SRU-HvJ-2020-4

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15190
  • Uitspraakdatum 20 maart 2020
  • Publicatiedatum 20 maart 2020
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof vernietigt het vonnis van de Kantonrechter en beslist dat de terugroeping van twee volksvertegenwoordigers rechtsgeldig is geschied.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

G.R. No. 15190

20 maart 2020

In de zaak van

A. De politieke organisatie VOORUITSTREVENDE HERVORMINGSPARTIJ (V.H.P.), rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
B. De politieke organisatie NATIONALE PARTIJ SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
C. De politieke organisatie PERTJAJAH LUHUR, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
D. Mohabali, Mohammad Barkatoellah, wonende in het district Wanica,
E. Sardjoe, Prim Koemar, wonende in het district Saramacca,
appellanten in kort geding,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,

tegen

A. Sapoen, Raymond Soeharto, wonende in het district Wanica,
B. Chitan, Diepakkoemar, wonende in het district Saramacca,
C. Geerlings-Simons, Jennifer, in haar hoedanigheid van voorzitter van De Nationale Assemblee, kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerden in kort geding,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 28 november 2016 bekend in het Algemeen Register onder no. 16-3583 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit.
Dit vonnis bouwt voort op het eerder in deze zaak gewezen tussenvonnis de dato 06 december 2019.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als respectievelijk de VHP, de NPS, de PL, Mohabali en Sardjoe enerzijds en Sapoen, Chitan en DNA-Voorzitter anderzijds.

1. Het verdere procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • overlegging door appellanten van de door het hof opgevraagde documenten betreffende de rechtsgang in eerste aanleg zoals verwoord in voormeld tussenvonnis;
  • uitlating zijdens geїntimeerden omtrent de ten processe overgelegde documenten zijdens appellanten;

1.2. De uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.

2. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1. Bij deurwaardersexploten d.d. 22 december 2015 met no’s 676 en 675 van de deurwaarder Chiragally, Halima, zijn aan Sapoen en Chitan de brieven d.d. 22 december 2015 afkomstig van de PL betekend, inhoudende het besluit inzake hun terugroeping als volksvertegenwoordigers van De Nationale Assemblee (DNA) zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers (Wet van 22 februari 2005, S.B. 2005 no. 15), hierna te noemen: WTV.

2.2. Bij de voormelde exploten zijn aan Sapoen en Chitan behalve de brieven d.d. 22 december 2015, inhoudende het besluit en de gronden waarop hun terugroeping is gebaseerd, ook meebetekend een gewaarmerkt uittreksel van de goedgekeurde notulen d.d. 20 december 2015 van de rechtsgeldige vergadering van de Partijraad van de PL waarop het voormelde besluit tot terugroeping van Sapoen en Chitan door de Partijraad van de PL is genomen.

2.3. Bij exploten d.d. 23 december 2015 met no’s 679 en 680 zijn de voormelde exploten genummerd 676 en 675 inclusief alle bijlagen overeenkomstig artikel 4 lid 4 WTV, onder andere, aan het Centraal Hoofdstembureau (CHS) betekend.

2.4. Het was de PL op 16 juni 2015 namelijk bekend geworden dat Sapoen en Chitan bekend hadden gemaakt de fractie van de PL te zullen verlaten. Ingevolge artikel 3 lid 1 sub c WTV kan een politieke organisatie een gekozen volksvertegenwoordiger die de fractie zoals bedoeld in dit artikel heeft verlaten, terugroepen. De terugroepgerechtigde moet ingevolge artikel 4 lid 1 WTV bij het nemen van het besluit tot terugroeping dezelfde procedure volgen als bij de kandidaatstelling.

2.5. Op 24 juni 2015 heeft de PL een Partijraadsvergadering gehouden, op welke vergadering een besluit tot terugroeping van Sapoen en Chitan is genomen. Op basis van artikel 4 lid 3 WTV dat stelt dat het lidmaatschap van het desbetreffend volksvertegenwoordigend orgaan eindigt bij de betekening van het besluit aan de teruggeroepen volksvertegenwoordiger, is er een vordering in kort geding tegen DNA-Voorzitter ingesteld om de teruggeroepenen geen toegang meer te verlenen tot DNA. Bij vonnis d.d. 13 juli 2015 met A.R. No.: 152997 heeft de rechter in kort geding, mr. A.C. Johanns, onder meer, overwogen dat de terugroeping te vroeg had plaatsgevonden.

