- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer onbekend
- Uitspraakdatum 19 februari 2020
- Publicatiedatum 09 maart 2020
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het bevel tot beperking vrij verkeer tussen raadsman en verdachte wordt nietig verklaard.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN,
Betreffende het bezwaar namens de [verdachte], tegen het bevel tot beperking vrij verkeer tussen raadsman en verdachte van de officier van justitie ex artikel 40 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna afgekort Sv) d.d. 14 februari 2020.
De procedure
Het Hof heeft kennisgenomen van het bezwaarschrift ex artikel 40 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna afgekort Sv), dat namens de verdachte door diens raadslieden, mr. J. Kraag en I.D. Kanhai BSc, advocaten, is ingediend bij het Hof van Justitie op 14 februari 2020, tegen het door de vervolgingsambtenaar gegeven bevel tot beperking van het vrije verkeer tussen hem en zijn raadslieden.
Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van 14 februari 2020 bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer op maandag 17 februari 2020 om 09.00 uur des voormiddag zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer plaatsgevonden, waarbij:
- het bezwaarschrift door de raadslieden, mr. J. Kraag en I.D. Kanhai, is toegelicht;
- de Procureur-Generaal mr. R. Baidjnath-Panday, zich heeft verzet tegen het bezwaarschrift.
De grieven
Naar de mening van de verdediging kan het hernieuwd bevel van de vervolgingsambtenaar tot beperking van het vrije verkeer met de raadsman geen stand houden omdat dit bevel:
- niet voldoende gemotiveerd is (grief 1) en;
- door een onbevoegde justitiële autoriteit gegeven is (grief 2)
Daartoe is aangevoerd dat:
- de overwegingen die geleid hebben tot de opgelegde beperking in algemene bewoordingen zijn vervat zonder dat specifieke feiten en omstandigheden zijn aangehaald zoals door de wet vereist;
- het hernieuwd bevel gegeven is ten tijde dat het Gerechtelijk Vooronderzoek (hierna GVO) tegen de verdachte reeds geopend was;
Op grond van artikel 40 lid 2 Sv is de Rechter Commissaris (hierna RC) tijdens GVO de bevoegde justitiële autoriteit tot het uitvaardigen van een bevel, inhoudende beperking vrije verkeer tussen de verdachte en diens raadsman. Nu het bevel door de vervolgingsambtenaar – niet zijnde de bevoegde justitiële autoriteit- is uitgevaardigd is dit nietig.
Reden waarom gevraagd wordt het bevel nietig te verklaren en de opgelegde beperking op te heffen.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer met toelichting van de grieven hebben de raadslieden zich beperkt tot een bespreking van grief 2 (beroep op de onbevoegdheid van de vervolgingsambtenaar tot het geven van onderhavig hernieuwd bevel). Het Hof ziet hierdoor geen aanleiding bij de beoordeling van het bezwaarschrift op grief 1 verder in te gaan. Bij de beoordeling van onderhavig bezwaarschrift zal het Hof zich dan ook beperken tot de beoordeling van grief 2.
De Procureur-Generaal heeft zich verzet tegen de gevorderde nietig verklaring c.q. opheffing van het bevel.
Onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 40 lid 1 (2) Sv in samenhang met art. 126 Sv wordt een beroep gedaan op het bevoegdelijk geven van het hernieuwd bevel door de vervolgingsambtenaar. De Procureur-Generaal stelt zich op het standpunt dat de vervolgingsambtenaar gedurende het voorbereidende onderzoek wettelijk bevoegd is tot het geven van onderhavig bevel. Art.126 Sv omschrijft het voorbereidend onderzoek als het onderzoek dat aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat. De strafzaak tegen de verdachte bevindt zich in de fase welke aan het onderzoek ter terechtzitting voorafgaat. Aangezien onderhavige strafzaak zich bevindt in de fase van voorbereidend onderzoek en er tevens een GVO gaande is, zijn zowel de vervolgingsambtenaar als de RC bevoegd tot het uitvaardigen van onderhavig bevel.
Tussenbeschikking
Onderhavige beschikking vormt een vervolg op de tussenbeschikking van 17 februari 2020. Bij die beschikking heeft het Hof zich laten informeren over de datum van de vordering tot het instellen van een GVO tegen de verdachte, de datum en het tijdstip van de opening van het GVO en de uitreiking van het hernieuwd bevel aan de verdachte en zijn raadsman.
