- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer G.R. no. 15591
- Uitspraakdatum 03 december 2021
- Publicatiedatum 16 september 2022
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Appellant heeft de vernietiging van de huurkoopovereenkomst gevorderd. Het Hof heeft overwogen dat de NV gelijk heeft wanneer deze stelt dat het standpunt van appellant, dat hij eraan twijfelt dat de NV had kunnen weten dat het een schadevoertuig betreft, ertoe leidt dat de grondslag, dat er essentiële informatie is verzwegen, wegvalt. Immers, indien de NV niet op de hoogte is van het feit dat een voertuig een schadevoertuig is, kan de NV die informatie ook niet doorgeven. Het Hof oordeelt eveneens dat het voertuig steeds in gebruik is geweest bij appellant en dat deze gehouden is het restant van de koopsom te betalen aan geïntimeerde.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
G.R. no. 15591
3 december 2021
In de zaak van
[appellant],
wonende aan de [adres] te [Plaats],
appellant,
hierna te noemen “[appellant]”,
gemachtigde: mr. K. Bhoendie, advocaat,
tegen
N.V. SAAGAR’S CAR PALACE,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Kwattaweg no. 407 te Paramaribo,
geïntimeerde,
hierna te noemen: “de NV”,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 12 juni 2018 bekend onder AR no. 130218 tussen [appellant] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie en de NV als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– de verklaring van de griffier der kantongerechten waaruit blijkt dat [appellant] op 22 juni 2018 hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota gedateerd 4 april 2019;
– de antwoordpleitnota gedateerd 7 juni 2019;
– de repliekpleitnota gedateerd 19 juli 2019;
– de dupliekpleitnota gedateerd 17 juli 2020.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
2.1 Het beroepen vonnis is gedateerd 12 juni 2018.
2.2 [appellant] heeft op 22 juni 2018 appèl aangetekend.
2.3 De NV heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid als verweer aangevoerd dat [appellant] tardief is in het aanvoeren van grieven. De memorie van grieven had ingediend moeten worden binnen de voor het hoger beroep gestelde termijn van dertig dagen na de uitspraak.
2.4 Het Hof overweegt met betrekking tot dit verweer dat het in de rechtspraktijk reeds lang wordt toegestaan dat in de pleitnota grieven worden opgenomen. De geïntimeerde krijgt daarbij de gelegenheid om op de grieven te reageren. Het Hof overweegt dat het gebruik in de rechtspraktijk is ontstaan omdat na de uitspraak partijen vaak niet tijdig over een afschrift van het vonnis konden beschikken. Hierdoor was het niet mogelijk binnen de wettelijk vastgestelde termijn grieven tegen het beroepen vonnis te formuleren en een memorie van grieven in te dienen. Dat was een tekortkoming die niet kon worden afgewenteld op een appellerende partij.
Alhoewel het wettelijk grievenstelsel daardoor in de praktijk enigszins is uitgebreid, zal gezien het gebruik dat de afgelopen jaren is ontstaan, aan dat verweerpunt van de NV voorbij gegaan moeten worden.
2.5 Het Hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [appellant] ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.
3. De vordering in hoger beroep
[appellant] vordert in hoger beroep:
vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gedateerd 12 juni 2018 in de zaak bekend onder arno. 130218 in conventie en in reconventie en
opnieuw rechtdoende:
dat de vordering in conventie als gegrond en bewezen alsnog zal worden toegewezen en de vordering in reconventie als te zijn ongegrond en niet bewezen alsnog zal worden afgewezen.
4. De feiten
4.1 [appellant] heeft op 9 oktober 2012 met de NV een huurkoopovereenkomst gesloten met betrekking tot een voertuig van het merk Toyota Ipsum, bouwjaar 2004, voor de koopprijs van USD.10.950,=. [appellant] heeft een aanbetaling gedaan van USD.7.500,=, latende een saldo van USD.3.450,=. Een deel van de aanbetaling is voldaan middels het inruilen van het oude voertuig van [appellant], welk oude voertuig voor het bedrag van USD.2.500,= is ingeruild. Het saldo van de koopsom diende binnen zes maanden te worden voldaan tegen de in de overeenkomst genoemde rente. De eerste aflossing is op 1 november 2012 voldaan.