2.6. Na voormelde beslissing van mr. A.C. Johanns is de PL ertoe overgegaan Sapoen en Chitan opnieuw terug te roepen. Tegen deze terugroeping d.d. 13 juli 2015 hebben Sapoen en Chitan een vordering in kort geding ingesteld tegen de PL, onder meer, strekkende tot een verbod hen in de toekomst terug te roepen. Bij vonnis d.d. 26 oktober 2015 met A.R. No.: 153122 heeft de rechter in kort geding, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, de vordering van Sapoen en Chitan tot dit verbod afgewezen. De vordering van Sapoen en Chitan om hen niet te hinderen in de uitoefening van hun werkzaamheden naar aanleiding van de terugroeping d.d. 13 juli 2015, was wel toegewezen omdat de PL verzuimd had de stukken over de terugroeping in het geding te brengen. Echter is door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran geoordeeld dat het aannemelijk is dat Sapoen en Chitan de fractie van de PL hebben verlaten.

2.7. Na het hiervoor vermelde vonnis van mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran heeft het Hoofdbestuur van de PL in haar vergadering d.d. 27 oktober 2015 het besluit genomen het bestuur van haar Partijraad het verzoek te doen om opnieuw een Partijraadsvergadering te houden.

2.8.In haar vergadering d.d. 2 november 2015 heeft het bestuur van de Partijraad van de PL het besluit genomen om de door het Hoofdbestuur verzochte Partijraadsvergadering te houden. Op 4 november 2015 heeft het Partijraadsbestuur dienovereenkomstig de leden van de Partijraad geconvoceerd voor een vergadering d.d. 20 december 2015.

2.9. Op 20 december 2015 is de Partijraadsvergadering van de PL gehouden. Staande de vergadering is het al dan niet terugroepen van Sapoen en Chitan in stemming gebracht. Blijkens de stemming hebben 101 stemgerechtigde leden hun stem uitgebracht. Blijkens het proces-verbaal van de gehouden stemming hebben 100 stemgerechtigden vóór de terugroeping gestemd.

2.10. Blijkens de notulen van de Partijraadsvergadering d.d. 20 december 2015 en het proces-verbaal van de gehouden stemming is de terugroeping gebaseerd op het feit dat Sapoen en Chitan de fractie van de PL hebben verlaten.

2.11. Overeenkomstig artikel 4 lid 5 WTV zijn de onder 2.1. aangehaalde deurwaardersexploten d.d. 22 december 2015 met de no’s 676 en 675 en die van 23 december 2015 met no’s 679 en 680, de brieven d.d. 22 december 2015 en de notulen van de Partijraadsvergadering van de PL d.d. 20 december 2015 verzonden aan:

  • de President van de Republiek Suriname;
  • de Voorzitter van DNA;
  • de Minister van Justitie en Politie;
  • de Minister van Regionale Ontwikkeling;
  • het Onafhankelijk Kiesbureau;
  • de Voorzitters van de Hoofdstembureaus van Wanica en Saramacca;
  • de Staatsraad;
  • de Rekenkamer.

3. De verdere beoordeling

3.1. Het hof neemt over en volhardt bij al hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist. Ter uitvoering van het bepaalde in voormeld tussenvonnis hebben appellanten op 13 december 2019 de ontbrekende documenten betreffende de rechtsgang in eerste aanleg overgelegd, te weten een afschrift van het inleidend verzoekschrift met bijbehorende producties alsmede een afschrift van de conclusie van repliek met bijlagen. Geїntimeerden hebben zich vervolgens op 20 december daaraanvolgend daaromtrent uitgelaten

3.2. Appellanten hebben in eerste aanleg als eisers – kort gezegd – primair gevorderd dat DNA-voorzitter zal worden verboden om de in hun hoedanigheid van volksvertegenwoordigers bij deurwaardersexploten d.d. 22 december 2015 met no’s 676 en 675 teruggeroepen personen SAPOEN, Raymond Soeharto en CHITAN, Diepakkoemar, uit te nodigen voor vergaderingen van DNA en haar te gebieden om hen de toegang tot het assembleegebouw te ontzeggen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom voor iedere keer waarop DNA-voorzitter in strijd met het te wijzen vonnis mocht handelen. Tevens hebben zij veroordeling van Sapoen en Chitan gevorderd om het hiervoor gevorderde, indien uitgesproken bij vonnis, te gehengen en te gedogen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- per keer. Subsidiair hebben zij gevorderd dat Sapoen en Chitan zullen worden verboden om zich als lid van DNA uit te geven casu quo als lid van DNA te handelen casu quo zich als zodanig te gedragen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 1.000.000,- per keer. Bij vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding de dato maandag 28 november 2016 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tegen DNA-Voorzitter en zijn de vorderingen tegen Sapoen en Chitan afgewezen. Appellanten verzoeken het Hof om het beroepen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het door appellanten als eisers gevorderde integraal toe te wijzen, althans toe te wijzen op de wijze zoals het Hof in goede justitie geboden acht met veroordeling van geїntimeerden in de kosten van beide instanties. Daartoe hebben appellanten grieven aangevoerd die in het hierna volgende aan een bespreking zullen worden onderworpen.

3.3. In de visie van appellanten heeft de kantonrechter ten onrechte in het vonnis onder 3.5. tot en met 3.9 en onder 3.14 en 3.15 overwogen hetgeen daarin is aangegeven. Daartoe zijn de volgende argumenten aangevoerd, te weten:

3.3.1. immers, de kantonrechter heeft ten onrechte het arrest van het Hof van Cassatie van 28 september 2006, Flandria arrest (NJW, 319) aan haar beslissing ten grondslag gelegd, althans als “handvat” erbij gebruikt. Uitspraken van dit Hof maken geen deel uit van de Surinaamse rechtsorde. Bovendien is van de in dat arrest beschreven situatie in casu geenszins sprake. Zo is er geen vordering ingesteld tegen de Wetgevende Macht. Ook het in rechtsoverweging 3.6 aangehaalde artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) maakt geen onderdeel uit van de Surinaamse rechtsorde.

3.3.2. De kantonrechter heeft daarenboven helemaal geen acht geslagen op de bepalingen van het Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens (AVRM), in het bijzonder artikel 8 lid 1 daarvan en ook niet op de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO), in het bijzonder artikel 2 lid 3 sub a daarvan. Deze bepalingen maken in tegenstelling tot artikel 6 lid 1 EVRM, wel deel uit van de Surinaamse rechtsorde casu quo hebben in de Surinaamse rechtsorde rechtstreekse doorwerking. Het vonnis van de kantonrechter is daarom in strijd met het geldende Surinaamse recht. De rechter heeft geen blijk gegeven van een juiste opvatting over het Surinaamse recht. Uit het bepaalde in artikel 8 lid 1 AVRM volgt dat de kantonrechter zich niet onbevoegd kan verklaren kennis te nemen van een vordering waarin een recht/belang ontleend aan het Staatsrecht of het Politiek recht, in het geding is. De verdragsbepaling stelt namelijk duidelijk: “… his rights and obligations of a civil, labor, fiscal, or any other nature…”. Daarenboven is het vonnis van de kantonrechter eveneens in flagrante strijd met artikel 25 van het AVRM hetwelk namelijk het recht op rechtsbescherming garandeert.

3.3.3. De (kanton-)rechter heeft met het miskennen van het bepaalde in artikel 2 lid 3 sub a van het Bupo geen blijk gegeven van een juiste opvatting over het recht van Suriname.

3.3.4. De kantonrechter gaat met het hanteren van het aangehaalde arrest daarenboven ten onrechte ervan uit dat de beoordeling van de rechterlijke bevoegdheid in een vordering als de onderhavige op gelijke wijze dient te geschieden als wanneer de Wetgevende Macht onrechtmatig handelen jegens een burger zou worden verweten. DNA-Voorzitter is namelijk onmogelijk gelijk te stellen met de Wetgevende Macht (te onzent gevormd door De Nationale Assemblee en de regering van de Republiek Suriname) en Sapoen en Chitan, die rechtsgeldig teruggeroepen zijn, zie ook rechtsoverweging 3.13 van het vonnis waarvan beroep, en dus geen parlementariërs meer zijn, hebben casu quo behoren met wetgeving als zodanig niets van doen te hebben.

3.3.5. Voorts heeft de kantonrechter, ook ten onrechte zoals zij onder 3.7 overweegt, de Surinaamse rechtspraak voor wat betreft de Uitvoerende Macht aan haar beslissing ten grondslag gelegd, althans deze als een “handvat” gebruikt voor de door haar genomen beslissing. De onderhavige vordering is immers niet ingesteld tegen de Uitvoerende Macht, maar tegen DNA-Voorzitter en tegen twee burgers, Sapoen en Chitan.

3.3.6. Daarnaast is het volstrekt onduidelijk en nieuw waarom casu quo op grond waarvan de rechter in concreto meent geen rechtsmacht te hebben voor wat betreft de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad jegens DNA-Voorzitter; een vordering ontleent aan het burgerlijk wetboek, namelijk artikel 1386 BW. Immers neemt de rechterlijke macht volgens artikel 134 van de Grondwet juist kennis van alle geschillen tenzij de wet een andere rechter aanwijst; voor welke toedeling van geschillen het geen verschil maakt of het rechtsgeschil van privaat- of publiekrechtelijke aard is. Het Surinaams recht kent geen onderscheid tussen rechtsprekende instanties op het gebied van het Administratieve recht en het Staatsrecht enerzijds en het Burgerlijk recht anderzijds, zoals dat in bijvoorbeeld Nederland wel het geval is. Er is geen andere rechter in onze wetgeving aangewezen om van het onderhavige geschil kennis te nemen, dan de gewone rechter, dus ook de rechter in kort geding. De kantonrechter heeft een volkomen aan het Surinaamse recht nieuwe, vreemde en verkeerde uitleg casu quo benadering gegeven aan de door haar aangehaalde wettelijke en grondwettelijke bepalingen.

3.3.7. De kantonrechter gaat, en dit is de kern van de rechterlijke misslag in dezen, vervolgens ten onrechte ervan uit dat wanneer er sprake is van een inbreuk op een recht ontleend aan het Staatsrecht, zij onbevoegd zou zijn om als kantonrechter, rechtsprekend in kort geding, van een vordering op grond van onrechtmatige daad strekkende tot herstel van die inbreuk, kennis te nemen.

3.3.8. De kantonrechter heeft, volkomen onbegrijpelijk, een geheel eigen, niet op het geldende recht van Suriname gebaseerde, daaraan vreemde, enge en verkeerde betekenis gegeven aan het begrip subjectief recht. Aangenomen en bekend is dat onder een subjectief recht begrepen moet worden een bijzondere, door het recht aan iemand toegekende bevoegdheid, die hem wordt verleend om zijn belang te dienen. Subjectieve rechten komen toe aan rechtssubjecten, dus aan rechtspersonen en natuurlijke personen. DE VHP, NPS en PL zijn rechtspersonen en Mohabali en Sardjoe zijn natuurlijke personen. Als belangrijkste, dus er zijn ook minder belangrijke, subjectieve rechten worden erkend de persoonlijkheidsrechten en de vermogensrechten. Het recht om gekozen te worden tot volksvertegenwoordiger, waarvan appellanten gebruik hebben gemaakt, is een grondrecht, dus een subjectief recht. Dat de kantonrechter de aan appellanten in dezen toekomende rechten niet als subjectieve rechten heeft gekwalificeerd, is daarom ten zeerste onbegrijpelijk en juridisch onverklaarbaar.

3.3.9. De onderhavige vordering is gebaseerd op de onrechtmatige daad. Van een onrechtmatige daad is niet alleen sprake wanneer er sprake is van een inbreuk op een recht. De kantonrechter heeft bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onrechtmatige gedraging haar onderzoek beperkt tot de eerste drie handelingen die een onrechtmatige daad kunnen opleveren. Het vonnis van de kantonrechter komt daarom alleen al op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking. Sedert 1919 is het bekend dat er niet alleen sprake is van een onrechtmatige daad indien er inbreuk is gemaakt op een recht, maar ook indien er sprake is van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of indien er sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zoals hiervoor is uiteengezet, is er overduidelijk sprake van een inbreuk op een recht in relatie tot alle vijf appellanten afzonderlijk. Ten aanzien van de VHP (het Hof leest: PL) betreft het het recht om terug te roepen zoals bedoeld in de WTV. Ten aanzien van de NPS en de PL (het Hof leest: VHP) betreft het het aan de Kieswet ontleend recht dat de door hen voorgedragen en gekozen kandidaten toegelaten worden tot DNA en ten aanzien van Mohabali en Sardjoe betreft het eveneens het aan de Kieswet ontleend recht om als gekozen volksvertegenwoordigers toegelaten te worden tot DNA. Het recht van Mohabali en Sardjoe om gekozen en toegelaten te worden tot de volksvertegenwoordiging wordt ook beschermd door het AVRM en het BUPO. Dus ook op deze bepalingen wordt er door geїntimeerden een inbreuk gemaakt.

3.3.10. Voor zover het Hof van oordeel mocht zijn dat er geen sprake zou zijn van een inbreuk op een recht, quod non, is er in ieder geval sprake van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht door geїntimeerden. En voor zover het Hof van oordeel mocht zijn dat er ook geen sprake zou zijn van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht, quod non, is er in ieder geval sprake van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

3.4. Geїntimeerden hebben zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verweer gevoerd op welk verweer het Hof – voor zover nodig – in het hierna volgende zal ingaan.

3.5. In de visie van het Hof is het navolgende in casu aan de orde. Tijdens de algemene, geheime en vrije verkiezingen de dato 25 mei 2015 hebben, onder andere, de VHP, de NPS en de PL deelgenomen in combinatieverband (V7). Daarbij heeft de PL, onder andere, haar leden Sapoen en Chitan kandidaat gesteld voor verkiezing tot DNA-lid in respectievelijk de districten Wanica en Saramacca en zijn zij ook gekozen als volksvertegenwoordigers door het electoraat. Evenwel heeft Sapoen, nadat de uitslag van de gehouden verkiezingen bekend was geworden, als namens de PL gekozen volksvertegenwoordiger in het district Wanica, afzonderlijk een gesprek gehad met de president, de heer D.D. Bouterse, die toen als informateur/formateur optrad, en op 15 juni 2015 maakt Sapoen publiekelijk bekend niet optimaal te kunnen functioneren binnen de PL hetgeen hem noodzaakt tot het opereren als een zelfstandige fractie in DNA. Bij schrijven d.d. 16 juni 2015 deelt Chitan, als namens de PL gekozen volksvertegenwoordiger in het district Saramacca, aan de PL mede de zelfstandige fractie van Sapoen te zullen ondersteunen. Daartegen is de PL in het geweer gekomen en heeft ingevolge de WTV gemeend om de procedure in werking te stellen teneinde te bewerkstelligen dat Sapoen en Chitan werden terug geroepen. Het voorgaande heeft tot diverse kortgedingprocessen in eerste aanleg geleid, waarvan de onderhavige procedure deel uitmaakt. De centrale vraag die partijen preliminair verdeeld houdt betreft de vraag of de kortgedingrechter rechtsmacht toekomt in de onderhavige procedure. Appellanten beantwoorden voormelde vraag in bevestigende zin terwijl geїntimeerden die in ontkennende zin beantwoorden. Naar het oordeel van het Hof dient voormelde vraag in bevestigende zin te worden beantwoord. Immers leggen appellanten aan hun vordering een onrechtmatige daad ten grondslag en is de kortgedingrechter – als restrechter – ten allen tijde bevoegd om van dergelijke vorderingen kennis te nemen. Dat er daarbij sprake zou zijn van schending van “de trias politica” – zoals door geїntimeerden is aangevoerd – is in de visie van het Hof niet aannemelijk geworden. Immers is gesteld noch gebleken dat er in casu een speciale met voldoende waarborgen omklede en effectieve rechtsgang bestaat waar appellanten hun beklag zouden kunnen doen. Al hetgeen dienaangaande door geїntimeerden is aangevoerd komt derhalve voor verwerping in aanmerking. In de visie van het Hof is de vereenzelviging van DNA-Voorzitter met de Wetgevende Macht door geїntimeerden in de gedingstukken onterecht en zal het Hof derhalve daaraan – met overname van de motivering van de kantonrechter in het beroepen vonnis onder 3.4. – voorbijgaan. De daartoe strekkende grief gaat derhalve op en is gegrond gebleken.

