- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer onbekend
- Uitspraakdatum 10 februari 2020
- Publicatiedatum 09 maart 2020
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Bezwaar inzake het bevel tot beperking vrij verkeer tussen raadsman en verdachte wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN,
Betreffende het bezwaar namens de [verdachte] , tegen het bevel tot beperking vrij verkeer tussen raadsman en verdachte van de officier van justitie ex artikel 40 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna afgekort Sv) d.d. 06 februari 2020.
De procedure
Het Hof heeft kennisgenomen van het bezwaarschrift ex artikel 40 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna afgekort Sv), dat namens de verdachte door diens raadslieden, mr. J. Kraag en I.D. Kanhai BSc, advocaten, is ingediend bij het Hof van Justitie op 07 februari 2020, tegen het door de vervolgingsambtenaar gegeven bevel tot beperking van het vrije verkeer tussen hem en zijn raadslieden.
Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van 07 februari 2020 bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer op maandag 10 februari 2020 om 08.00 uur des voormiddag zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer plaatsgevonden, waarbij:
- het bezwaarschrift door de raadslieden, mr. J. Kraag en I.D. Kanhai, is toegelicht;
- het bezwaarschrift door de waarnemend procureur-generaal, mr. C. Rasam, is
bestreden.
De feiten
Op 06 februari 2020 is de verdachte in verzekering gesteld, omdat hij verdacht wordt van overtreding van de misdrijven die strafbaar zijn gesteld in artikel 423 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 114 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 424 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 114 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 278 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 279 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 430 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 13 het eerste lid onder sub a en het tweede lid van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no. 85 en de artikelen 1b en 3b van de Wet Strafbaarstelling Money Laundering S.B. 2002 no. 64.
Op 06 februari 2020 heeft de vervolgingsambtenaar een bevel gegeven, inhoudende dat met ingang van 06 februari 2020 tussen verdachte en zijn raadslieden geen vrij verkeer zal bestaan voor de duur van acht dagen. In het bedoeld bevel is als grond voor de beperking aangegeven dat het belang van het onderzoek zich in dit stadium bepaaldelijk verzet tegen het vrije verkeer tussen de verdachte en de raadslieden en is het belang onder meer gelegen in de volgende feiten:
- dat uit bepaalde omstandigheden, te weten dat de verdachte bij proces-verbaal een verklaring heeft afgelegd die noodzaakt tot verder onderzoek met daaronder begrepen de nodige confrontaties die alsnog dienen plaats te vinden;
- dat tegen verdachte onder andere verdenking is gerezen van het hebben gepleegd van het strafbaar feit te weten artikel 13 het eerste lid onder sub a en het tweede lid van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 85, zijnde een strafbaar feit waarop voorlopige hechtenis is toegelaten;
- dat gaande onderhavig strafrechtelijk onderzoek vermoedelijk andere verdachten in beeld zullen komen, die in het belang van het lopend strafrechtelijk onderzoek tijdelijk onkundig moeten blijven met het reeds verkregen onderzoeksresultaat;
- dat het contact met de raadsman zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven en dat de mogelijkheid reëel aanwezig is althans dat hieruit een ernstige vermoeden voortvloeit, dat het contact met de raadsman zal worden misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren;
De vordering en het bezwaar van de raadsman
De raadslieden vorderen dat de door de vervolgingsambtenaar opgelegde beperking met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.
Daartoe hebben de raadslieden, verkort en zakelijk weergegeven, de volgende gronden aangevoerd:
- wanneer een verdachte in een van zijn rechten beperkt wordt, dient dat goed gemotiveerd te worden; in casu zijn de bepaalde omstandigheden niet omschreven in de beschikking;
- In Nederland wordt er een andere advocaat toegevoegd aan een verdachte wanneer het vrije verkeer tussen hem en zijn gekozen advocaat is beperkt; na opheffing van het bevel mag de verdachte kiezen met welke advocaat hij verder gaat;
- het bevel is in strijd met het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens;
- de beschikking heeft geen recht van bestaan, daar deze tot stand is gekomen nadat de beperking reeds mondeling is bevolen;
- in een concrete zaak mogen toekomstige omstandigheden niet leiden tot een beperking; de vrees dat de advocaat zich zou kunnen stellen voor vermoedelijk andere verdachten die in beeld zullen komen, kan nooit als grondslag dienen voor het opleggen van een beperking;
De reactie van de vervolging
Het Openbaar Ministerie heeft als volgt op de bezwaren gereageerd:
- het hof is in meerdere gevallen, waaronder de zaak Knight Elvis, voorbij gegaan aan de grief dat de beschikking pas nadat de beperking mondeling is bevolen, tot stand is gekomen.
