt de vrouw hem elke dag vies en vuil uit welke situatie niet gezond is voor de opvoeding van de kinderen. De man stelt tenslotte dat op grond van het voorgaande de mogelijkheid tot herstel van het huwelijk is uitgesloten.

4.3 De kantonrechter heeft bij het beroepen vonnis de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een datum bepaald voor het familieverhoor.

4.4 In eerste aanleg heeft de vrouw ontkend dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Ook de door de man aangevoerde gronden, zoals onder 4.2 is overwogen, heeft zij ontkend.
In hoger beroep beroept de vrouw zich erop dat de duurzame ontwrichting aan de man te wijten is nu hij de huwelijksgoederengemeenschap van partijen heeft uitgehold door de onroerende goederen middels een valse volmacht te plaatsen op naam van zijn jongere broer. De vrouw beroept zich erop dat nu de duurzame ontwrichting aan de man te wijten is, hij niet als aanlegger van de vordering mag optreden.

4.5 Naar het hof begrijpt beroept de vrouw zich op artikel 263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat de vordering tot echtscheiding wordt afgewezen, indien de duurzame ontwrichting in overwegende mate te wijten is aan de echtgenoot, die vordering heeft ingesteld en de andere echtgenoot deswege tegen die vordering verweer voert.

4.6 De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter reeds heeft beslist op het verweer van de vrouw met betrekking tot de valse volmacht. Ter onderbouwing hiervan heeft de man een kopie-vonnis gedateerd 18 maart 2014 bekend onder AR no. 07-4876 ten processe overgelegd, waaruit moet blijken dat de vordering van de vrouw ter zake is afgewezen.
De man persisteert in hoger beroep dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht, en thans zelfs al langer dan twaalf jaren. De man stelt verder dat deze ontwrichting te wijten is aan de vrouw die met verschillende partners was, wat de aanleiding was tot het verzoek tot echtscheiding. Volgens de man heeft hij de vrouw tot aan een pensioen (lees: pension) achtervolgd hetgeen de aanleiding is geweest dat er ruzie was tussen partijen en het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
In dit hoger beroep heeft de vrouw niet meer vastgehouden aan haar in eerste aanleg gevoerde verweer dat er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk terwijl de man daarin is blijven volharden. Hierdoor is de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen komen vast te staan.

4.7 Na de hiervoor genoemde weerlegging van de man dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan hem te wijten is en verder de gemotiveerde nadere uiteenzetting van de man ter onderbouwing van de door hem gestelde duurzame ontwrichting heeft de vrouw enkel gepersisteerd dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten is, echter zonder nadere onderbouwing.
Nu de vrouw dit heeft nagelaten is haar stelling dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten is niet in rechte komen vast te staan.
Om redenen als voormeld dient het vonnis van de kantonrechter als hiervoor vermeld te worden bevestigd, onder aanvulling van de gronden.

4.8 De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd tussen partijen, die echtelieden zijn, in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten voldoet.

5. De beslissing

5.1 Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 2 april 2008 bekend onder AR no. 07-3649, onder aanvulling van de gronden.

5.2 Compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in dier voege dat ieder de eigen kosten voldoet.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President,
mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden en
door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag, 18 oktober 2019 in tegenwoordigheid van

mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. N.A.S. Ramnarain namens advocaat mr. I.S. Lalji, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. N.P. Soekra namens advocaat mr. D. Moerahoe, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld