SRU-HvJ-2020-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 17017
  • Uitspraakdatum 30 april 2020
  • Publicatiedatum 21 mei 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Beschikking in het incident van het Hof van Justitie van Suriname dienende as gerecht in tuchtzaken tegen notarissen

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
dienende als gerecht in tuchtzaken tegen notarissen

BESCHIKKING IN HET INCIDENT

In de zaak van:

GROND-BOUW- HANDEL EN AGENTSCHAPPEN MAATSCHAPPIJ N.V. afgekort GROBOHAMA N.V.,
kantoorhoudende aan de J.A. Pengelstraat no. 137 te Paramaribo,
klaagster,
gevolmachtigde: [gevolmachtigde]

tegen

[beklaagde], notaris,
kantoorhoudende aan [adres] te Paramaribo,
beklaagde,
gemachtigde: mr. C.A.F. Meijnaar, advocaat,

Geeft het Hof van Justitie (hierna: het Hof) belast met de behandeling van tuchtklachten tegen notarissen op de voet van het bepaalde in artikel 44 van de Wet Notarisambt, (geldende tekst G.B. 1963 no. 39, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2006 no. 28), (hierna: WNA) de navolgende beschikking.

  1. De procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • het klachtschrift met producties ingediend ter griffie van het Hof op 20 oktober 2017;
  • het proces-verbaal van het verhoor van de gevolmachtigde van klaagster d.d. 24 november 2017;
  • het schriftelijk verweer van de beklaagde d.d. 25 oktober 2018;
  • de beschikking van het Hof d.d. 21 februari 2019 inhoudende de aanwijzing van de leden van de onderzoekskamer te weten mrs. D.D. Sewratan, A. Charan en I.S. Chhangur-Lachitjaran om de klacht te onderzoeken op de tuchtzitting;
  • de processen-verbaal van de behandeling ter tuchtzittingen gehouden op 16 mei 2019, 20 juni 2019, 11 juli 2019 en 17 oktober 2019;
  • het schrijven van de Procureur-Generaal d.d. 21 november 2019 met betrekking tot het incident;
  • het proces-verbaal van de mondelinge toelichting van het incident d.d. 05 december 2019;
  • de conclusie van antwoord in het incident d.d. 09 januari 2020 van de zijde van de beklaagde;
  • de conclusie van antwoord in het incident d.d. 16 januari 2020 van de zijde van klaagster;

1.2 De datum van de beschikking in het incident is bepaald op heden.

  1. De beoordeling in het incident

2.1 Het opgeworpen incident door de Procureur-Generaal richt zich op het navolgende:
In artikel 109 van de wet van 01 oktober 2019, houdende regels met betrekking tot de uitoefening van het notarisambt (hierna: Wet Notarisambt 2019), is onder andere bepaald dat de WNA bij de inwerkingtreding van de Wet Notarisambt 2019 wordt ingetrokken. Ingevolge het bepaalde in artikel 54 lid 4 van de Wet Notarisambt 2019 wordt de tuchtrechtspraak voor de notarissen en kandidaat-notarissen in eerste aanleg opgedragen aan het Tuchtcollege voor het notariaat, en in hoger beroep aan het Hof. In artikel 108 lid 4 van de Wet Notarisambt 2019 (bij de overgangs- en slotbepalingen) is bepaald dat klachten met betrekking tot notarissen en kandidaat-notarissen die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds zijn ingesteld bij het Hof, doch waarvan de behandeling door het Hof nog niet heeft plaatsgevonden, met inachtneming van artikel 64, door het Hof kunnen worden overgebracht naar het Tuchtcollege.

2.2 De Procureur-Generaal heeft aangevoerd dat in de Wet Notarisambt 2019 geen voorzieningen zijn getroffen omtrent de bevoegdheid van de Procureur-Generaal inzake de tuchtzaken die reeds in behandeling zijn bij het Hof. Op grond van het voorgaande heeft de Procureur-Generaal geconcludeerd tot aanhouding van de verdere behandeling van de onderhavige zaak totdat de wetgever de nodige voorzieningen heeft getroffen in de vorm van “reparatiewetgeving”.

2.3 De gemachtigde van beklaagde heeft geconcludeerd tot het overnemen van het besluit van de Procureur-Generaal.
De gemachtigde van klaagster heeft geconcludeerd dat het Hof het incident verwerpt en de zaak afhandelt conform de WNA.

2.4 In de visie van het Hof kan de wetgever niets anders bedoeld hebben dan, dat klachten die reeds in behandeling waren bij het Hof op basis van de WNA ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet Notarisambt 2019 op de voet van de WNA dienen te worden afgehandeld. Het voorgaande leidt het Hof, onder andere, af uit het woord “kunnen” in artikel 108 lid 4 van de Wet Notarisambt 2019 zoals hiervoor vermeld. Daaruit destilleert het Hof dat de wetgever niet imperatief heeft voorgeschreven dat de ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet Notarisambt 2019 reeds ingediende maar nog niet in behandeling genomen klachten naar het Tuchtcollege dienen te worden doorgestuurd. Het Hof leest in voormelde wetsbepaling de facultatieve mogelijkheid dat het Hof deze klachten eventueel ook zelf zou kunnen afhandelen op basis van de WNA. Meer reden voor deze uitleg vindt het Hof in de grondwettelijke bepaling neergelegd in het roemruchte artikel 131 lid 3 luidende: “Elke inmenging inzake de opsporing en de vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig, is verboden.” Aangezien deze grondwettelijke bepaling ook geldt voor zaken bij de notariële tuchtrechter aanhangig, gaat het Hof ervan uit dat de wetgever nimmer de bedoeling kan hebben gehad om reeds bij het Hof aanhangige tuchtzaken in de wielen te rijden door wetgeving te maken die daartoe zou leiden.

Terzake afhandeling door het Hof van reeds in behandeling zijnde zaken ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe notariswet (en dus de intrekking van de WNA), komt de vraag op, op grond van welke regeling deze afhandeling dient te geschieden. Helaas biedt de Memorie van Toelichting op de Wet Notarisambt 2019 geen soelaas hieromtrent en is het aannemelijk dat het in casu gaat om een – zoals de Procureur-Generaal dat heeft aangegeven – omissie van de zijde van de wetgever. De redenering dat door de intrekking van de WNA bij de inwerkingtreding van de Wet Notarisambt 2019 geen fundament meer is om de reeds in behandeling zijnde klachten op de voet van de WNA af te handelen en dat gewacht zou moeten worden op “reparatiewetgeving” gaat in de visie van het Hof mank. Het Hof stelt vast dat de WNA is ingetrokken, dat de Wet Notarisambt 2019 in werking is getreden, dat de in de laatstgenoemde wet voorkomende overgangsbepalingen geen houvast bieden ten aanzien van reeds in behandeling zijnde tuchtklachten bij het Hof en dat er in casu derhalve sprake is van een lacune in de wet.

2.5 De vraag die dan aan de orde komt is hoe in die lacune dient te worden voorzien. Dient dat aan de wetgever te worden overgelaten of kan de rechter casu quo het gerecht zelf in die lacune voorzien? In de visie van het Hof ligt het op de weg van de rechter casu quo het gerecht om in die lacune te voorzien. Daarbij spelen praktische overwegingen – zoals in casu het herstellen van een “abuis” – alsmede overwegingen van redelijkheid een belangrijke rol. In dergelijke gevallen dient de oplossing te worden aanvaard die past in het Surinaamse stelsel van de wet en aansluit bij wel in de wet geregelde gevallen. Daarenboven kan ingevolge het bepaalde in artikel 14 van de Wet Algemene Bepalingen de rechter die weigert recht te spreken onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wettelijke regelingen uit hoofde van rechtsweigering vervolgd worden.

2.6 Gelet op al het voorgaande is de slotsom gerechtvaardigd dat het praktisch en ook redelijk is dat in het kader van de grondwettelijk opgedragen taak van het Hof de reeds in behandeling zijnde tuchtklachten dienen te worden behandeld en afgehandeld conform in de WNA neergelegde procedure. De tuchtprocedure heeft conform de WNA eveneens strafvorderlijke aspecten met daarin een duidelijke rol voor de Procureur-Generaal. De WNA heeft in de visie van het Hof onverkorte gelding ten aanzien van reeds in behandeling zijnde tuchtklachten bij het Hof. De actieradius van de Wet Notarisambt 2019 strekt zich naar het oordeel van het Hof derhalve niet uit tot reeds in behandeling genomen tuchtklachten tegen (kandidaat-) notarissen. Het is in de visie van het Hof derhalve in strijd met de redelijkheid en billijkheid alsmede met de rechtszekerheid om – conform het voorstel van de Procureur-Generaal – te wachten op een aanvulling van de Wet Notarisambt 2019 aangezien de realiteit heeft geleerd dat een dergelijke aanvulling van de wet nogal lang op zich kan laten wachten. Dat laatste is in casu totaal onacceptabel aangezien ook tuchtklachten tegen notarissen binnen redelijke termijn dienen te worden behandeld en afgehandeld.

2.7. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot het oordeel dat het door de Procureur-Generaal opgeworpen incident dient te worden verworpen en de behandeling van de tuchtklacht dient te worden hervat en voortgezet in de stand waarin het zich bevond vόόr het incident, te weten repliek zijdens de Procureur-Generaal. Met voorgaande vaststelling wordt hetgeen de gemachtigde van beklaagde ter ondersteuning van het door de Procureur-Generaal opgeworpen incident heeft aangevoerd eveneens geacht te zijn besproken en verworpen.

3. BESCHIKKENDE:

Het Hof :
En alvorens verder te beslissen:

3.1. Verwerpt het door de Procureur-Generaal opgeworpen incident.

3.2. Bepaalt dat de behandeling van de tuchtklacht dient te worden hervat en voortgezet in de stand waarin het zich bevond vόόr het incident, te weten repliek zijdens de Procureur-Generaal.

3.3. Bepaalt dat de zaak daartoe zal worden afgeroepen ter rolle van de terechtzitting van donderdag 28 mei 2020 des voormiddags om 11.00 uur.

3.4. Houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gegeven door mr. I.H.M.H. Rasoelbaks, waarnemend President, mr. drs. C.C.L.A. Valstein-Montnor, Vice-President, mr. D.D. Sewratan, mr. A. Charan, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, mr. S.M.M. Chu, mr. M.C. Mettendaf, mr. S.S.S. Wijnhard, mr. R.G. Chatterpal, mr. M.V. Kuldip Singh, mr. D.G.W. Karamat Ali, mr. G.L. de Miranda, mr. R.M. Praag en mr. S. Punwasi, allen Leden van het Hof van Justitie, en door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-president in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op donderdag 30 april 2020, in tegenwoordigheid van C.R. Tamsiran-Harris LL.B., Fungerend-griffier