- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15095
- Uitspraakdatum 15 mei 2020
- Publicatiedatum 06 april 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Appellanten lenen geld bij geintimeerden en er wordt een hypotheek gevestigd . De hoofdsom wordt voldaan en er is geen duidelijkheid over de rente.
Het hof doet een uitspraak over de te betalen rente.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[appellant sub 1] en
[appellante sub 2] ,
wonende in het [district 1] ,
appellanten in conventie, geïntimeerden in reconventie in kort geding,
verder te noemen (in enkelvoud) [appellanten],
gemachtigde: mr. A.S.N. Adhin, advocaat,
tegen
[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2] ,
[geïntimeerde sub 3] ,
[geïntimeerde sub 4] ,
wonende te [district 2] respectievelijk in het [district 1] ,
geïntimeerden in conventie, appellanten in reconventie in kort geding,
verder ook (in enkelvoud) aan te duiden als [geïntimeerden],
gemachtigde: mr. S. Mangre, advocaat,
Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 16 december 2015, A.R.no. 15-4900 tussen [appellanten] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagde, spreekt de fungerend-president, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging in kort geding uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 17 februari 2016, inhoudende dat op 29 december 2015 door mr. A.S.N. Adhin, advocaat, namens [appellanten] hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in kort geding van 16 december 2015 tussen partijen gewezen en uitgesproken.
- pleidooi d.d. 3 juni 2016.
- antwoordpleidooi en pleidooi in reconventie van 15 juli 2016.
- repliekpleidooi en antwoordpleidooi in reconventie van 5 augustus 2016.
- dupliekpleidooi en repliekpleidooi in reconventie van 4 november 2016.
- dupliekpleidooi in reconventie van 2 december 2016.
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 19 mei 2017 en vervolgens nader op 5 juni 2020, doch bij vervroeging op heden.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
De dienstbrief van de griffier is gedateerd 17 december 2015. Het hoger beroep is door [appellanten] ingesteld op 29 december 2015, zodat het tijdig en op de juiste wijze is ingesteld en [appellanten] daarin kan worden ontvangen.
De aanzegging van het hoger beroep heeft plaatsgevonden bij exploit van 11 april 2016. [geïntimeerden] heeft niet conform artikel 274 Rv. binnen 30 dagen incidenteel appèl ingesteld tegen de afwijzing van de vordering in reconventie, inhoudende veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 59.433,62. Hij heeft het hoger beroep daartegen pas kenbaar gemaakt in zijn antwoord pleidooi (tevens pleidooi in reconventie) van 15 juli 2016, en dat is te laat. Het hoger beroep zal zich mitsdien beperken tot de afwijzing van de vordering van [appellanten] met betrekking tot de doorhaling van de akte van geldlening. [geïntimeerden] zal ten aanzien van zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard worden.
De beoordeling
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
1.1. Partijen hebben bij akte, verleden door mr. M.H.P. Kanhai, kandidaat-notaris, op 26 maart 2012 een overeenkomst van geldlening gesloten inhoudende dat [appellanten] een bedrag van € 246.400,00 van [geïntimeerden] leent. Uit de akte blijkt dat [appellanten] voorts tot zekerheid aan de drie in de akte genoemde schuldeisers een hypotheek heeft verleend op een perceelland ten westen van de grond [buurt] in het [district 3] groot 4,30 ha. zoals aangeduid op de kaart van landmeter J.C. de la Parra d.d. 14 oktober 1920 bekend als afdeling I Sectie [buurt] [nummer 1]. De akte is ingeschreven op het Hypotheekkantoor op 11 april 2012 in register B deel [nummer 2] onder [nummer 3].
1.2. De akte vermeldt onder meer:
“ Partijen verklaarden deze geldlening te hebben aangegaan onder beding:
- dat van gemelde som van TWEEHONDERD ZESENVEERTIGDUIZEND VIERHONDERD EURO (€ 246.400–) of het pro resto verschuldigde een interest zal worden betaald tegen een ten honderd (1%) in het jaar ingaande heden;
- dat de gemelde som van TWEEHONDERD ZESENVEERTIGDUIZEND VIERHONDERD EURO (€ 246.400,– )zal worden voldaan binnen een (1) jaar na heden (….)”;
1.2. [appellanten] heeft tussen 26 maart 2012 en 18 maart 2014 € 249.000,00 aan [geïntimeerden] voldaan.
1.3. Op 21 oktober 2015 hebben [geïntimeerden] via deurwaarder D.E. Hew A Kee de akte van geldlening met hypotheekstelling voornoemd aan [appellanten] betekend en hem aangemaand om de verschuldigde hoofdsom inclusief rente tot 27 december 2015 van € 59.433,62, te vermeerderen met de rente van 1% per jaar vanaf 28 december 2015 tot de dag der algehele voldoening, te voldoen en aangezegd dat op 17 december 2015 de openbare verkoop van het verbonden onroerend goed zal plaatsvinden.
1.4. De kantonrechter heeft bij vonnis in kort geding van 16 december 2015 in conventie de stopzetting van de openbare verkoop van genoemd perceelland gelast op verbeurte van een dwangsom van SRD 500.000,00. Het verzoek van [appellanten] om de doorhaling te gelasten van de akte van geldlening en hypotheekstelling totdat in een bodemzaak zal zijn beslist voor welk bedrag mag worden ten uitvoer gelegd, heeft de kantonrechter afgewezen.
1.5. De vordering in reconventie van [geïntimeerden], gebaseerd op de stelling dat de akte een fout bevat en dat er een rente van 1% per maand en niet van 1 % per jaar is afgesproken en die ertoe strekt dat [appellanten] wordt veroordeeld tot betaling van € 54.526,26 c.a. , heeft de kantonrechter afgewezen.
1.6. Uit het bestreden vonnis blijkt dat de kantonrechter van oordeel was dat partijen twisten over de rente die is afgesproken en dat het niet gelukt is van de kandidaat-notaris enige informatie te krijgen die zou kunnen leiden tot de aannemelijkheid van het ene of het andere standpunt. Noch een rente van 1% per jaar noch een rente van 1 % per maand is in het kort geding aannemelijk geworden. De kantonrechter heeft de belangen over en weer gewogen en geoordeeld dat de openbare verkoop moet worden stopgezet en dat partijen eerst in rechte de nog verschuldigde rente zullen moeten laten vaststellen. Vervolgens heeft de kantonrechter de stopzetting van de openbare verkoop gelast en de overige vorderingen van partijen afgewezen, met dien verstande dat [geïntimeerden] in de proceskosten is veroordeeld.
1.7. [appellanten] vordert in hoger beroep dat het Hof het vonnis van de kantonrechter van 16 december 2015 vernietigt ten aanzien van de weigering van de doorhaling van de hypothecaire inschrijving d.d. 11 april (het Hof leest:) 2012 in register B deel [nummer 2]onder [nummer 3] van de akte van geldlening met hypotheekstelling d.d. 26 maart 2012 en alsnog rechtdoende deze voorziening zal toewijzen.
1.8. [geïntimeerden] heeft in hoger beroep verweer gevoerd en verzocht het vonnis waarvan beroep te bevestigen.
Op het verweer van [geïntimeerden] wordt hierna bij de bespreking van de grieven teruggekomen.
1.9. [appellanten] heeft – kort gezegd – in hoger beroep een aantal grieven voorgedragen en – kort gezegd – naar voren gebracht dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat ten aanzien van de overeengekomen rente noch het ene noch het andere standpunt aannemelijk is geworden. Daarnaast heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat niet duidelijk is hoeveel [appellanten] nog verschuldigd is zodat de vordering tot doorhaling niet kan worden toegewezen. De authentieke akte levert verplicht volledig bewijs op tussen partijen tenzij tegenbewijs wordt geleverd. [geïntimeerden] is er niet in geslaagd het door hen aangedragen (tegen)bewijs te leveren. De kantonrechter had dan ook in rechte aannemelijk moeten achten dat de overeengekomen rente 1% per jaar bedroeg en niet alleen de openbare verkoping moeten stuiten, maar ook op basis van de hoogte van de schuld de akte moeten royeren tegen inontvangstneming van € 861,20.
1.10. Het Hof oordeelt als volgt.
De stelling van [appellanten] dat de overeenkomst van geldlening, die als authentieke akte is opgemaakt, tussen partijen dwingend en volledig bewijs oplevert is juist. De in die akte opgenomen verschuldigde rente bedraagt 1 % per jaar. Gegeven het uitgangspunt dat wat er in de akte staat ook zo door partijen is verklaard, lag het op de weg van [geïntimeerden] om tegenbewijs te leveren en aannemelijk te maken dat er een rente van 1 % per maand, dus 12 % per jaar was afgesproken.
1.11. De kantonrechter heeft ter zitting de kandidaat-notaris die de akte heeft verleden als informant gehoord. Zij heeft verklaard dat zij niet weet welk rentepercentage is afgesproken. Daarnaast heeft [appellant sub 1] verklaard dat de overeengekomen rente 1 % per jaar bedroeg. Er is een laag percentage afgesproken omdat [geïntimeerde sub 4] veel doneert aan mandirs en moskeeën en hij ook aan hem een bedrag tegen zo’n laag percentage heeft geleend omdat hij zo kon opbouwen.
1.12. [geïntimeerde sub 1] heeft tijdens de comparitie in kort geding verklaard dat de rente 1 % per maand was. Hij verklaarde verder dat hij niet goed kan lezen, dat hij de fout van de notaris niet heeft opgemerkt en dat hij is afgegaan op wat de notaris heeft voorgelezen. Hij heeft de reden van een laag rentepercentage betwist en gezegd dat als hij geld wilde geven om op te bouwen hij het hele bedrag zou hebben geschonken.
1.13. Het Hof is van oordeel dat [geïntimeerden] in hoger beroep onvoldoende specifiek bewijs heeft aangeboden om het tegenbewijs te leveren. Met name de opmerking dat hij ook getuigen heeft die de afspraken van partijen onder ede kunnen bevestigen, is niet concreet genoeg omdat niet is aangegeven wie die getuigen zijn en wat zij precies kunnen verklaren. Het Hof is van oordeel dat [geïntimeerden] ook in hoger beroep voorshands onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven om de bewijskracht van de akte van geldlening te ontzenuwen, zodat niet aangenomen kan worden dat hij in een bodemprocedure in staat zal zijn om het verlangde tegenbewijs te leveren.
1.14. Het vonnis van de kantonrechter, dat inhoudt dat niet kan worden vastgesteld welk rentepercentage is afgesproken en dat eerst in rechte zal moeten worden vastgesteld wat de afgesproken rente was, is dan ook niet juist. De kantonrechter had in het feit dat [geïntimeerden] de bewijskracht van de akte onvoldoende heeft ontzenuwd, aanleiding moeten zien om de gevorderde doorhaling van de akte van geldlening met hypotheekstelling te gelasten tegen betaling door [appellanten] van € 861,20 en de vordering onder B dus moeten toewijzen.
1.15. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] in reconventie afgewezen omdat de standpunten van partijen ten aanzien van de rente niet aannemelijk waren. Het Hof zal het vonnis op dit onderdeel onder verbetering van de gronden bevestigen omdat [geïntimeerden] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vordering van € 59.433,62 op [appellanten] heeft.
1.16. Omdat de grieven terecht zijn voorgedragen zal het Hof het vonnis van de kantonrechter bevestigen ten aanzien van de stopzetting van de openbare verkoop en het vonnis vernietigen voor zover de vordering onder B is afgewezen.
1.17. [geïntimeerden] krijgt ongelijk en zal in de proceskosten aan de zijde van [appellanten] in eerste instantie en in hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing in hoger beroep in kort geding:
Het Hof:
1. verklaart [geïntimeerden]niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
in conventie en in reconventie:
2. bevestigt het vonnis vande kantonrechter van 16 december 2015 ten aanzien van de beslissingen onder 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 (onder verbetering van de gronden) en 6.6.;
3. vernietigt het vonnis vande kantonrechter van 16 december 2015 ten aanzien van de beslissing onder 6.4. en
opnieuw rechtdoende:
4. gelast de doorhaling van de akte van geldleen met hypotheekstelling van 26 maart 2012 ingeschreven ten Hypotheekkantore op 11 april 2012 in register B deel [nummer 2] onder [nummer 3] tegen betaling door [appellanten] aan geïntimeerden [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] van € 861,20, (achthonderd een en zestig euro en twintig euro cent) dan wel het bedrag dat op de dag van doorhaling verschuldigd is;
5. veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep alsmede die van het geding in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot op
- voor de eerste aanleg op SRD 346,00;
- voor het hoger beroep op SRD 348,00.
6. Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd;
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. M.V.Kuldip Singh, Leden en
w.g. A. Charan
door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 15 mei 2020, in tegenwoordigheid van mr. S.C.Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.