SRU-HvJ-2021-32

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15699
  • Uitspraakdatum 19 november 2021
  • Publicatiedatum 16 oktober 2022
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De appellant heeft gevorderd dat geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling aan hem van SRD 506.297,- met rente en kosten op grond van loon en gratificatie over de periode van 2007 tot en met 2009 uit hoofde van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerde was per 1 september 2009 een feit, ongeacht wanneer aan de daarbij gestelde voorwaarden zou zijn voldaan. Dit brengt mee dat [appellant] over de periode na die datum geen recht op loon of andere betalingen toekomt. De geïntimeerde heeft niet (gemotiveerd) bestreden dat het recht van appellant op betaling van loon en emolumenten over die periode heeft.

    Geïntimeerde heeft bij conclusie tot uitlating na comparitie d.d. 4 juli 2017 erkend zowel dat de door appellant overgelegde loonstroken over de eerste drie maanden van 2007 en de jaaropgave over 2007 waarheidsgetrouw zijn, als dat zijn basisloon SRD 7.261,36 per maand bedroeg en het brutoloon SRD 16.051,37. Uit dit alles leidt het Hof af dat appellant (nog altijd) recht op betaling van loon en andere emolumenten over de periode van 1 juni 2007 tot 1 september 2009 heeft. De kantonrechter is met deze verwijzing naar art. 1614c lid 1 BW buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De appellant heeft gesteld dat er geen sprake is van een verjaringstermijn, daar hij deze meermalen heeft gestuit. Geïntimeerde heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Van verjaring is dus geen sprake.

Uitspraak

GR No.15699

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

[appellant],
wonende te [plaats],
appellant,
verder te noemen: [appellant],
gemachtigde: mr. H.R. Lim A Po jr., advocaat,

tegen

De naamloze vennootschap Luchthavenbeheer N.V., rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: Luchthavenbeheer,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 14 augustus 2018 (A.R. No. 10-3965) tussen [appellant] als eiser en Luchthavenbeheer als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep

Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
• het proces-verbaal d.d. 10 september 2018 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat [appellant] tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
• de memorie van grieven d.d. 11 maart 2019;
• het pleidooi d.d. 17 januari 2020;
• het antwoordpleidooi d.d. 16 oktober 2020;
• het repliekpleidooi d.d. 5 februari 2021;
• het dupliekpleidooi d.d. 4 juni 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

De beoordeling
1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
2.1 Bij zijn inleidend verzoekschrift heeft [appellant], kort samengevat, gevorderd Luchthavenbeheer te veroordelen tot betaling aan hem van SRD 506.297,- met rente en kosten op grond van loon en gratificatie over de periode van 2007 tot en met 2009 uit hoofde van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellant] op 1 oktober 2002 voor onbepaalde tijd bij Luchthavenbeheer in dienst is getreden en dat de kantonrechter bij beschikking van 21 juli 2009 (A.R. No. 08-3176) de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2009 heeft ontbonden, onder voorwaarde dat aan [appellant] een vergoeding van acht maanden loon met alle emolumenten zal worden betaald. Vervolgens heeft de kantonrechter [appellant] vordering afgewezen, vanwege verjaring van zijn vordering voor de maanden juni tot en met september 2007 en vanwege het ontbreken van een grondslag voor zijn vordering over de periode van oktober 2007 tot en met 10 december 2009.

2.2 [appellant] heeft tegen het vonnis waarvan beroep de volgende grieven aangevoerd:

Grief 1: Ten onrechte heeft de kantonrechter beslist dat voor de periode van oktober 2007 tot en met 10 december 2009 de grondslag ontbreekt, omdat [appellant] aanspraak op loon ex art. 1614c lid 1 BW slechts vier maanden bedraagt.

Grief 2: Ten onrechte heeft de kantonrechter beslist dat [appellant] vordering tot betaling van loon over de periode juni 2007 tot en met september 2009 (het hof leest: 2007) wegens verjaring afgewezen.

Grief 3: Ten onrechte heeft de kantonrechter – impliciet – [appellant] vordering tot betaling van gratificatie over de jaren 2007, 2008 en 2009 afgewezen.

Luchthavenbeheer kan zich met het vonnis verenigen en verzoekt het Hof het beroepen vonnis, zo nodig met verbetering van gronden, te bevestigen.

3. Het Hof overweegt het volgende.

3.1 Voorop staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij de onder 2.1 genoemde beschikking van 21 juli 2009 met ingang van 1 september 2009 is ontbonden. Per 10 december 2009 zijn hem via zijn raadsman de bedragen aangeboden die de kantonrechter in dit vonnis als voorwaarde aan de ontbinding had verbonden. Volgens [appellant] betekent dit dat de ontbinding ook pas op 10 december 2009 is ingegaan. Met Luchthavenbeheer is het Hof echter van oordeel dat dit standpunt onjuist is. De kantonrechter heeft in het vonnis immers niet bepaald dat de ontbinding pas per datum (aanbod van) betaling zou ingaan. De ontbinding was dus per 1 september 2009 een feit, ongeacht wanneer aan de daarbij gestelde voorwaarden zou zijn voldaan. Dit brengt mee dat [appellant] over de periode na die datum geen recht op loon of andere betalingen toekomt.

