SRU-HvJ-2020-23

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14715
  • Uitspraakdatum 17 april 2020
  • Publicatiedatum 09 maart 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Bij vonnis is de openbare verkoop van een perceel opgeschort. De appellanten vorderen in hoger beroep vernietiging van een openbare verkoop van het recht op grondhuur van een ander perceel die op dezelfde dag en bij dezelfde notaris heeft plaatsgevonden.
    Het Hof verwerpt hun grieven .

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

  1. [appellant 1];
  2. [appellant 2];
  3. [appellant 3];
  4. [appellant 4];
  5. [appellant 5];

allen wonende in [land];
appellanten;
verder ook aan te duiden als de erven;
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat;

tegen

1.[geïntimeerde 1];
2.STICHTING RUTU;
wonende, onderscheidenlijk gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo;
geïntimeerden;
verder ook aan te duiden als [geïntimeerde 1] en de stichting dan wel, gezamenlijk, als [geïntimeerden];
gemachtigde: mr. E. van der Hilst, advocaat.
Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 14 juli 2009 tussen de erven als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden spreekt de fungerend-president, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.

Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 24 november 2010, inhoudende dat de erven op diezelfde dag hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 14 juli 2009 gewezen tussen hen als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden;
  • een pleitnota van 7 december 2012;
  • een antwoordpleidooi van 15 februari 2013;
  • een repliekpleitnota van 3 mei 2013;
  • een dupliekpleidooi van 7 juni 2013;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 1 november 2013 en vervolgens nader op 17 juli 2020, doch bij vervroeging op heden.

De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de erven daarin kunnen worden ontvangen.

Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld, anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
De erven zijn de gezamenlijke erfgenamen van [naam], overleden te Paramaribo op 30 april 2001, hierna aan te duiden als de erflater.

De erflater heeft ten behoeve van [geïntimeerde 1] tot zekerheid van de voldoening van hetgeen hij uit enige hoofde aan deze verschuldigd mocht zijn enige malen een hypotheekrecht verleend, waaronder in elk geval:

  • bij op 22 september 1994 verleden en op 6 oktober 1994 ten hypotheekkantore ingeschreven akte een hypotheekrecht op een perceelland aan de [straat]te [district 1] tot een bedrag, oorspronkelijk groot Sf 7.000.000,=;
  • bij op 3 november 1993 verleden en op 17 november 1995 ten hypotheekkantore ingeschreven akte een hypotheekrecht op het recht van grondhuur op een perceelland in het [district 2] tot een bedrag, oorspronkelijk groot Sf 5.000.000,=.

Op 26 april 2002 heeft [geïntimeerde 1] een tweetal exploiten doen uitbrengen, te weten:

  • een exploit met nummer A165a, waarbij aan de erven een saldo-opgave werd betekend, volgens welke de erven als zodanig aan [geïntimeerde 1] verschuldigd waren per ultimo juni 2002 de som van Sf 350.528.510,=, alsmede de grosse van de hypotheekakte betreffende het landperceel aan de [straat], waarbij de erven voorts bevel werd gedaan tot betaling van in hoofdsom Sf 350.528.510,= en waarbij hun ten slotte werd aangekondigd dat bij de niet-voldoening aan dat bevel op 30 juli 2002 te 11.00 uur door de notaris mr. Jan Currie te Paramaribo zou worden overgegaan tot de openbare verkoop van het verhypothekeerde;
  • een exploit met nummer A166a, waarbij aan de erven dezelfde saldo-opgave werd betekend, alsmede de grosse van de hypotheekakte betreffende het recht van grondhuur in [district 2], met als voren bevel tot betaling en aanzegging van openbare verkoop van het recht van grondhuur in [district 2].
    Bij op 28 mei 2002 ter griffie ingediend verzoekschrift hebben de erven in kort geding gevorderd de openbare verkoping op te schorten die hun was aangezegd bij (na wijziging van het petitum bij incidentele eis) exploit nr A165a. Na verweer door [geïntimeerde 1] heeft de kantonrechter bij vonnis van 26 juli 2002 de vordering toegewezen in dier voege dat hij “de hierboven onder 3.3 vermelde openbare verkoop” opschortte totdat aan bepaalde voorwaarden voldaan zou zijn. Dit vonnis is op 30 juli 2002 aan [geïntimeerde 1] betekend. Zonder dat aan de door de kantonrechter geformuleerde voorwaarden voldaan was, is de openbare verkoop van het recht van grondhuur in [district 2] op diezelfde dag doorgegaan. Op de veiling is het recht van grondhuur gekocht door de stichting.

