SRU-HvJ-2021-118

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-1040
  • Uitspraakdatum 15 oktober 2021
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    In artikel 79 lid 1 PW staat de bevoegdheid van het Hof als ambtenarengerecht limitatief opgesomd. Het verweer van de Staat dat verzoeker prematuur is met de vordering bij de Ambtenarenrechter slaagt niet, nu het geen publiek geheim dat de hogere instantie niet efficiënt en effectief het beklag behandelt en afhandelt terwijl de ambtenaar – in casu verzoeker – niet alleen in onzekerheid verkeert maar ook geen salaris ontvangt. Immers heeft het beklag geen schorsende kracht. De rechtsvraag in deze betreft of de kennelijk illegale activiteiten van de detachementscommandant en het fatale bootongeluk op enige manier op het conto van verzoeker kunnen worden geschreven. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Evenwel heeft het Hof overwogen dat verzoeker heeft verzuimd om zijn superieuren in Paramaribo telefonisch te informeren over hetgeen te Koemakapan gaande was en dat hij zich buiten het detachement zou begeven. Dit leidt tot de slotsom dat verzoeker zich wel schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, maar dat de tuchtstraf van ontslag niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan. Volgens het Hof is de tuchtstraf van schorsing voor de duur van een maand redelijker in casu.

Uitspraak

A-1040

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN

In de zaak van

[Verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, hierna aangeduid als “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon,
met name het Ministerie van Defensie,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
zetelende te diens Parket aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: Majoor Vernon W. Pengel LL.M., jurist verbonden aan het Bureau Landsadvocaten,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie (hierna: het Hof) op de voet van artikel 79 van de Personeelswet (hierna: PW) als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

  1. Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof d.d. 29 september 2020;
  • het door de Staat ingediend verweerschrift d.d. 12 november 2020;
  • de beschikking gegeven door het Hof op 20 januari 2021, waarbij het verhoor van partijen in Raadkamer is bepaald op vrijdag 19 februari 2021 des middags te 12.00 uur;
  • het proces-verbaal van het op 19 februari 2021 gehouden verhoor van partijen;
  • het proces-verbaal van het op 16 april 2021 gehouden voortzetting van het verhoor van partijen;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 02 juli 2021 doch nader op heden.
  1. De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

  1. [Verzoeker] is bij beschikking van de Minister van Defensie d.d. 19 augustus 2020 Bureau No. L.P. Agno. [nummer 1], welke beschikking [verzoeker] op 09 september 2020 in ontvangst heeft genomen uit handen van de deurwaarder bij het Hof van Justitie LOUISE TRAN VAN CAN-DOESBURG, ontslagen uit Staatsdienst en wel ter zake plichtsverzuim. De Staat is namelijk de mening toegedaan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zulks daar zij meent dat [verzoeker] zonder toestemming van zijn superieuren in Paramaribo buiten het detachement is geweest, alsook dat [verzoeker] heeft nagelaten zaken die te maken hebben met de justitie aan zijn superieuren te rapporteren;
  2. [verzoeker] heeft zich na ontvangst van de beschikking afkomstig van de Minister van Defensie de dato 19 augustus 2020 Bureau No. L.P. Agno. [nummer 1] binnen de daartoe aangegeven termijn gewend tot de President van de Republiek Suriname en wel bij schrijven d.d. 24 september 2020. [verzoeker] heeft op dit schrijven geen reactie ontvangen;
  1. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
    1. [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis uitvoerbaar verklaard bij voorraad:
  1. zal worden vernietigd althans nietig verklaard de beschikking van de Minister van Defensie d.d. 19 augustus 2020 Bureau No. L.P. Agno. [nummer 1], waarbij [verzoeker] is ontslagen uit Staatsdienst ter zake plichtsverzuim;
  2. de Staat zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van SRD. 10.000,= voor iedere dag en/of keer dat de Staat in strijd handelt met het onder sub a van dit petitum gevorderde bij veroordeling daarvan;

Kosten rechtens.

  1. [Verzoeker] heeft – zakelijk weergegeven – naast voormelde vaststaande feiten het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. De grondslagen om hem te ontslaan zijn onterecht en kloppen niet. [verzoeker] heeft wel degelijk contact gemaakt met zijn superieur(en) en die heeft/hebben toestemming aan hem verleend om zich buiten het detachement te begeven en onderzoek daar te verrichten aan de hand van bekomen informatie. De superieur aan wie [verzoeker] zaken heeft gerapporteerd en wie toestemming aan hem heeft verleend is de detachementscommandant geweest die op 12 februari 2020 is komen te overlijden. Voorts is [verzoeker] de mening toegedaan dat de aan hem opgelegde straf casu quo sanctie niet correspondeert met het verwijt welke aan zijn adres wordt gemaakt. [Verzoeker] heeft de bevoegdheid gehad om te onderzoeken dat wat hij bezig was te onderzoeken en zulks valt niet buiten zijn werkbevoegdheid. Het feit dat de detachementscommandant na de aan [verzoeker] verleende toestemming geen contact met Paramaribo mocht hebben gemaakt, kan en mag niet in de schoenen van [verzoeker] worden geschoven. [verzoeker] heeft de lijn van het moeten vermelden van zaken en vragen om toestemming voor onderzoek gevolgd en mag het niet verder doorspelen van zaken door zijn meerdere hem niet worden verweten. De Staat stelt dat door het gedrag van [verzoeker] – het nalaten van de uit te voeren controle op de veiligheid van het detachement – er ontoelaatbare handelingen hebben plaatsgevonden waarvan [verzoeker] dan niet op de hoogte was, hetgeen tot gevolg heeft gehad de dood van twee militairen. [verzoeker] ontkent deze beschuldiging met klem. [verzoeker] geeft aan dat één van de twee overleden militairen de detachementscommandant is geweest aan wie hij zaken heeft gerapporteerd en van wie hij toestemming heeft verkregen om zaken buiten het detachement te mogen onderzoeken. [verzoeker] geeft aan dat er verwacht mag worden dat zijn meerdere, in deze de detachementscommandant, zich ook houdt aan de regels op veiligheid binnen het detachement en dat hij als hoogste in rang op dat moment zich niet bezig gaat houden met zaken die de veiligheid van de manschappen onder hem in gevaar gaat brengen. Verder is er niet bewezen dat het door de Staat gestelde nalatend handelen tot direct gevolg heeft gehad de dood van twee militairen. [verzoeker] geeft expliciet aan dat er geen causaal verband is tussen het eventueel nalatend handelen van hem en de dood van twee militairen. Van [verzoeker] kan en mag niet verwacht worden dat hij aan zijn meerdere, de detachementscommandant, gaat vragen wat die gaat doen, waar hij naar toe gaat en waarom. De commandant is de commandant en is de commandant aan niets en niemand anders verantwoording verschuldigd dan zijn meerdere(n) casu quo superieuren;
  1. De Staat heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij het verhoor van partijen eveneens verweer gevoerd. Op dit verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in de beoordeling, voor zover nodig, ingegaan;
  1. De beoordeling

Bevoegdheid

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 79 lid 1 van de PW oordeelt het Hof in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:

  1. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven; dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
  2. tot vergoeding van de schade, welke voor een ambtenaar of gewezen ambtenaar, dan wel voor diens nagelaten betrekkingen, is voortgevloeid uit een besluit of uit het niet , of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
  3. tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.

4.2. Ingevolge het bepaalde in lid 2 van artikel 79 van de PW zijn vatbaar voor nietigverklaring besluiten:

  1. betreffende salaris, verlofbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
  2. tot verlaging van rang;
  3. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-activiteit;
  4. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd;
  5. tot schorsing of ontslag.

4.3. Uitgaande van de gebezigde bewoordingen in de wettelijke bepalingen zoals hierboven geciteerd stelt het Hof vast dat het bepaalde in artikel 79 leden 1 en 2 een door de wetgever limitatief gerubriceerde opsomming betreft. Uitgaande van hetgeen is gesteld in artikel 79 leden 1 en 2 PW hetwelk het Hof in onderling verband en samenhang leest stelt het Hof vast dat nu het gevorderde in casu betreft een vernietiging dan wel nietigverklaring van een ontslagbeschikking en het opleggen van een dwangsom, het Hof bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering.

Ontvankelijkheid

4.4. Weliswaar is er gesteld doch niet gebleken dat [verzoeker] niet binnen de bij de PW gestelde termijn in beroep is gekomen tegen de beschikking van de Minister van Defensie d.d. 19 augustus 2020, hetwelk hij op 09 september 2020 in ontvangst heeft genomen, weshalve hij ontvankelijk is in de ingestelde vordering. Hetgeen de Staat heeft aangevoerd in haar verweerschrift en dat er op neer komt dat [verzoeker] prematuur is met het adiëren van de Ambtenarenrechter aangezien hij ingevolge artikel 78 PW beklag heeft ingediend bij de President van de Republiek Suriname, haalt het in de visie van het Hof niet in rechte. Immers is het publiek geheim dat de hogere instantie niet efficiënt en effectief het beklag behandelt en afhandelt terwijl de ambtenaar – in casu [verzoeker] – niet alleen in onzekerheid verkeert maar ook geen salaris ontvangt. Immers heeft het beklag geen schorsende kracht. Derhalve is [verzoeker] naar het oordeel van het Hof ontvankelijk in zijn verzoek;

4.5. De Staat heeft –zakelijk weergegeven- in haar verweerschrift en ter gelegenheid van het verhoor van partijen aangegeven dat de Staat zich op het standpunt stelt dat [verzoeker] zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat het op zijn weg ligt om het tegendeel te bewijzen.

4.6. Naar het oordeel van het Hof gaat het om het volgende. [verzoeker] is militair van beroep in de rang van Korporaal en ingedeeld bij de Militaire Politie. [verzoeker] werd op enig moment gedetacheerd te Koemakapan. Naar zeggen van [verzoeker] moest hij informatie verzamelen zowel binnen het detachement als daarbuiten. In dat kader is [verzoeker] samen met een collega van de Militaire Inlichtingendienst, Korporaal [naam 1], met de boot naar Yaw Pasi vertrokken om informatie te verzamelen. Sergeant [naam 2], de detachementscommandant, heeft hen samen met een bootsman gebracht naar Yaw Pasi. Daardoor vertoefden [naam 1] en [verzoeker] in de periode 04 februari 2020 tot en met 12 februari 2020 buiten het detachement. Op 12 februari 2020 is de boot waarin de detachementscommandant sergeant [naam 2] samen met onder andere de soldaten [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7] en de bootsman [naam 8] zat, gekapseisd en zijn daarbij de bootsman [naam 8], Soldaat [naam 3] en Sergeant [naam 2] verdronken. Er werd geen rekening gehouden met de veiligheidsvoorzieningen waardoor niemand een reddingsvest aan had en de boot overbeladen was met 09 man. Naderhand bleek dat de detachementscommandant sergeant [naam 2] de te Koemakapan gedetacheerde soldaten inzette voor beveiliging van een goudveld in de buurt van Anapaike (kennelijk tegen betaling). Op de fatale dag van het bootongeluk was sergeant [naam 2] de soldaten van het goudveld in de buurt van Anapaike met de boot gaan ophalen teneinde ze terug te brengen naar het detachement te Koemakapan.

4.7. Thans staat in de visie van het Hof de vraag overeind of de kennelijk illegale activiteiten van de detachementscommandant en het fatale bootongeluk op enige manier op het conto van [verzoeker] kunnen worden geschreven. [verzoeker] is van de afdeling Militaire Politie en door zich buiten het detachement te begeven heeft hij zich in de visie van de Staat schuldig gemaakt aan plichtsverzuim waardoor de detachementscommandant vrijelijk kon uitvaren. Indien [verzoeker] zich volgens de Staat niet buiten het detachement had begeven had de detachementscommandant niet de gelegenheid gehad om uit te varen en zou het fatale ongeluk kennelijk niet hebben plaatsgevonden (althans zo vat het Hof het standpunt van de Staat op). Naar het oordeel van het Hof dient voormelde vraag in ontkennende zin te worden beantwoord. Het standpunt van de Staat dat het primair de verantwoordelijkheid van [verzoeker] was om te voorkomen dat militairen op voornoemd detachement te Koemakapan ontoelaatbare handelingen zouden plegen is in de visie van het Hof onhoudbaar in rechte. Daargelaten het feit dat bij de behandeling van deze zaak het niet aannemelijk is geworden dat deze verantwoordelijkheid uitdrukkelijk onder de aandacht van [verzoeker] zou zijn gebracht door de dienstleiding, heeft de detachementscommandant naar het oordeel van het Hof een eigen verantwoordelijkheid en hoeft [verzoeker] niet perse continu ter plekke aanwezig te zijn om de detachementscommandant te controleren. En indien de detachementscommandant zich heeft bezig gehouden met ontoelaatbare handelingen dan kan [verzoeker] in de visie van het Hof niet aansprakelijk gesteld worden daarvoor. Waar [verzoeker] tekort is geschoten in de visie van het Hof is dat hij heeft verzuimd om zijn superieuren in Paramaribo telefonisch te informeren over hetgeen te Koemakapan gaande was en dat hij zich buiten het detachement zou begeven. De gebrekkige telefoonverbinding die [verzoeker] als excuus daarvoor heeft aangevoerd is in de visie van het Hof niet valide gebleken aangezien er wel telefonisch contact gemaakt kon worden door en met de andere militairen die ter plaatse gedetacheerd waren;

4.8. Op grond van al het voorgaande komt het Hof tot de slotsom dat [verzoeker] zich wel heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim maar dat de tuchtstraf van ontslag – gelet op alle omstandigheden van het geval – in de visie van het Hof niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het Hof ziet in het voorgaande aanleiding om het verzoek toe te wijzen in voege als na te melden. De mede gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu dat gekoppeld is aan iedere dag en/of keer terwijl er geen veroordeling is gevorderd dat gekoppeld is aan een termijn. Het Hof ziet op grond van al het voorgaande aanleiding om aan [verzoeker] ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 4 PW juncto artikel 61 PW de tuchtstraf van schorsing voor de duur van een maand op te leggen, welke tuchtstraf het Hof passend voor komt in het gegeven geval.

  1. De beslissing

Het Hof rechtdoende als Ambtenarengerecht:

  1. Verklaart nietig de beslissing van de Minister van Defensie d.d. 19 augustus 2020 Bureau No. L.P. Agno. [nummer 1], waarbij [verzoeker] is ontslagen uit Staatsdienst ter zake plichtsverzuim;
  1. Legt aan [verzoeker] op de tuchtstraf van schorsing voor de duur van èèn (1) maand;
  1. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 15 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. M. Behari.

w.g. M. Behari w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen majoor [naam 9], gevolmachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld