- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Artikel 61 WvSv.
- Uitspraakdatum 16 augustus 2021
- Publicatiedatum 15 september 2022
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
De verzoeker is in de visie van het Hof thans bezig de door de kantonrechter in het Derde Kanton opgelegde straf uit te zitten, tegen welk vonnis er geen hoger beroep is aangetekend waardoor dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Om deze reden komt aan verzoeker geen recht toe om een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te doen op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, nog daar gelaten het antwoord op de vraag of verzoeker al dan niet reeds twee/derde deel van de aan hem in het Derde Kanton opgelegde straf heeft uitgezeten.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 61 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Gelezen het verzoekschrift ex artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op donderdag 05 augustus 2021 door mr. K. Bhoendie, advocaat bij het Hof van Justitie, namens de verzoeker, [Naam], met het verzoek om de voorlopige hechtenis van verzoeker voornoemd op te heffen en hem onmiddellijk lijfelijk in vrijheid te stellen;
Gelet op ’s Hofs beschikking d.d. dinsdag 10 augustus 2021, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald voor maandag 16 augustus 2021 om 12.30 uur des namiddags;
Gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Bhoendie, advocaat bij het Hof van Justitie;
Tevens gehoord mr. C. Rasam, Waarnemend Procureur-Generaal, namens het Openbaar Ministerie;
Gezien de overige zich in het raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek in raadkamer d.d. maandag 16 augustus 2021;
Overwegende, dat de verzoeker in het kader van het verhoor in Raadkamer heeft gepersisteerd bij de inhoud van het namens hem ingediende verzoekschrift en zijn raadsman eveneens, na die te hebben toegelicht, zoals in het opgemaakt proces-verbaal is gerelateerd, wordende de inhoud hier als geïnsereerd beschouwd;
Overwegende, dat de verdediging in zijn verzoekschrift heeft aangegeven dat de verzoeker op 16 februari 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden onder aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest is doorgebracht. Voorts geeft de verdediging aan dat de verzoeker op 27 augustus 2021 twee/derde deel van de opgelegde straf zal hebben uitgezeten. De verdediging vraagt om het verzoek tot voorlopige hechtenis toe te wijzen op basis van humanitaire redenen en om handlichting te verlenen aan verzoeker, daar er geen hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter.
Overwegende, dat de Waarnemend Procureur-Generaal tijdens haar betoog heeft aangegeven – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – dat er geen hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter waardoor dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Op basis daarvan vraagt de Waarnemend Procureur – Generaal om verzoeker niet ontvankelijk te verklaren;
Overwegende, dat uit het onderzoek in Raadkamer is gebleken dat verzoeker op 16 februari 2021 door de kantonrechter in het Derde Kanton is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden onder aftrek van de tijd die reeds door hem in voorarrest was doorgebracht, te weten vanaf de dag van zijn inverzekeringstelling op 01 november 2020, doch heeft de verzoeker tegen het vonnis van de kantonrechter in het Derde Kanton geen hoger beroep aangetekend met als gevolg dat het voornoemd vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
Overwegende, dat verzoeker in de visie van het Hof thans bezig is de door de kantonrechter in het Derde Kanton opgelegde straf uit te zitten, tegen welk vonnis er geen hoger beroep is aangetekend waardoor dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Om deze reden komt aan verzoeker geen recht toe om een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te doen op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, nog daar gelaten het antwoord op de vraag of verzoeker al dan niet reeds twee/derde deel van de aan hem in het Derde Kanton opgelegde straf heeft uitgezeten. Verzoeker zal weshalve niet ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek;
Gezien het betrekkelijke wetsartikel.
BESCHIKKENDE:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in het door hem gedane verzoek;
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op maandag 16 augustus 2021 door: mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden – Plaatsvervanger, bijgestaan door de Fungerend – Griffier, mr. M. Behari.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)