SRU-HvJ-2020-15

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer --
  • Uitspraakdatum 15 december 2020
  • Publicatiedatum 11 januari 2021
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv),

    Nu het Openbaar Ministerie reeds een aanvang heeft gemaakt met het politioneel onderzoek en de vervolging van de beklaagde in voorbereiding is, zijn er naar het oordeel van het Hof thans geen gronden aanwezig om de Procureur-Generaal op te dragen om tot vervolging c.q voortzetting van de vervolging over te gaan.

    Het verzoek van klager dient derhalve te worden afgewezen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE
Meervoudige raadkamer
Datum: 15 december 2020

Beslissing van 15 december 2020
op het verzoek van CAIRO, Rodney Alexander klager, wonende te Paramaribo, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Sheombar, advocaat bij het hof van justitie, om het Openbaar Ministerie te bevelen tot het instellen van strafrechtelijke vervolging tegen het hoofd van Dienst Nationale Veiligheid, Luitenant – Kolonel, mevrouw Daniella Veira, hierna te noemen beklaagde.

1. Procesverloop
1.1 Klager heeft op 06 oktober 2020 het beklagschrift ingediend, waarin hij heeft verzocht dat op basis van artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), – zakelijk weergegeven en samengevat – het Openbaar Ministerie zal worden bevolen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar aanleiding van de schriftelijke aangifte tegen beklaagde, waarna de strafrechtelijke vervolging en berechting van voornoemde Veira bij de Krijgsraad kan worden ingesteld.

1.2 Voormeld beklagschrift is in behandeling genomen op 15 december 2020 waarbij de klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw en de waarnemend Procureur-Generaal zijn gehoord, zijnde daarvan proces-verbaal opgemaakt welke zich onder de processtukken bevindt.

1.3 Vervolgens is bepaald dat in deze zaak beschikking zal volgen.

2. Het standpunt van klager
2.1 Klager heeft ter onderbouwing van zijn beklag – kort en zakelijk weergegeven – en onder overlegging van stukken/bijlagen het volgende aangevoerd:

  • dat hij op 16/17 april 2020 op het politiebureau van het ressort Geyersvlijt aangifte heeft gedaan terzake van diefstal middels geweldpleging, opzettelijke vrijheidsberoving contra onbekenden ( vide kopie verklaring van Inspecteur van politie tweede klasse W.Sarabdjitsingh);
  • dat de gemelde strafbare feiten door het parket van de Procureur-Generaal zijn onderzocht en slechts heeft geresulteerd in de aanhouding, vervolging en berechting van [naam 1];
  • dat er inmenging in het politioneel onderzoek heeft plaatsgevonden door beklaagde, die aan de Korpschef van Politie, de heer R. Prade, te kennen heeft gegeven dat de inval in de woning van klager betrof een kwestie van nationale veiligheid en dat de aanpak en het onderzoek in deze zaak binnen het domein van de Dienst Nationale Veiligheid valt;
  • Klager had door tussenkomst van zijn toenmalige advocaat een schrijven d.d. 20 april 2020 gericht aan de Procureur – Generaal, waarin hij heeft verzocht om bescherming en mogelijkheid aangifte te doen tegen de intellectuele daders van de strafbare feiten tegen hem begaan ( vide kopie brief van mr. V.S. Balraj d.d. 20 april 2020), op welk schrijven nog geen reactie is ontvangen van het Openbaar Ministerie;
  • Klager vreest thans voor zijn leven en veiligheid, aangezien in het kader van de nationale veiligheid er opdracht is gegeven hem te elimineren en alle bewijzen die hij heeft weg te werken. Ook het paspoort van klager is zoekgemaakt, zodat hij, klager het land niet kan verlaten en het doelwit blijft;
  • Klager heeft dan ook rechtstreeks en levensbelang bij het allereerst aangeven van de strafbare feiten met alle bewijzen en vooral belang bij het opsporen, vervolgen en berechten van beklaagde, zulks op grond van art. 4 Sv.

3. De reactie van de Procureur-Generaal
3.1 De vervolging stelt zich op het standpunt kennis te hebben genomen van de schriftelijke stukken en wenst op te merken dat op het gesteldeschrijven van klager een reactieschrijven op 21 april 2020 gericht is aan mr. V.S. Balraj.

