- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Artikel 61 WvSv.
- Uitspraakdatum 14 juli 2021
- Publicatiedatum 15 september 2022
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft geoordeeld dat het namens verzoeker gevoerde verweer met betrekking tot de akte van uitreiking en de daaraan gekoppelde inroeping van de nietigheid van de uitgereikte dagvaarding ongegrond is. Het Hof heeft het daartoe strekkend verweer dan ook verworpen.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 61 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Gelezen het verzoekschrift ex artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op maandag 21 juni 2021 door I.D. Kanhai BSc. en mr. Ch. Algoe, advocaten bij het Hof van Justitie, namens de verzoeker, [Naam], met het verzoek om conform art. 61 van het Wetboek van Strafvordering het verzoek gedaan door de Surinaamse autoriteiten om verzoeker aan te houden en uit te leveren te willen opheffen, althans de aanhouding (lees voorlopige hechtenis) te willen opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling te willen verzoeken aan de Nederlandse autoriteiten.
Gelet op ’s Hofs beschikking d.d. vrijdag 25 juni 2021, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald voor woensdag 14 juli 2021 om 12.30 uur des namiddags;
De verzoeker is niet gehoord vanwege zijn detentie in Nederland;
Gehoord de Waarnemend Procureur-Generaal, mr. S. Mahadew, namens het Openbaar Ministerie;
Gezien de overige zich in het raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek in raadkamer d.d. woensdag 14 juli 2021;
Grondslag van het verzoek:
Naar de mening van de verdediging van verzoeker [Naam] is de akte van uitreiking in Nederland en als gevolg daarvan ook de uitgereikte dagvaarding nietig. Art. 517 lid 4 van het WSv schrijft dwingend en nadrukkelijk voor dat de autoriteit (de vervolgingsambtenaar) van wie het gerechtelijk schrijven uitgaat en het parket nummer van het (gerechtelijk) schrijven, te weten het nummer 1, moeten worden vermeld in de akte van uitreiking. In de akte van uitreiking wordt vermeld “akte van uitreiking van de dagvaarding van de Kantonrechter in het Derde Kanton” en als nummer wordt vermeld [nummer].
Naar de mening van de verdediging is het Nederlands recht niet toepasselijk en zelfs als het toepasselijk zou zijn, dan nog is er sprake van nietigheid van de dagvaarding zoals verwoord in artikel 517 WSv en artikel 588 Ned. WSv. Voorts is ex art. 2 WSv het Surinaams recht toepasselijk.
Nu er, aldus de raadsman, sprake is van een nietige dagvaarding heeft de vervolging naar de mening van de verdediging niet voldaan aan art. 365 Sv en heeft zij haar vervolgingsrecht verspeeld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Primair vraagt de vervolgingsambtenaar dat het Hof zich onbevoegd verklaart om te beslissen over de aanhouding (als opgeëiste persoon) ten behoeve van de uitlevering van verzoeker. De opgeëiste persoon is (voorlopig) aangehouden op grond van de artikelen 1 en 21 van de Overeenkomst tussen de Republiek Suriname en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken juncto artikel 13 van de Nederlandse Uitleveringswet. Onder verwijzing naar artikel 31 lid 1 van de Nederlandse Uitleveringswet krachtens welk tegen de uitspraak van de rechtbank door de opgeëiste persoon beroep in cassatie kan worden ingesteld, concludeert het Openbaar Ministerie dat verzoeker niet de juiste instantie heeft geadieerd met zijn verzoek tot opheffing van diens voorlopige aanhouding als opgeëiste persoon.
Voorts is de vervolging van mening dat het verzoek om de dagvaarding nietig te verklaren zich niet leent voor een verzoek ex artikel 61 WSv. Een dergelijk preliminair verweer dient aan de orde te worden gesteld bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak bij de Kantonrechter, hetgeen ook reeds is geschied. De Kantonrechter neemt daaromtrent een beslissing op 19 juli 2021.
Subsidiair vraagt het Openbaar Ministerie het verzoek ex art. 61 WSv, dat gegrond is op de door verzoeker beweerde nietigheid van de akte van uitreiking en dientengevolge van de dagvaarding, af te wijzen. De ernstige bezwaren waarvoor verzoeker (voorlopig) is aangehouden ter uitlevering ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek staan nog recht overeind.
De vervolging verwijst voorts naar art. 517 lid 7 WSv op grond waarvan bij bekende verblijfplaats buitenlands van de te dagvaarden persoon, door de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat, tevens een afschrift van de mededeling welke het schrijven bevat (in casu de dagvaarding), bij aangetekende brief wordt verzonden aan hem voor wie het schrijven bestemd is. De niet-naleving van de voorschriften in de leden 1 tot en met 5 van artikel 517 WSv is in lid 6 van dit artikel bedreigd met nietigheid. De sanctie van nietigheid heeft geen betrekking op het bepaalde in lid 7 van het artikel.
Art. 588 lid 2 van het Nederlandse WSv bevat een soortgelijke bepaling met betrekking tot de wijze van uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, namelijk door toezending van de mededeling door het Openbaar Ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.
De beoordeling door het Hof:
Art. 517 van het Surinaamse WSv bepaalt dat in de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid, bij bekende verblijfplaats buitenlands, tevens door de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat, een afschrift van de mededeling welke het schrijven bevat, bij aangetekende brief wordt verzonden aan hem voor wie het schrijven bestemd is.
Art. 588 lid 1 onder a van het Nederlandse WSv luidt: De uitreiking geschiedt aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen, in persoon.
Blijkens de overgelegde Akte van Uitreiking welke op ambtseed (ambtsbelofte) is opgemaakt en ondertekend door de bevoegde Nederlandse autoriteit (instantie), is de gerechtelijke brief, inhoudende de dagvaarding van verzoeker [Naam] om te verschijnen in de verzet strafzaak die wordt behandeld op 15 maart 2021 om 08.30 uur aan de Mgr. Wulfinghstraat no 5 te Paramaribo, op 25 februari 2021 aan verzoeker, verblijvende in Nederland, in persoon uitgereikt. Het Hof stelt vast dat de uitreiking in persoon is geschied op grond van art. 588 lid 1 van het Nederlandse WSv.
Het verzoek tot uitreiking is gebaseerd op de Overeenkomst tussen de Republiek Suriname en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken. Artikel 10 van de Overeenkomst bepaalt: “De Overeenkomst sluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig de regels van deze overeenkomst en met inachtneming van hun nationale wetgeving elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen in elke procedure die betrekking heeft op strafbare feiten, waarvan de bestraffing, op het tijdstip waarop de rechtshulp wordt gevraagd, tot de bevoegdheid behoort van de rechterlijke autoriteit van de verzoekende partij”.
Zowel in de nationale wetgeving van Suriname (art. 476 lid 1 WSv) als in de Nederlandse nationale wetgeving (art. 552q lid 1 Ned. WSv) ) is in overeenstemming met art. 10 van de Overeenkomst tussen Suriname en Nederland gelijkluidend bepaald dat het betekenen en uitreiken van stukken aan derden, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geschiedt met overeenkomstige toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende het betekenen en uitreiken van Surinaamse respectievelijk Nederlandse stukken van vergelijkbare strekking.
Op grond van art. 10 uit de Overeenkomst tussen Suriname en Nederland en art. 552q Ned, WSv is de Nederlandse autoriteit belast met de uitreiking van de gerechtelijke brief betreffende de dagvaarding aan verzoeker in Nederland, gehouden aan de ter zake in Nederland geldende wettelijke voorschriften.
Dit is ook in overeenstemming met de “interne soevereiniteit” van landen om hun rechtsorde in het algemeen, maar zeker hun strafvordering, naar eigen opvattingen in te richten. De uitvoering van een rechtshulpverzoek wordt in de regel beheerst door het recht van de aangezochte staat. Wederzijdse rechtshulpverlening is mede gebaseerd op het vertrouwensbeginsel dat inhoudt dat de betrokken landen in principe niet treden in de beoordeling van de rechtmatigheid van elkaars strafvorderlijk optreden, in casu de rechtmatigheid van de akte van uitreiking in Nederland van de gerechtelijke brief betreffende de dagvaarding aan verzoeker volgens de in Nederland geldende wettelijke voorschriften. Het Hof gaat derhalve voorbij aan het door de raadslieden van verzoeker gevoerde verweer met betrekking tot vermelding van het nummer en van “akte van uitreiking van de dagvaarding van de kantonrechter in het Derde Kanton” in de akte van uitreiking.
Op grond van het hier voren gestelde oordeelt het Hof dat het namens verzoeker gevoerde verweer m.b.t. de akte van uitreiking en de daaraan gekoppelde inroeping van de nietigheid van de uitgereikte dagvaarding ongegrond is. Het Hof zal het daartoe strekkend verweer dan ook verwerpen.
De consequentie van voorgaande slotsom is dat het Hof niet toekomt aan de beoordeling van het op het verweer gebaseerde verzoek ingevolge artikel 61 WSv tot opheffing van het door de Surinaamse autoriteiten gedaan verzoek om verzoeker aan te houden en uit te leveren, althans de aanhouding (voorlopige hechtenis) op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling te verzoeken aan de Nederlandse autoriteiten, nog daargelaten de vraag of art. 61 WSv zich leent voor (inwilliging van) een dergelijk verzoek.
De beslissing
Het Hof:
Verklaart het verzoek ongegrond.
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 14 juli 2021 door mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo Leden – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend – Griffier.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)