3.6. Thans komt aan de orde de vraag of er in casu al dan niet rechtsgeldig is teruggeroepen door de PL. In dat kader is gebleken dat gaandeweg de procedure in eerste aanleg op 17 augustus 2016 DNA heeft goedgekeurd “De Wet houdende regels voor het beëindigen van het lidmaatschap van De Nationale Assemblee”. Deze wet is per diezelfde datum afgekondigd in het Staatsblad van de Republiek Suriname (S.B. 2016, no. 114). Artikel 6 lid 3 van deze wet stelt dat bij haar inwerkingtreding de WTV is ingetrokken. De vraag die dan rijst is of de onderhavige vordering beoordeeld dient te worden aan de hand van de inmiddels ingetrokken WTV danwel op grond van de “nieuwe” Wet houdende regels voor het beëindigen van het lidmaatschap van De Nationale Assemblee (S.B. 2016, no. 114) dient te worden beoordeeld. Dienaangaande komt het Hof – evenals de kantonrechter – tot de slotsom dat de WTV in casu van toepassing is en neemt daartoe de overwegingen van de kantonrechter onder 3.11 tot en met de eerste alinea van 3.13 van het beroepen vonnis over en maakt die tot de zijne.

3.7. Thans komt het Hof toe aan de vraag of er in casu al dan niet een rechtsgeldige terugroeping heeft plaatsgevonden van Sapoen en Chitan. Artikel 2 lid 1 van de WTV bepaalt dat terugroeping door een politieke organisatie plaatsvindt door een besluit van het daartoe bevoegde orgaan van de terugroepingsgerechtigde op een of meer van de in artikel 3 genoemde gronden en volgens de procedure neergelegd in artikel 4. In artikel 4 wordt de procedure voor de terugroeping aangegeven en in lid 3 daarvan is bepaald dat het eindigen van het lidmaatschap van de betrokken volksvertegenwoordiger, zoals bepaald in artikel 68 lid 1 aanhef en onder c van de Grondwet, een feit is bij de betekening van het deurwaardersexploit zoals bedoeld in lid 2. Het Hof stelt vast dat het Hoofdbestuur van de PL in haar vergadering van 27 oktober 2015 het besluit heeft genomen om het bestuur van haar Partijraad het verzoek te doen om opnieuw een Partijraadsvergadering te houden. Bij schrijven de dato 28 oktober 2015 doet het Hoofdbestuur van de PL bovengenoemd verzoek aan de voorzitter van het Partijraadsbestuur toekomen. Het bestuur van de Partijraad van de PL neemt in haar vergadering de dato 2 november 2015 het besluit om de door het Hoofdbestuur verzochte Partijraadsvergadering te houden. Op 4 november 2015 heeft het Partijraadsbestuur de leden van de Partijraad geconvoceerd voor een op 20 december 2015 te houden vergadering. Tijdens de op 20 december 2015 gehouden Partijraadsvergadering van de PL is het al dan niet terugroepen van Sapoen en Chitan in stemming gebracht. Blijkens het proces-verbaal van de stemming hebben 100 stemgerechtigden vóór de terugroeping van Sapoen en Chitan gestemd. Bij exploiten de dato 22 december 2015 met de nummers 675 en 676 van de deurwaarder bij het Hof van Justitie H. Chiragally zijn aan respectievelijk Chitan en Sapoen betekend een afschrift van een brief de dato 22 december 2015 afkomstig van het Hoofdbestuur van de PL met als bijlage de notulen van de Partijraadsvergadering van 20 december 2015. De brief bevat de mededeling dat in de Partijraad van de politieke vereniging Pertjaja Luhur (PL) op een partijraadsvergadering de dato 20 december 2015 het besluit is genomen inhoudende de terugroeping zoals bedoeld in de Terugroepwet van 22 februari 2005. Uit de in de brief vermelde handelingen van Chitan en Sapoen wordt afgeleid dat zij met hun handelingen en optreden hebben aangegeven de fractie van de PL te hebben verlaten en worden zij voorts in kennis gesteld van het gevolg van hun terugroeping, namelijk dat zij geen deel uitmaken van de Nationale Assemblee.

Gelet op het voorgaande komt het Hof tot de slotsom dat de terugroeping van Sapoen en Chitan rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en ingevolge het bepaalde in artikel 4 lid 3 van de WTV is bij de betekening van de exploiten de dato 22 december 2015 met de nummers 675 en 676, de terugroeping een feit.

3.8. Thans komt aan de orde hetgeen primair in het petitum van het inleidend rekest is gevorderd. Dienaangaande komt het Hof tot de navolgende slotsom. Primair wordt gevorderd – kort gezegd – een verbod voor DNA-Voorzitter om de teruggeroepen volksvertegenwoordigers Sapoen en Chitan uit te nodigen voor vergaderingen van DNA en een gebod om hen de toegang tot het assembleegebouw te ontzeggen, op straffe van een dwangsom. Daaraan wordt gekoppeld een verzochte veroordeling van Sapoen en Chitan om het voorgaande te gehengen en te gedogen, op straffe van een dwangsom. In de visie van het Hof ontbreekt er een schakel teneinde het primair gevorderde toe te wijzen. Hoewel de terugroeping met de betekening van voormelde exploiten een feit is dient er in de visie van het Hof voor gewaakt te worden dat er daardoor geen vacuum ontstaat. Kennelijk heeft de wetgever er daarom voor gekozen om ingevolge het bepaalde in artikel 5 lid 1 WTV te bepalen dat het Centraal Hoofdstembureau (CHS) binnen veertien dagen na de betekening de dato 23 december 2015 bijeen diende te komen om volgens de in de Kiesregeling bepaalde wijze te voorzien in de vacatures van DNA die als gevolg van de voormelde terugroepingen zijn opengevallen. Die procedure is evenwel niet gecompleteerd aangezien het CHS wel bij elkaar is geweest maar er niet is voorzien in de vacatures van DNA conform de Kiesregeling, waardoor het primair gevorderde in de visie van het Hof niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Er ontbreekt namelijk een schakel in de keten van te verrichten wettelijke handelingen waardoor in de visie van het Hof DNA-Voorzitter niet kan worden veroordeeld conform het primair gevorderde in het inleidend verzoekschrift. Het primair gevorderde ten aanzien van Sapoen en Chitan ondergaat als sequeel van het voorgaande hetzelfde lot. De slotsom waar al het voorgaande toe leidt is dat de primair gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.

3.9. Thans zal het Hof overgaan tot bespreking van het subsidiair gevorderde. Met de vaststelling dat de terugroeping rechtsgeldig is geschied komt het Hof tot de slotsom – gelet op al het voorgaande – dat het subsidiair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. Aan het verweer van Sapoen en Chitan dat het subsidiair gevorderde onvoldoende specifiek en derhalve niet toewijsbaar is, zal worden voorbij gegaan. Naar dezerzijds oordeel blijkt daaruit voldoende dat bij toewijzing Sapoen en Chitan verboden wordt op enigerlei wijze te handelen als waren zij nog leden van DNA. De consequentie van al het voorgaande is dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en opnieuw rechtdoende de primair gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd en het subsidiair gevorderde zal worden toegewezen in voege als na te melden. De mede gevorderde dwangsom komt het Hof bovenmatig voor en zal ambtshalve worden gemitigeerd en gemaximeerd zoals hierna in het dictum te melden. Sapoen en Chitan gelden als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij en zullen derhalve worden veroordeeld om de gedingkosten in beide instanties voor hun rekening te nemen.

3.10. Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege worden gelaten.

5. De beslissing in hoger beroep

Het hof:

5.1. Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding de dato 28 november 2016 en bekend in het Algemeen Register onder no. 16-3583, waarvan beroep;

En opnieuw rechtdoende:

5.2. Weigert de primair gevraagde voorzieningen;

5.3. Verbiedt Sapoen en Chitan om zich als lid van DNA uit te geven casu quo als lid van DNA te handelen casu quo zich als zodanig te gedragen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 100.000,- (Eenhonderdduizend Surinaamse Dollars) voor iedere keer waarop Sapoen en Chitan het bepaalde in dit vonnis mochten overtreden tot een maximum van SRD. 1.000.000,- (Een Miljoen Surinaamse Dollars);

5.4. Veroordeelt Sapoen en Chitan, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van appellanten gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op:

In eerste aanleg: SRD.980, – (Negenhonderd en tachtig Surinaamse Dollars)
In hoger beroep: SRD. 1100, -(Elfhonderd Surinaamse Dollars)

5.5. Weigert het meer of anders gevorderde;

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. J.M. Jensen en mr. S. Nanhoe-Gangadin, leden-plaatsvervanger, en uitgesproken door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 20 maart 2020, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, fungerend-griffier.

w.g. S.C. Berenstein, w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. E.D. Esajas namens mr. G.R. Sewcharan, gemachtigde van appellanten, terwijl geïntimeerden noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie

mr. M.E. van Genderen-Relyveld