3.2 Het schrijven voornoemd van klager heeft erin geresulteerd dat:

  • de afdeling Kapitale Delicten is ingeschakeld voor het verrichten van een nader onderzoek.
  • De klager is opgeroepen om zich bij de afdeling Kapitale Delicten te vervoegen voor het onderzoek en de verzochtebescherming

3.3 Voorts is zijdens de vervolging aangegeven dat,er reeds een aanvang is gemaakt met een onderzoek in deze zaak van klager, waarbij eerst de persoon van [naam 1] als verdachte op 23 april 2020 is aangehouden. De beklaagde is op 20 mei 2020 als persoon gehoord alsook [naam 2] . Recentelijk, in november 2020, is de beklaagde als verdachte gehoord.

3.4 Voorts is door de vervolging aangegeven dat de beoordeling van de (voorlopige) onderzoeksresultaten, met zich bracht dat de status van de beklaagde veranderde in die van verdachte. Hetgeen, voor de vervolging aanleiding is om voorbereidingen te treffen in verband met de spoedige indiening van de vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) tegen de beklaagde.
Naar de mening van de vervolging is hiermee genoegzaam gebleken van inspanningen naar aanleiding van de gedane aangifte en is de grond aan klager zijn beklagschrift komen weg te vallen. Daarom vordert de vervolging dat het Hof het verzoek of beklag van klager zal afwijzen.

4. De beoordeling
Ter beantwoording is de vraag of het door klager geschetste strafbaar feit niet vervolgd wordt of de vervolging niet wordt voortgezet waardoor het bevel tot inzetten of voortzetting van de vervolging gegeven moet worden?

4.1. Vooropgesteld dat art. 4 Sv. lid 1 alsvolgt luidt: “Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de belanghebbende daarover beklag doen bij het Hof van Justitie. Het Hof kan de Procureur-Generaal opdragen te dien aanzien verslag te doen en kan voorts bevelen, dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet”.

4.2 Nu klager een beroep doet op het bepaalde in artikel 4 Sv. is het Hof bevoegd kennis te nemen van het beklag.

4.3 Klager is ontvankelijk in zijn beklag, daar hij rechtstreeks belanghebbende is in de zinvan artikel 4 Sv.

4.4 Uit de stellingen van de vervolging welke niet weersproken zijn door klager houdt het Hof het ervoor dat naar aanleiding van klager zijn aangifte d.d. 16/ 17 april 2020 en zijn schrijven d.d. 20 april 2020 door de vervolging de volgende van belang zijnde strafvorderlijke handelingen verricht zijn- verkort weergeven- te weten:
– opsporen en vervolgen van [naam 1];
– aanmerken van de beklaagde, Veira Daniella, als verdachte;
– voorbereiden van de vordering tot het instellen van een GVO tegen de beklaagde.

Het Hof overweegt dienaangaande dat, het Openbaar Ministerie wettelijk dient in te staan voor de opsporing en vervolging van misdrijven. Voren aangehaalde onderzoeks-/vervolgingshandelingen zijn derhalve verricht op basis van die wettelijke bevoegdheden.

4.5 Uit deze geschetste gang van zaken maakt het Hof op dat de vervolging ( het Openbaar Ministerie) in casu niet stil heeft gezeten, in tegenstelling tot de bewering van de klager. Nu de vervolging reeds een aanvang heeft gemaakt met het politioneel onderzoek en de vervolging van de beklaagde in voorbereiding heeft, zijn er naar het oordeel van het Hof thans geen gronden aanwezig om de Procureur-Generaal op te dragen om tot vervolging c.q voortzetting van de vervolging over te gaan. Het verzoek van klager dient derhalve te worden afgewezen.

5. BESCHIKKENDE

Wijst af het door klager ingediend verzoek.

Aldus gegeven in Raadkamer te Paramaribo, op heden de 15 e december 2020 door
mr. M.C. Mettendaf, fungerend – president, mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en
mr. J. Kasdipowidjojo, Lid – plaatsvervanger, bijgestaan door de waarnemend Substituut – Griffier, mr. G. A. Kisoensingh – JangbahadoerSingh.

w.g. G.A. Kisoensingh – JangbahadoerSingh w.g. M.C. Mettendaf
w.g. D.G.W. Karamat Ali
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,

( mr. M.E. van Genderen – Relyveld)