Verandering van eis
In eerste aanleg hebben de erven onder meer gevorderd:
“Voor recht te verklaren c.q. nietig te verklaren dat de door gedaagde gehouden veiling op 30 juli 2002 ten overstaan van notaris Mr. Jan Currie NIETIG EN VAN ONWAARDE is en rechtsgevolg ontbeert”.
In hoger beroep wensen zij hun petitum aan te vullen met het eventueel vernietigen van de veiling waardoor dat petitum thans gelezen zou moeten worden als:
“Voor recht te verklaren c.q. nietig te verklaren c.q. te vernietigen de door gedaagde gehouden veiling op 30 juli 2002 ten overstaan van notaris mr. Jan Currie waarbij in het openbaar is verkocht het onder b. van het petitum omschreven recht van grondhuur.”
[geïntimeerden] hebben zich tegen deze wijziging van de eis verzet.

Nu het hier niet om een nieuwe eis, maar om een aanvulling van de oorspronkelijke gaat en [geïntimeerden] er niet door in hun verdediging worden bemoeilijkt, zal het hof hun verzet verwerpen en op de vordering overeenkomstig de door de erven verlangde wijziging daarvan recht doen.

Beoordeling van het hoger beroep
De erven hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de veiling is gehouden ondanks het verbod van de kantonrechter van 26 juli 2002 en dat de stichting, waarbij [geïntimeerde 1] nauw betrokken is, niet te goeder trouw is geweest. [geïntimeerden] hebben hiertegen aangevoerd dat het verbod van de kantonrechter geen betrekking had op het recht van grondhuur in [district 2].
Bij het vonnis van 26 juli 2002 is opgeschort “de hierboven onder 3.3 vermelde openbare verkoop”. De enige in dat vonnis onder 3.3 vermelde openbare verkoop is die van “het hierboven onder 3.1 vermelde perceelland” en het enige in het vonnis onder 3.1 vermelde perceelland is een perceelland aan de [straat]. Uit niets blijkt dat de bevolen opschorting ook betrekking had op de verkoop die thans in dit hoger beroep aan de orde is of dat die verkoop in dat kort geding zelfs maar aan de orde is geweest. Wel blijkt (uit overweging 5 van het vonnis in kort geding) dat de kantonrechter ervan op de hoogte was dat de erflater meer hypotheekrechten ten behoeve van [geïntimeerde 1] had gevestigd, ook op 3 november 1995 en op nog andere data, maar daarover is door de kantonrechter niets beslist en dat kon ook niet want de erven hadden een dergelijke beslissing niet gevraagd.

De erven hebben aangevoerd dat beide veilingen op dezelfde dag en voor dezelfde notaris zouden plaats vinden en dat ze beide strekten tot verhaal van dezelfde vordering. Dat is juist en dat wettigt het vermoeden dat als zij ook ten aanzien van de veiling van het recht van grondhuur in [district 2] dezelfde vordering zouden hebben ingesteld, die vordering waarschijnlijk ook op dezelfde gronden zou zijn toegewezen. Maar de erven hebben dat nu eenmaal niet gedaan.

De erven stellen dat [geïntimeerde 1] misbruik heeft gemaakt van het feit dat in het vonnis als gevolg van verwarring slechts één exploit genoemd is. Daarbij gaan zij eraan voorbij dat die verwarring bij hen lag en blijkbaar tot gevolg had dat zij slechts één exploit in plaats van twee hadden genoemd en slechts tegen één openbare verkoop in plaats van twee opkwamen. Het lag niet op de weg van [geïntimeerden] om in te schatten wat daarvan de oorzaak was en de conclusie te trekken dat dat wel een vergissing zou zijn en dat het misbruik zou zijn daarop af te gaan. De erven konden tal van persoonlijke of zakelijke redenen hebben gehad om aan het ene bezit meer belang te hechten dan aan het andere en dus tegen de ene verkoop meer bezwaar te hebben dan tegen de andere en daarom slechts tegen één verkoop op te komen.

Op deze gronden verwerpt het hof de grieven en zal het het bestreden vonnis alsmede het daaraan voorafgegane tussenvonnis bevestigen met verwijzing van de erven in de kosten van het hoger beroep.

De beslissing in hoger beroep in kort geding:

Het Hof:
bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 14 juli 2009, A.R. no 054557, tussen partijen gewezen alsmede het daaraan vooraf gegane tussenvonnis van 12 februari 2008.

veroordeelt de erven in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze, voor zover tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen op nihil.

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. A. Johanns en mr. S.S.Nanhoe-Gangadin, Leden-Plaatsvervanger en door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 17 april 2020, in tegenwoordigheid van mr. S.C.Berenstein, Fungerend-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. E.F. van der Hilst, gemachtigde van geïntimeerden, terwijl appellanten noch in persoon noch bij gemachtigde zijn verschenen.