SRU-HvJ-2021-23

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 14633
  • Uitspraakdatum 03 december 2021
  • Publicatiedatum 15 september 2022
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Appellanten hebben gevorderd dat geïntimeerde B zal worden verboden om op het perceel een winkel- of andere handelszaak te (doen) exploiteren. Uitgangspunt is dat aan gedaagde sub B bij beschikking van 18 november 2008 een vergunning voor het bouwen van een winkelwoonhuis is verleend. Voorts staat vast dat geïntimeerde B het perceel in eigendom heeft verworven met de bestemming bebouwing en bewoning, zoals vastgesteld ter gelegenheid van de uitgifte in erfpacht van het perceel in 1951. Anders dan appellanten menen is het Hof van oordeel dat “bebouwing en bewoning” niet betekent dat het perceel uitsluitend voor bewoning mag worden bebouwd. De formulering laat de mogelijkheid open dat het perceel, naast bewoning, tevens voor een ander doel wordt beschouwd en gebruikt, zoals een combinatie van winkel en woonhuis.

Uitspraak

GR-14633

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

a. Stichting Hon Min,
b. Stichting Jayco,
c. de erfgenamen van [appellant c],
d. [appellant d],
e. [appellant e],
f. [appellant f],
g. [appellant g],
h. [appellant h],
i. [appellant i],
j. [appellant j],
k. [appellant k],
l. [appellant l], en
m. [appellant m],
allen ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Watermolenstraat no. 36,
appellanten,
verder te noemen: appellanten,
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat,

tegen

A. de Staat Suriname, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo,
verder te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
B. [geïntimeerde B],
wonende te [plaats],
verder te noemen: [geïntimeerde B],
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman en mr. B. Halfhide, advocaten,
geïntimeerden,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 9 december 2010 (A.R. No. 10-4357) tussen appellanten als eisers en de Staat en [geïntimeerde B] als gedaagden spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
• het proces-verbaal d.d. 17 december 2010 van de griffier der kantongerechten, waarin is ver-meld dat appellanten tegen voormeld vonnis hoger beroep hebben ingesteld;
• de pleitnota d.d. 21 oktober 2011;
• het antwoordpleidooi van [geïntimeerde B] d.d. 2 december 2011;
• het antwoordpleidooi van de Staat d.d. 3 februari 2012;
• het repliekpleidooi d.d. 2 maart 2012;
• het dupliekpleidooi van [geïntimeerde B] d.d. 4 mei 2012;
• de dupliekpleitnota van de Staat d.d. 4 mei 2012.
• de conclusie tot uitlating over stukken van [geïntimeerde B] d.d. 2 november 2012;
• de akte uitlating producties van de Staat d.d. 18 januari 2013.

Het vonnis is nader bepaald op heden.

De beoordeling
1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellanten daarin kunnen worden ontvangen.

2. Tegen de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter zijn geen grieven aangevoerd. Het Hof zal van die feiten uitgaan. De zaak gaat over het volgende.

2.1 Bij beschikking van 18 november 2008 no. [nummer 1] is aan [geïntimeerde B] een vergunning verstrekt voor het bouwen van een winkel-woonhuis op het perceel gelegen te [plaats], op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] en bekend als Wijk H. no. [nummer 2] (hierna: het perceel). Aan het perceel is bij de beschikking tot uitgifte daarvan in erfpacht van de Landsminister van Financiën van 14 juni 1951 de bestemming bebouwing en bewoning gegeven.

2.2 Bij beschikking van 14 augustus 2009 no. [nummer 3] is de beschikking van 18 november 2008 met onmiddellijke ingang ingetrokken, omdat – zakelijk weergegeven – het perceel is verkregen ter bebouwing en bewoning en niet voor het opzetten van een handelszaak.

2.3 Bij beschikking van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer van 15 september 2009 LaD no. [nummer 4] is een verzoek van [geïntimeerde B] de bestemming te wijzigen geweigerd.

2.4 Bij vonnis van de kantonrechter van 22 juli 2010 (A.R. no. 09-5036) is aan [geïntimeerde B] onder verbeurte van een dwangsom verboden op het perceel enig ander gebouw dan een woning te bouwen.

2.5 Bij beschikking van de Directeur van Openbare Werken van 12 oktober 2010 no. [nummer 5] is de intrekkingsbeschikking van 14 augustus 2009 ongedaan gemaakt en is [geïntimeerde B] (alsnog) in de gelegenheid gesteld de bouwwerkzaamheden te hervatten.

2.6 Bij hun inleidend verzoekschrift hebben appellanten gevorderd de Staat te bevelen, kort gezegd, de beschikking van 12 oktober 2010 in te trekken en ongedaan te maken, subsidiair te schorsen. Tevens hebben zij gevorderd de Staat te verbieden aan [geïntimeerde B] een vergunning te (doen) verlenen op het perceel enig ander gebouw dan een woning neer te zetten. Ten slotte hebben zij gevorderd dat de Staat en [geïntimeerde B] de te geven beslissingen gehengen en gedogen.

2.7 De kantonrechter heeft deze voorzieningen geweigerd.

3.1 Appellanten hebben tegen het vonnis waarvan beroep de volgende grieven aangevoerd.

Grief 1: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur zou worden gehandeld, wanneer aan [geïntimeerde B] geen bouwvergunning voor een winkel/woonhuis zou worden verleend.

Grief 2: Ten onrechte heeft de kantonrechter het volgens appellanten onwetmatig handelen van de directeur van Openbare Werken (OW) gebillijkt met een beroep op diens vermeende bevoegdheid de bestemming van een perceel te wijzigen.

Grief 3: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat appellanten tegen de handelsactiviteit van [geïntimeerde B] geen bezwaar zouden hebben gemaakt.

Grief 4: Ten onrechte heeft de kantonrechter het handelen van de directeur van OW aan de beginselen van behoorlijk bestuur getoetst en hem een bevoegdheid toegekend die bij wet aan de Minister van ROGB toekomt.

Grief 5: Ten onrechte heeft de kantonrechter daarmee getracht [geïntimeerde B] te beschermen.

Grief 6: Ten onrechte heeft de kantonrechter de belangen van [geïntimeerde B] boven die van appellanten laten prevaleren.

Ten slotte passen appellanten hun oorspronkelijke eis aan door in het petitum toe te voegen dat wordt gevorderd [geïntimeerde B] te verbieden op het perceel een winkel- of andere handelszaak te (doen) exploiteren.

3.2 De Staat en [geïntimeerde B] zijn het met het vonnis waarvan beroep eens en verzoeken het Hof dit te bevestigen.

4. Het Hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen en overweegt daartoe het volgende. Het Hof stelt daarbij voorop dat appellanten met hun grieven voldoende duidelijk maken waartegen hun bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep zijn gericht.

4.1 Uitgangspunt is dat aan [geïntimeerde B] bij beschikking van 18 november 2008 een vergunning voor het bouwen van een winkel-woonhuis is verleend en dat deze vergunning bij beschikking van 12 oktober 2010 is herleefd, doordat de Directeur van OW daarbij de intrekkingsbeschikking van 14 augustus 2009 ongedaan heeft gemaakt. Als gevolg van de beschikking van 12 oktober 2010 is elke betekenis aan het hiervoor onder 2.4 genoemde vonnis van de kantonrechter van 22 juli 2010 ontvallen.

4.2 Verder staat vast dat [geïntimeerde B] het perceel in eigendom heeft verworven met de bestemming bebouwing en bewoning, zoals vastgelegd ter gelegenheid van de uitgifte in erfpacht van het perceel in 1951. Anders dan appellanten menen, betekent “bebouwing en bewoning” niet dat het perceel uitsluitend voor bewoning mag worden bebouwd. De formulering laat de mogelijkheid open dat het perceel, naast bewoning, tevens voor een ander doel wordt bebouwd en gebruikt, zoals een combinatie van winkel en woonhuis. [geïntimeerde B] heeft dan ook onnodig om wijziging van de bestemming gevraagd. Dat dit verzoek bij de hiervoor onder 2.3 genoemde beschikking van 15 september 2009 is afgewezen, heeft dus geen betekenis. De bestemming van het perceel is niet gewijzigd.

4.3 Dat op percelen met de bestemming “bebouwing en bewoning” ook in de praktijk in veel gevallen een combinatie winkel-woonhuis wordt gebouwd, valt mede af te leiden uit het standpunt van de Staat in deze procedure, dat het bouwen van een handelszaak op erfpachtgronden met de voorwaarde bebouwing en bewoning voor de Staat geen reden is de vergunning te weigeren. Op pagina 6 van zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg voegt de Staat hieraan toe dat de weigering een dergelijke vergunning te verlenen in strijd met een of meer in het rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, zou komen. Het Hof deelt dit standpunt van de Staat.

5. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat alle grieven falen. Het vonnis van de kantonrechter zal dan ook worden bevestigd. Aangezien appellanten in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten in het hoger beroep worden veroordeeld.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

bevestigt het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 9 december 2010 (A.R. No. 104537)

veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat en [geïntimeerde B] begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. A.C. Johanns, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 3 december 2021, in tegenwoordigheid van mr. C.R. Tamsiran-Harris, Fungerend-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is niemand verschenen.