SRU-HvJ-2020-31

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14716
  • Uitspraakdatum 17 april 2020
  • Publicatiedatum 12 april 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen en, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

  1. [appellant 1],
  2. [appellant 2],
  3. [appellant 3],
  4. [appellant 4],
  5. [appellant 5],

Allen wonende in [land],
Appellanten,
Gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

tegen

  1. [geïntimeerde 1], hierna ook te noemen: [geïntimeerde 1],
  2. [geïntimeerde 2], hierna ook te noemen: [geïntimeerde 2],
  3. [geïntimeerde 3],
  4. [geïntimeerde 4],
  5. [geïntimeerde 5],

Allen wonende c.q. gevestigd te [district],
Geïntimeerden,
Gemachtigde: mr. E. van der Hilst, advocaat.

Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 16 oktober 2007, A.R. no.044173, tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden spreekt de fungerend-president, in Naam van de Republiek, het hierna volgende vonnis bij vervroeging uit.

Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 30 oktober 2008, inhoudende dat appellanten op 30 oktober 2008 hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 16 oktober 2007 gewezen tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden;
  • een pleitnota van appellanten van 7 december 2012;
  • een pleitnota voor antwoord van geïntimeerden van 15 februari 2013;
  • een conclusie tot overlegging stamboom, met 1 productie, genomen door appellanten op 4 oktober 2013;
  • een conclusie tot uitlating overgelegde productie, genomen door geïntimeerden op 6 december 2013;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 4 april 2014 en vervolgens op 20 april 2018, doch bij vervroeging op heden.

De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep is op 16 oktober 2007 uitgesproken. Blijkens aantekening van de griffier op dat vonnis waren noch partijen noch hun gemachtigden bij die uitspraak aanwezig.
Bij brief van 24 oktober 2008 is aan partijen een afschrift van het vonnis gestuurd. Op 30 oktober 2008 hebben appellanten hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellanten daarin kunnen worden ontvangen.

Overlijden van geïntimeerde mevr. [geïntimeerde 2],
Uit de bij conclusie van 4 oktober 2013 overgelegde inlichtingenstaat blijkt dat geïntimeerde [geïntimeerde 2] op 12 januari 2011 is overleden. Aangezien thans de behandeling ter terechtzitting reeds beëindigd is, behoeft ingevolge het bepaalde in artikel 187 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het geding niet geschorst te worden en kan tot uitspraak in hoger beroep worden overgegaan.

Beoordeling
Het onderhavige geschil betreft, kort samengevat, het volgende:
Appellanten zijn de erfgenamen van [erflater], hierna ook te noemen: [erflater], die op 30 april 2001 te [district] is overleden.
Bij onderhandse akte van 20 december 1994 heeft [erflater] verklaard last en volmacht te geven aan [geïntimeerde 1], “speciaal om voor en namens hem over te gaan tot de verkoop en levering van: het perceel land “(—)”gelegen in [district], aan de [straat]” (—) “ aan de voornoemde voornoemde lasthebber, de heer [geïntimeerde 1] of nader aan te wijzen koper”.
Op 5 januari 1995 heeft [geïntimideerde 1] ten overstaan van notaris Ramdew Ramautar verklaard dat hij, als gemachtigde van [erflater] enerzijds en van zijn echtgenote [geïntimideerde 2] anderzijds, eerder bedoeld perceel namens [erflater] had verkocht aan hemzelf in privė en aan [geïntimideerde 2], met dien verstande dat hij, [geïntimideerde 1], het vruchtgebruik verkreeg en [geïntimideerde 2] de blote eigendom. Ook verklaarde hij dat hijzelf in privė en als gemachtigde van [geïntimideerde 2] voormeld perceel had gekocht. Dit alles voor een som van vierhonderdduizend (Surinaamse) gulden, welke koopsom, aldus [geïntimideerde 1], tussen partijen was verrekend en waarvoor kwijting was verleend.
Appellanten vorderden in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de notariële akte van verkoop en koop van 5 januari 1995 nietig is en geen rechtsgevolgen in het leven roept of heeft geroepen. Daarnaast vorderden zij de doorhaling van de met de koop en verkoop verbonden, ten hypotheekkantore geregistreerde overschrijvingen, inschrijvingen en aantekeningen.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vordering afgewezen. De dragende overwegingen in zijn vonnis luiden, voor zover hier van belang:

Uit de akte van lastgeving (—) blijkt dat de erflater last en volmacht heeft gegeven aan [geïntimideerde 1] speciaal om voor en namens hem (erflater) over te gaan tot de verkoop en levering van het eerder genoemde perceel aan de voornoemde lasthebber, de heer [geïntimideerde 1] (–) of nader aan te wijzen koper. De kantonrechter concludeert dat uit de notariële akte niet is gebleken dat [geïntimideerde 1] het recht van vruchtgebruik aan zichzelf heeft overgedragen zoals eisers willen doen geloven, maar dat hij genoemd recht heeft gekocht, hetgeen hij wel bevoegd was te doen volgens de akte van lastgeving. (—-)

De kantonrechter oordeelt voorts dat, gelet op eventuele belangenverstrengelingen, [geïntimideerde 1] had moeten nalaten om tegelijkertijd als lasthebber van erflater en als lasthebber van (—) zijn echtgenote op te treden bij de verkoop van het perceel aangezien de bevoegdheid tot het voornoemde niet uitdrukkelijk aan hem gegeven is door de erflater. De conclusie die eisers aan dit handelen van [geïntimideerde 1] verbinden, namelijk dat naar geldend recht moet worden aangenomen dat er sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging en dat de betreffende akten derhalve nietig zijn, is echter onjuist. In casu zou er eventueel sprake kunnen zijn van onbehoorlijke vertegenwoordiging, indien eisers schade hadden geleden als gevolg van de eerder genoemde handelingen.

Appellanten hebben ėėn grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd. De grief luidt:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat in casu van onbevoegde vertegenwoordiging geen sprake is, omdat appellanten geen schade zouden hebben geleden.

Met betrekking tot deze grief overweegt het hof als volgt:
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat sprake zou kunnen zijn van onbehoorlijke vertegenwoordiging – en dus van wanprestatie van [geïntimideerde 1] als lasthebber – indien de door [geïntimideerde 1] uitgevoerde transacties hebben geleid tot schade van appellanten, in hun hoedanigheid van rechtverkrijgenden onder algemene titel van de erflater, [erflater]. Dat zou het geval zijn als die schade voor [geïntimideerde 1] voorzienbaar zou zijn geweest en hij de transacties desondanks, ten voordele van hemzelf of van derden, heeft laten doorgaan. Een dergelijke voorzienbare schade is echter niet door appellanten aangetoond en zelfs niet aannemelijk gemaakt en zij hebben in hoger beroep ook geen concreet bewijsaanbod dienaangaande gedaan. [erflater], die na de verkoop op 5 januari 1995 nog ruim zes jaar heeft geleefd, heeft kennelijk zelf nooit geprotesteerd tegen de wijze waarop [geïntimideerde 1] de lastgeving heeft uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is, dat de koopsom ad 400.000 Surinaamse gulden lager zou zijn dan de werkelijke waarde van het verkochte perceel. [geïntimideerde 1] heeft een fotokopie overgelegd van een kwitantie die aangeeft dat [erflater] deze koopsom heeft ontvangen en appellanten hebben niet gesteld, laat staan aangetoond, dat deze kwitantie vals is. Appellanten voeren aan dat [erflater] grote schulden had aan [geïntimideerde 1] (hoewel de daadwerkelijke bedragen van deze schulden niet vaststaan en nog punt van geschil zijn in andere gerechtelijke procedures). Echter, ook als de koopsom niet is uitbetaald maar verrekend met de schulden van [erflater] aan [geïntimideerde 1], levert dat geen benadeling van [erflater] of zijn erfgenamen op.
De grief wordt verworpen.

Ambtshalve overweegt het hof het volgende:
In eerste aanleg hebben appellanten, toen eisers, onder meer aangevoerd dat de verkoop van 5 januari 1995 nietig is wegens strijd met artikel 1491 juncto 1489 BW.
In deze artikelen wordt op straffe van nietigheid aan lasthebbers van zaken met welker verkoop zij belast waren verboden om bij onderhandse verkoop van die zaken zelf als koper op te treden. Dit voorschrift is in de wet opgenomen teneinde het gevaar te beperken van belangenconflicten, die gemakkelijk kunnen ontstaan als de lasthebber zowel namens de lastgever optreedt als voor zichzelf.
In dit geval moet naar het oordeel van het hof de notariële akte van 5 januari 1995 aldus worden verstaan, dat [geïntimideerde 1] namens [erflater] het perceel land heeft verkocht aan [geïntimideerde 2] en dat toen bij wijze van samenval van rechtsmomenten op dat perceel het vruchtgebruik ten behoeve van [geïntimideerde 1] in privé is gevestigd. Verkoop door een lasthebber aan zijn (buiten gemeenschap van goederen gehuwde) echtgenote wordt door de wet niet met nietigheid bedreigd. Er is geen reden voor een ruimere interpretatie van de wet, waardoor ook deze overeenkomst van koop en verkoop nietig zou zijn, omdat de lastgever ([erflater]) [geïntimideerde 1] uitdrukkelijk voor verkoop aan zichzelf of een derde gemachtigd heeft en van schade voor [erflater] of zijn erfgenamen als gevolg van deze transactie niet is gebleken.

Het vonnis waarvan beroep moet bevestigd worden.
Appellanten zullen worden verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.

De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 16 oktober 2007, A.R. no 044173, tussen partijen gewezen, waarvan beroep;

Veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden gevallen en, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. A. Johanns en mr. R.M. Praag, Leden–Plaatsvervanger en door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 17 april 2020, in tegenwoordigheid van mr.S.C.Berenstein, Fungerend-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. E.F. van der Hilst, gemachtigde van geïntimeerden, terwijl appellanten noch in persoon noch bij gemachtigde zijn verschenen.