De Procureur-Generaal heeft per schrijven d.d. 18 februari 2020 laten weten dat:
- het op 10 februari 2020 gevorderde GVO geopend is op 14 februari 2020 omstreeks 09:00 uur des voormiddags;
- het hernieuwd bevel van de vervolgingsambtenaar is gegeven op 14 februari 2020 en om 11:15 uur des voormiddags aan de verdachte is uitgereikt;
- van het voornemen tot uitvaardigen van een hernieuwd bevel op 13 februari 2020 telefonisch kennis is gegeven aan de raadsman met mededeling dat de betrekkelijke schriftelijke mededeling op het Parket van de Procureur-Generaal beschikbaar is op 14 februari 2020 en wel op zijn vroegst.
De feiten
- Op donderdag 6 februari 2020 is verdachte in verzekering gesteld omdat hij verdacht wordt van overtreding van de misdrijven die strafbaar zijn gesteld in artikel 423 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 114 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 424 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 114 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 278 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 279 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 430 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 114 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44; artikel 13 het eerste lid onder sub a en het tweede lid van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no. 85 en de artikelen 1b en 3b van de Wet Strafbaarstelling Money Laundering S.B. 2002 no. 64.
- Op donderdag 6 februari 2020 is het bevel tot beperking van het vrije verkeer tussen verdachte en zijn raadsman gegeven door de vervolgingsambtenaar, ingaande 6 februari 2020 voor de duur van 8 dagen en eindigende op 14 februari 2020 (hierna 1e bevel).
- Op maandag 10 februari 2020 heeft de vervolgingsambtenaar bij de RC een GVO gevorderd.
- Op vrijdag 14 februari 2020 heeft de RC het GVO geopend en een regie zitting gehouden.
- Op vrijdag 14 februari 2020 heeft de vervolgingsambtenaar het 2e bevel tot beperking van het vrije verkeer gegeven; per ingaande 14 februari 2020 en voor de duur van 8 dagen en eindigende op 22 februari 2020 (hierna hernieuwd bevel).
- Op maandag 17 februari 2020 is er een aanvang gemaakt met de inhoudelijke onderzoeken in het GVO.
Bezwaarschriften:
- tegen het 1e bevel is bezwaar ingediend op 6 februari 2020 en bij beschikking van het Hof d.d. 10 februari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
- tegen het hernieuwd bevel is bezwaar ingediend op 14 februari 2020.
De beoordeling
Onderhavig bezwaarschrift heeft betrekking op de bevoegdheidstoepassing van de vervolgingsambtenaar en de RC ten aanzien van het bevel beperking vrije verkeer tussen raadsman en verdachte.
Aan de orde is de vraag:
- of het hernieuwd bevel is gegeven vóór of na de opening van het GVO?
- welke justitiële autoriteit tijdens de onderscheidenlijke fasen van het vooronderzoek de bevoegde autoriteit is voor het uitvaardigen van een beperkingsbevel?
Ad 1
Vooropgesteld dat wanneer is bevolen dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte wordt beperkt, dit bevel schriftelijk medegedeeld moet worden aan de raadsman en de verdachte. Ingevolge artikel 515 Sv wordt het moment van die vereiste schriftelijke mededeling bepaald door de uitreiking van een gerechtelijk schrijven.
Het Hof zal daarom eerstens de geschetste uitreiking van het bevel aan de raadsman en de verdachte beoordelen.
Mededeling aan de raadsman
Door de Procureur-Generaal is aangegeven dat door de vervolgingsambtenaar op 13 februari 2020 telefonisch aan de raadsman is medegedeeld dat het bevel hernieuwd zal worden en die beschikking op 14 februari 2020 op zijn vroegst beschikbaar is ten Parkette.
Gelet op de inhoud van de mededeling en de wettelijke vereisten aangaande de wijze waarop het gedaan dient te worden, kan naar het oordeel van het Hof de gestelde telefonische mededeling aan de raadsman niet opgevat worden als een rechtsgeldige mededeling. Het had op de weg van de vervolgingsambtenaar gelegen deze mededeling aan het (kantoor)adres van de raadsman te doen of de raadsman schriftelijk uit te nodigen om het bevel op een aangegeven dag en tijdstip ten Parkette in ontvangst te nemen.
Mededeling aan de verdachte
Ten aanzien van de mededeling aan de verdachte staat vast dat de uitreiking op vrijdag 14 februari 2020 om 11:15 uur heeft plaatsgevonden terwijl, het GVO door de RC geopend is op vrijdag 14 februari 2020 om 09:00uur des voormiddag.
Ad 2
Met de constatering dat het hernieuwd bevel van de vervolgingsambtenaar dus gegeven is na de opening van het GVO, dient vervolgens beoordeeld te worden welke de bevoegde justitiële autoriteit is om na opening van het GVO een beperkingsbevel betreffende het vrije verkeer tussen de verdachte en diens raadsman uit te vaardigen.
Art.40 lid 2 en 4 Sv bepaalt -kortweg –“dat tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar”, telkens kan bevelen dat het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachte beperkt wordt.
In discussie is de vraag: wat de onderscheidende bevoegdheidstoepassing is zoals verwoord in de zinsnede “tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar”.
Blijkens de tekst van artikel 40 lid 2 Sv is tijdens het GVO de RC en overigens – d.w.z. voor het overige tijdens het voorbereidend onderzoek – de vervolgingsambtenaar bevoegd is om het vrije verkeer tussen verdachte en raadsman te beperken. Tekstueel en taalkundig is het evident dat met “overigens” gedoeld wordt op het niet op het GVO betrekking hebbend voorbereidend onderzoek.
Ingevolge art. 126 Sv wordt onder het voorbereidende onderzoek verstaan het onderzoek hetwelk aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat.
Blijkens de memorie van toelichting op de Landsverordening houdende vaststelling van een nieuw Surinaams Wetboek van Strafvordering (d.d. 18 februari 1970) dient art. 126 Sv zo begrepen te worden, dat een onderzoek van de opsporingsinstanties of van de rechter-commissaris, dat aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat, voorbereidend onderzoek is.
Daar het concordantiebeginsel bij de totstandkoming van het wetboek, waar mogelijk, is nageleefd met als doel dat in Suriname gebruik kan worden gemaakt van de in Nederland totstandgekomen jurisprudentie en de daar bereikte wetenschappelijke resultaten, wordt voorts aansluiting gezocht bij de memorie van toelichting op het gelijkluidend Nederlandse artikel 50 Strafvordering (NSv).
Blijkens de memorie van toelichting op art. 50 NSv is met de invoering van het GVO rechterlijke bemoeienis met het vooronderzoek in de wet opgenomen. Het GVO kreeg een centrale plaats in het voorbereidende onderzoek en werd het een zelfstandig juridisch kader waarbinnen dwangmiddelen en opsporingshandelingen tijdens het vooronderzoek verricht worden onder leiding van de RC.
Derhalve is de RC tijdens het GVO de bevoegde justitiële autoriteit en kan de vervolgingsambtenaar na de opening van een GVO niet meer als bevoegde justitiële autoriteit worden aangemerkt. Alsvoren overwogen is het beroepen bevel van de vervolgingsambtenaar gegeven na de opening van het GVO waardoor het bevel onbevoegdelijk gegeven is en derhalve nietig is. Het Hof zal het hernieuwd bevel als in het dictum te vermelden nietig verklaren.
Het Hof overweegt dat ofschoon de RC tijdens het GVO een zelfstandige bevoegdheid toekomt aangaande de beperking van het vrije verkeer tussen verdachte en diens raadsman, de wet zich niet ertegen verzet dat de vervolgingsambtenaar bij het indienen van de vordering GVO of
gedurende het GVO de noodzaak tot beperking van het vrije verkeer althans de voortduring daarvan onder de aandacht van de RC als bevoegde justitiële autoriteit brengt.
DE BESLISSING
HET HOF:
Verklaart nietig het door de vervolgingsambtenaar gegeven bevel d.d. 14 februari 2020.
Deze beschikking is gegeven te Paramaribo op 19 februari 2020 in raadkamer van het Hof van Justitie door:
– mr. M.C. Mettendaf, fungerend-president,
– mr. D.G.W. Karamat Ali, lid,
– mr. S. Punwasi, lid,
in tegenwoordigheid van de fungerend – griffier, mw. B.O.S. Pakosie, LL.B. MICL
w.g. B.O.S. Pakosie w.g. M.C. Mettendaf
w.g. D.G.W. Karamat Ali
w.g. S. Punwasi
Vooreensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen- Relyveld)