4.2 Op 9 oktober 2012 is tevens door [appellant] een schuldbekentenis ondertekend voor het restant bedrag van USD.3.864,=, zijnde het saldo vermeerderd met de overeengekomen rente van 2% per maand, in welke schuldbekentenis het betalingsschema en de overige betalingscondities zijn opgenomen.
4.3 In oktober 2012 is het voertuig door de NV teruggenomen in verband met door [appellant] gemelde problemen, waarna het voertuig na enige tijd weer aan [appellant] is afgestaan.
4.4 Rond 16 november 2012 heeft [appellant] het voertuig aan een reparateur, handelende onder de naam Steve Automechanic, afgestaan voor een reparatie voor welke reparatie [appellant] het bedrag van SRD.5.556,= heeft betaald.
4.5 Bij schrijven van 6 december 2012, afkomstig van de gemachtigde van [appellant] en gericht aan de NV, heeft [appellant] aan de NV medegedeeld dat er gebreken zijn geconstateerd aan het voertuig en dat de communicatie omtrent de gebreken niet goed is verlopen. In het schrijven sommeert [appellant] de NV om hem het restant van de koopsom kwijt te schelden en de schade die [appellant] heeft geleden te betalen.
5. De beoordeling
5.1 Het Hof overweegt dat [appellant] in conventie primair vernietiging c.q. nietigverklaring van de huurkoopovereenkomst vorderde en vorderde dat de NV werd veroordeeld om het voertuig terug te nemen tegen teruggave van het betaalde voorschot. Voorts vorderde [appellant] dat de NV werd veroordeeld om de reparatiekosten ad. SRD.5.556,= aan [appellant] te vergoeden, alles onder verbeurte van een dwangsom. Subsidiair werd gevorderd dat de NV werd veroordeeld om onmiddellijk aan [appellant] te betalen het bedrag groot SRD.5.556,= en het restant van de koopsom ad. USD.3.864,= kwijt te schelden en voorts de NV te veroordelen in de proceskosten en de kosten van de advocaat zijnde SRD.3.000,=.
5.2 In reconventie werd door de NV gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar te betalen het bedrag van USD.3.220,= vermeerderd met de boeterente van 2.5% per maand met ingang van 1 december 2012, voorts dat het [appellant] wordt verboden om de NV te bekladden door middel van negatieve publiciteit in de media op straffe van een dwangsom en [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding ten bedrage van SRD.4.000,=.
5.3 De kantonrechter heeft in conventie de NV veroordeeld tot betaling van het bedrag van SRD.5.560,=. Het overig gevorderde is afgewezen.
5.4 De kantonrechter heeft in reconventie [appellant] veroordeeld om aan de NV te betalen het bedrag van USD.3.220,= vermeerderd met de boeterente. Ook is het [appellant] verboden om de NV negatief in de publiciteit te brengen op straffe van een dwangsom. Voorts is [appellant] veroordeeld om de kosten van het geding ad.SRD.4000,= aan de NV te betalen.
5.5.1 [appellant] heeft in zijn pleitnota zes grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter:
Grief I : ten onrechte heeft de kantonrechter onder punt 3.1 van het bestreden vonnis bij de beoordeling gesteld dat [appellant] verklaard zou hebben dat hij eraan twijfelt of de NV kon hebben geweten dat het om een schadevoertuig gaat. Dit is pertinent niet waar en bezijdens de waarheid, immers heeft [appellant] vanaf de aanschaf van het voertuig gebreken aan het voertuig geconstateerd en het voertuig teruggebracht bij de NV om de gebreken op te heffen.
Grief II: ten onrechte heeft de kantonrechter bij de beoordeling onder punt 3.2 gesteld dat, gezien het lange tijdsverloop, het benoemen van een deskundige, na gehouden comparitie door [appellant] verzocht, overbodig zou zijn, omdat de deskundige niet in staat zou zijn een onderscheid te maken tussen vermeende schade aan het voertuig ten tijde van de aankoop en de eventueel later aangebrachte schade. Door een benoeming van een deskundige zou de waarheid aan het licht komen aan de hand van het reeds aanwezige bewijsmateriaal welke door [appellant] als bewijs is aangedragen. [appellant] heeft het rapport van AXA bemiddelingsbureau van Weerden d.d. 9 oktober 2012 met een tiental foto’s in het geding gebracht. De NV heeft geen enkel bewijs aangedragen dan slechts blote mededelingen dat er geen schade auto aan [appellant] is geleverd en dat er een verbod bestaat om uit Japan schade auto’s te importeren. De kantonrechter is niet deskundig en heeft niet objectief geoordeeld. De afwijzing van het verzoek tot benoeming van een deskundige is verder niet voldoende gemotiveerd.
Grief III: ten onrechte heeft de kantonrechter in punt 3.3 van het vonnis overwogen dat de NV de stelling van [appellant], dat in casu sprake is van een schadevoertuig, gemotiveerd heeft weersproken. Niets is minder waar. De NV heeft slechts een blote mededeling gedaan terwijl [appellant] zijn stelling heeft onderbouwd met een deskundigenrapport en met documenten waaruit blijkt dat hij reparaties heeft moeten plegen aan het voertuig.
De overwegingen van de kantonrechter zijn bovendien tegenstrijdig omdat zij heeft overwogen dat, al zou komen vast te staan dat het een schadevoertuig betreft, niet aan de wettelijke vereisten voor dwaling wordt voldaan terwijl de kantonrechter de NV wel veroordeelt tot betaling van de reparatiekosten. De kantonrechter is voorts voorbij gegaan aan het feit dat [appellant] tijdens de comparitie van partijen foto’s van de schade heeft getoond op welke foto’s de NV geen enkele reactie heeft gegeven .
Grief IV: ten onrechte is de kantonrechter voorbij gegaan aan de beoordeling van de kortgedingrechter die heeft overwogen dat de NV de zorgplicht had om een in A1 conditie verkerende auto aan [appellant] te verkopen en geen schade auto.
Grief V: ten onrechte heeft de kantonrechter in punt 3.4 van het bestreden vonnis geoordeeld dat is komen vast te staan dat het litigieuze voertuig enkele gebreken vertoonde en dat de gebreken deels door de NV zijn opgelost en deels door een derde. Het is niet juist dat de NV de gebreken heeft opgelost of reparaties aan het voertuig heeft gepleegd.
Grief VI: ten onrechte heeft de kantonrechter in reconventie beslist tot veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van USD.3.220,= vermeerderd met de rente van 2.5% per maand met ingang van 1 december 2012, en beslist tot het verbieden van [appellant] om de NV negatief in de publiciteit te brengen. [appellant] heeft in zijn pleitnota hieromtrent onder andere aangegeven dat de veroordeling onder 4.3 met zich meebrengt dat hij in totaal voor het voertuig zal hebben betaald het bedrag van USD.17.240,50, namelijk de aanbetaling ad. USD.8.144,= vermeerderd met de te betalen restantkoopsom met rente, hetgeen neerkomt op USD.9.096,50. Dat zou neerkomen op bijna twee maal de koopsom, hetgeen door hem als onrechtvaardig wordt ervaren. Gezien het voorgaande had de kantonrechter niet tot de beslissing kunnen komen.
5.5.2 De NV heeft in haar antwoordpleitnota gereageerd op de grieven waarin zij het volgende heeft aangevoerd: 1. dat de kortgedingrechter in de zaak bekend onder arno. 125059 [appellant] bij vonnis van 10 april 2014 in reconventie reeds heeft veroordeeld tot betaling van de saldo koopsom; indien [appellant] daaraan had voldaan zou de rente niet zijn opgelopen; de veroordeling in de kortgedingzaak is gelijkluidend aan de veroordeling in de bodemzaak; 2. dat hetgeen de kortgedingrechter over de schade auto heeft overwogen is weg komen te vallen door de verklaring van [appellant] tijdens de comparitie van partijen op 14 oktober 2016 in de bodemzaak; [appellant] heeft toen verklaard dat hij eraan twijfelt dat de NV had kunnen weten dat het om een schadevoertuig gaat; hiermee heeft [appellant] erkend dat de NV niet weet en evenmin behoorde te weten dat er sprake was van een schadevoertuig en de NV geen enkel verwijt kon worden gemaakt; 3. dat de NV ontkent dat zij een schade voertuig aan [appellant] heeft verkocht; [appellant] verzuimt ook om op te geven wat de kenmerken zijn op grond waarvan een voertuig kan worden gekwalificeerd als een schade-voertuig; 4. dat uit het overgelegde rapport niet blijkt dat het een schadevoertuig betreft; ook wordt door de NV ernstig getwijfeld aan de objectiviteit van het rapport omdat de taxateur uitsluitend door [appellant] is aangetrokken; 5. dat [appellant] mankementen heeft aangegeven en daarmee naar de reparateur Steve Automechanic is geweest die het voertuig heeft hersteld; hierna heeft [appellant] het voertuig gehouden en is ermee blijven rijden omdat het voertuig in goede conditie verkeerde; [appellant] rijdt reeds zeven jaar in het voertuig zonder zich te houden aan de aflossingsverplichtingen; 6. dat de gebreken aan het onderstel en de starter door de NV zijn hersteld.
De beoordeling van grief I:
5.6.1 Het Hof overweegt dat [appellant] als grondslag voor de gevorderde vernietiging van de huurkoopovereenkomst heeft aangevoerd dat de NV essentiële informatie heeft verzwegen en [appellant] daardoor heeft misleid. De grondslag is derhalve dwaling ex artikel 1343 lid 1 BW. De essentiële informatie die de NV zou hebben verzwegen, welke verzwijging tot misleiding heeft geleid is de informatie dat het voertuig een schadevoertuig betreft. Uit de gedingstukken blijkt dat met een schadevoertuig door beide partijen wordt bedoeld een voertuig dat in het land van herkomst beschadigd is geraakt, daarna in het land van herkomst is gerepareerd en daarna door een importeur van tweedehandsvoertuigen wordt geïmporteerd om te worden verkocht. [appellant] voert in zijn grondslag aan dat de NV heeft verzwegen dat van een dergelijk voertuig sprake is, terwijl de NV daar wel van op de hoogte was.
5.6.2 Het Hof overweegt dat in het proces-verbaal van de comparitie van partijen van vrijdag 14 oktober 2016 door [appellant] alsvolgt is verklaard:
“Ik heb een auto gekocht bij gedaagde. Ik ging ervan uit dat ik een goede tweedehandsauto heb gekocht, maar achteraf blijkt dat ik een schade auto heb gekocht. Het rapport waarin dat staat dateert van 12 oktober 2012. De auto is op 9 oktober 2012 aangeschaft. Ik heb wel een testdrive gedaan voordat ik het voertuig heb aangeschaft. Dat was op 3 oktober 2012 en heb ik hun een week gegeven om de mankementen van de auto in orde te maken. …….Het voertuig is een schadevoertuig dat met schade is ingevoerd. Het is dan in Japan gerepareerd en ik twijfel eraan dat Saagar’s het had kunnen weten dat het om een schadevoertuig gaat. Nadat ik het voertuig gekocht heb en de mankementen heb doorgegeven, hebben zij mij naar Pari’s service gestuurd voor een onderstel check up. Daar heeft men niets gezien. Ik ben ergens anders geweest en naar mijn inzien is het een schade auto ……”
5.6.3 Het Hof overweegt dat uit het hiervoor genoemd proces-verbaal blijkt dat [appellant] wel heeft verklaard dat hij eraan twijfelt dat de NV had kunnen weten dat het om een schadevoertuig gaat. Om die reden is het niet onbegrijpelijk dat de kantonrechter dat in haar vonnis in 3.1 overweegt. Het Hof zal daarom voorbij gaan aan de eerste grief.
De beoordeling van grief II:
5.7.1 Het Hof overweegt dat, gelijk [appellant] stelt, in beginsel niet door de kantonrechter zou kunnen worden geoordeeld of een deskundige al dan niet in staat zal zijn om te onderzoeken of er sprake is van een schadevoertuig. Dat zou de kantonrechter aan de deskundige moeten overlaten. Tot zover is de grief dan ook gegrond. Echter heeft ook de NV gelijk wanneer deze stelt dat het standpunt van [appellant], dat hij eraan twijfelt dat de NV had kunnen weten dat het een schadevoertuig betreft, ertoe leidt dat de grondslag, dat er essentiële informatie is verzwegen, wegvalt. Immers, indien de NV niet op de hoogte is van het feit dat een voertuig een schadevoertuig is, kan de NV die informatie ook niet doorgeven. Op grond van het voorgaande is het niet onbegrijpelijk dat de kantonrechter uiteindelijk ervoor heeft gekozen geen deskundige te benoemen. Ook aan die grief gaat het Hof daarom voorbij.
De beoordeling van grief III
5.8.1 Het Hof overweegt dat met verwijzing naar de overwegingen bij de grieven I en II, voorbij gegaan zal worden aan de grieven met betrekking tot het feit dat het voertuig een schadevoertuig is nu ervan uitgegaan wordt dat de NV daar niet van op de hoogte was.
5.8.2 [appellant] heeft in de grief voorts aangevoerd dat de overwegingen van de kantonrechter tegenstrijdig zijn omdat zij heeft overwogen dat, al zou komen vast te staan dat het een schadevoertuig betreft, niet aan de wettelijke vereisten voor dwaling wordt voldaan terwijl de kantonrechter de NV wel veroordeelt tot betaling van de reparatiekosten.
5.8.3 Het Hof overweegt dat in overweging 3.4 van het beroepen vonnis door de kantonrechter wordt overwogen dat de reparatiekosten zijn toegewezen omdat de NV zich tijdens de comparitie van partijen bereid heeft verklaard de reparatiekosten te vergoeden. Van tegenstrijdigheid is derhalve geen sprake. Het Hof gaat daarom ook voorbij aan dat onderdeel van het gestelde in grief III.
De beoordeling van grief IV
5.9 Het Hof overweegt met betrekking tot de vierde grief dat die grief ook betrekking heeft op de stelling van [appellant] dat het voertuig een schadevoertuig is. Verwijzend naar de beoordeling van de grieven I, II en III zal ook aan deze grief voorbij gegaan worden.
De beoordeling van grief V
5.10 Het Hof overweegt dat, nu de NV is veroordeeld tot het vergoeden van de kosten die door [appellant] zijn gemaakt voor de reparatie, het niet meer relevant is of de NV wel of geen reparaties aan het voertuig heeft gepleegd. Om die reden zal het Hof ook voorbij gaan aan de vijfde grief.
De beoordeling van grief VI
5.11.1 Het Hof overweegt dat de grondslag die de NV in reconventie heeft aangevoerd wanprestatie betreft. De NV voert aan dat [appellant] weigert om aan zijn betalingsverplichtingen jegens de NV te voldoen. Ten tweede betreft de grondslag onrechtmatig handelen, en wel het feit dat [appellant] schade toebrengt aan de eer en goede naam van de NV door publiekelijk de NV uit te maken voor oplichter via radioprogramma’s en krantenberichten.
5.11.2 In reconventie heeft [appellant] in eerste aanleg als verweer aangevoerd dat hij inderdaad de saldokoopsom nog verschuldigd is doch dat de NV haar verplichtingen niet is nagekomen waardoor hij op grond van de exceptio non adimpleti contractus de betaling zou mogen uitstellen totdat de bodemrechter heeft beslist over de vraag of de NV haar verplichtingen is nagekomen. Voorts heeft [appellant] aangegeven dat hij wel via de radio, tv en krantenberichten kenbaar heeft gemaakt hoe de NV heeft gehandeld, echter betwist hij dat hij hen voor oplichters heeft uitgemaakt. De NV heeft ook niet aangetoond op welke wijze zij schade hebben geleden door de berichten.
5.11.3 Het Hof oordeelt met betrekking tot de in reconventie gevorderde rectificatie dat uit de stellingen en weren niet komt vast te staan dat [appellant] jegens de NV onrechtmatig heeft gehandeld. Immers, [appellant] betwist dat hij de leiding van de NV voor oplichter heeft uitgemaakt. De NV heeft verder de stelling niet onderbouwd met documenten waaruit de uitlatingen blijken. In de antwoordpleitnota heeft de NV niet gereageerd op het feit dat [appellant] in de zesde grief aanvoert dat de in punt 4.4 genomen beslissing, dat betreft het verbod om de NV negatief in de publiciteit te brengen, ten onrechte is genomen. Nu de NV hierop niet heeft gereageerd en de NV verder de stelling niet had onderbouwd, moet dat deel van grief VI als gegrond worden aangemerkt en zal dat deel van de reconventionele vordering worden afgewezen.
5.11.4 Het Hof oordeelt met betrekking tot de in punt 4.3 opgenomen veroordeling dat vast is komen te staan dat het voertuig na de reparatie, steeds bij [appellant] in gebruik is geweest. Het Hof is dan ook van oordeel dat [appellant] gehouden is de restant koopsom te voldoen.
5.11.5 Het Hof overweegt voorts dat [appellant] in zijn pleitnota heeft aangevoerd dat hij door het verloop van de tijd tijdens de rechtszaak en de koersontwikkeling in een nadelige positie is komen te verkeren door de veroordeling om de restant koopsom te voldoen.
5.11.6 Het Hof overweegt dat naar haar oordeel de overeengekomen rente van 2.5% per maand als excessief moet worden aangemerkt. Die rente zal worden gemitigeerd naar 6% per jaar, hetgeen redelijk wordt geoordeeld. Het Hof acht het voorts redelijk en billijk de te betalen reparatiekosten in verband te brengen met de nog te betalen saldokoopsom waarbij rekening gehouden zal worden met de ontwaarding van de Surinaamse dollar waardoor zoveel als mogelijk de zaak op een redelijke en billijke wijze zal worden verrekend. Het bedrag dat door de NV aan [appellant] betaald zou moeten worden voor de reparatiekosten bedraagt SRD.5.556,= hetgeen op grond van de in november 2012 geldende koers van de Centrale Bank van Suriname, namelijk SRD. 3.35 voor USD. 1,=, neerkomt op USD.1.658,=. Dit bedrag zal worden afgetrokken van de nog te betalen saldokoopsom namelijk USD.3.220,= waardoor het bedrag dat nog moet worden voldaan als saldo neerkomt op USD.1.562,=, vermeerderd met de rente van 6% per jaar vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Hierdoor zal de vordering in conventie worden afgewezen, immers, hiermee zullen de reparatiekosten die in eerste aanleg waren toegewezen, zijn verrekend met de nog te betalen koopsom.
5.12 Het Hof zal de kosten van dit geding, nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, compenseren tussen partijen in dier voege dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
Het Hof
In conventie
6.1 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton gedateerd 12 juni 2018 in de zaak bekend onder arno. 130218, waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
6.2 Wijst af het gevorderde;
In reconventie
6.3 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton gedateerd 12 juni 2018 in de zaak bekend onder arno. 130218, waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
6.4 Veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de NV te betalen de som van USD.1.562,= (eenduizend vijfhonderd twee en zestig Noord-Amerikaanse dollar), vermeerderd met de boeterente ad. 6% per jaar, ingaande 1 december 2012, tot aan de algehele voldoening;
6.5 Wijst af het meer of anders gevorderde;
In coventie en reconventie
6.6 Compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en
mr. A.C. Johanns, leden en bij vervroeging uitgesproken door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag, 3 december 2021, in tegenwoordigheid van mr. C.R. Tamsiran-Harris,
Fungerend-Griffier.
w.g. C.R. Tamsiran-Harris w.g. D.D. Sewratan
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Bhoendie, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Ghogli namens advocaat mr. A.R. Baarh, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.