- de officier van justitie heeft kennelijk de twee laatste alinea’s van het bevel opgenomen met in haar achterhoofd de vrees dat de raadslieden zich zouden kunnen stellen voor vermoedelijk andere verdachten die in beeld zullen komen en dat die verdachten op de hoogte komen van informatie die zij nog niet behoren te weten; of dit een gerechtvaardigde vrees is, zal de vervolging aan het oordeel van het hof overlaten
De beoordeling
Artikel 40 lid 2 luidt: Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte, hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar, telkens bevelen dat de raadsman geen toegang tot de verdachte zal hebben……
Hieruit blijkt dat er twee gronden zijn voor het beperken van het contact tussen de verdachte en diens raadsman, namelijk:
- dat het vrije verkeer zal strekken om verdachte bekend te maken met enige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek onkundig moet blijven;
- dat het vrije verkeer misbruikt kan worden voor pogingen om de waarheid te belemmeren.
Het eerste heeft betrekking op de verdachte die in het belang van het onderzoek tijdelijk niet op de hoogte mag zijn van de inhoud van de zich op dat moment in het strafdossier bevindende stukken. Het tweede heeft betrekking op de raadsman. De memorie van toelichting (mvt) geeft aan dat er sprake is van “ernstig vermoeden” van misbruik en dat de bepaalde omstandigheden waarop dit vermoeden gebaseerd is, dienen te worden omschreven. Tekst en commentaar art 50 punt 5 onder c NSr is op dit stuk duidelijk en stelt dat handelingen van de raadsman worden verondersteld met als doel de waarheid vinding te belemmeren en dit dient omschreven te worden cq. gemotiveerd te worden in het bevel. Dit is echter achterwege gebleven.
Het Openbaar Ministerie heeft opgeworpen dat de officier van justitie kennelijk de twee laatste alinea’s in het bevel heeft opgenomen uit vrees dat de raadslieden zich zouden kunnen stellen voor mogelijk andere verdachten die in beeld zullen komen. In ‘Tekst en Commentaar’ (Cleiren en Nijboer zevende druk) is de volgende uitleg gegeven over de omstandigheid waarvan verdachte tijdelijk onkundig moet blijven: “op grond van artikel 30 lid 2 (Sr. artikel 22 lid 2) kunnen aan de verdachte kennisneming van bepaalde processtukken, zoals verklaringen van medeverdachten en getuigen, worden onthouden omdat de verdachte anders zijn eigen verklaringen hieraan zou kunnen aanpassen. In het verlengde hiervan ligt de mogelijkheid het vrij verkeer te beperken, ingeval de raadsman bijvoorbeeld ook de medeverdachten bijstaat of een getuigenverhoor bij de RC heeft bijgewoond en op grond hiervan de verdachte in een vroeger stadium zou kunnen informeren, dan dat de OvJ of RC wenselijk achten.”
Het hof acht boven aangehaalde uitleg begrijpelijk. Echter, nu het Openbaar Ministerie het heeft over toekomstige medeverdachten en de advocaat zich nog niet heeft gesteld voor deze mogelijke medeverdachten, ontgaat de relevantie van het standpunt van het Openbaar Ministerie het Hof. Wat wel stand houdt is de overweging van het Openbaar Ministerie dat het contact met de raadsman zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven. Het hoeft geen betoog dat vrije verkeer tussen verdachte en de raadslieden ongetwijfeld zal leiden tot bekendheid met (de inhoud van het strafdossier) omstandigheden waarvan hij juist onkundig moet blijven. Het betreft hier een ernstig delict dat de gemeenschap heeft geschokt. Het Hof acht vanwege deze omstandigheid het opleggen van het bevel ex artikel 40 Sv wel degelijk gerechtvaardigd. Derhalve zal het bezwaar van de raadslieden ongegrond worden verklaard en het bevel tot beperking vrije verkeer tussen raadslieden en verdachte worden bekrachtigd.
DE BESLISSING
HET HOF:
Verklaart het bezwaar van de raadslieden ongegrond;
bekrachtigt het door de vervolgingsambtenaar gegeven bevel d.d. 06 februari 2020.
Deze beschikking is gegeven te Paramaribo op 10 februari 2020 in raadkamer van het Hof van Justitie door:
– mr. M.C. Mettendaf, fungerend-president,
– mr. D.G.W. Karamat Ali, lid,
– mr. S. Punwasi, lid,
in tegenwoordigheid van de fungerend – griffier, mw. B.O.S. Pakosie, LL.B. MICL
w.g. B.O.S. Pakosie w.g. M.C. Mettendaf
w.g. D.G.W. Karamat Ali
w.g. S. Punwasi
Vooreensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen- Relyveld)