3.2 Vervolgens is de vraag aan de orde of [appellant] terecht aanspraak maakt op betaling van loon en andere emolumenten over de periode van 1 juni 2007 tot 1 september 2009 ter hoogte van de door hem in zijn inleidend verzoekschrift genoemde bedragen. Luchthavenbeheer heeft in eerste aanleg het door [appellant] gestelde maandsalaris van SRD 9.865,- bestreden en aangevoerd dat [appellant] heeft nagelaten een opbouw van de door hem gevorderde bedragen van SRD 461.906,- aan achterstallig loon en SRD 44.391,- aan achterstallige gratificatie over de jaren 2007, 2008 en 2009 te geven. Zij heeft echter niet (gemotiveerd) bestreden dat [appellant] recht op betaling van loon en emolumenten over die periode heeft. Zij heeft, bij comparitie van partijen op 12 augustus 2014 wel, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde beschikking van 1 september 2009 (bedoeld zal zijn 21 juli 2009), gezegd dat de zaak reeds was afgewikkeld. Dat is echter onjuist, omdat het ontbindingsvonnis uitsluitend de vergoeding ter gelegenheid van de ontbinding betrof en niet het (eventueel) achterstallige loon.
Vervolgens heeft Luchthavenbeheer bij conclusie tot uitlating na comparitie d.d. 4 juli 2017 erkend zowel dat de door [appellant] overgelegde loonstroken over de eerste drie maanden van 2007 en de jaaropgave over 2007 waarheidsgetrouw zijn, als dat zijn basisloon SRD 7.261,36 per maand bedroeg en het brutoloon SRD 16.051,37. Uit dit alles leidt het Hof af dat [appellant] (nog altijd) recht op betaling van loon en andere emolumenten over de periode van 1 juni 2007 tot 1 september 2009 heeft.

3.3 In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat in het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 4 februari 2010 (A.R. No. 10-0208) is overwogen dat Luchthavenbeheer [appellant] vordering tot uitkering van achterstallig salaris heeft bestreden met de stelling dat [appellant] over de periode van 1 juni 2007 tot 1 september 2009 geen aanspraak op loon toekomt, omdat hij wegens ziekte de bedongen arbeid niet heeft verricht. Vervolgens heeft de kantonrechter (in het vonnis waarvan beroep) met een verwijzing naar het begrip “betrekkelijk korte tijd” in art. 1614c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald dat aan [appellant] na het ingaan van de ziekte nog slechts vier maanden loon toekwam (namelijk over de periode van juni tot en met september 2007) en dat deze vordering, gelet op art. 1989 BW, was verjaard. De kantonrechter is met deze verwijzing naar art. 1614c lid 1 BW buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. [appellant] voert voorts aan dat nimmer in rechte is vastgesteld dat ziekte over de relevante periode een factor was die aan door- of uitbetaling in de weg stond. Bovendien behelst art. 8 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst een doorbetaling van loon van één jaar ingeval van arbeidsongeschiktheid door ziekte.
[appellant] eerste grief slaagt dan ook in zoverre.

3.4 Ook [appellant] tweede grief slaagt. Hij voert aan dat hij, zo al van een aangevangen verjaringstermijn sprake was, deze meermalen heeft gestuit. Luchthavenbeheer heeft dit niet (gemotiveerd) bestreden. Van verjaring is dus geen sprake.

3.5 Nu vaststaat dat [appellant] aanspraak heeft op betaling van loon en emolumenten over de periode van 1 juni 2007 tot 1 september 2009, slaagt ook zijn derde grief.

3.6 Teneinde te voorkomen dat partijen opnieuw in een strijd over berekening en betaling terechtkomen, zal het Hof het op grond van het bovenstaande aan [appellant] toekomende bedrag berekenen met de door hem gevorderde bedragen als uitgangspunt. Het Hof gaat hierbij, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, uit van het bruto maandloon van SRD 16.051,37. Aan [appellant] komt 27 maanden loon toe. Dat komt neer op een bruto loonbedrag van SRD 433.386,99. Daarnaast heeft hij recht op een volledige gratificatie over 2007 en 2008 en over tweederde daarvan over 2009. Nu dat, uitgaande van het hiervoor genoemde maandsalaris, zou neerkomen op een hoger bedrag dan wat [appellant] vordert, zal het Hof zijn vordering van SRD 44.391,- als uitgangspunt nemen.
Het Hof zal dan ook beslissen als in het dictum te melden met dien verstande dat bij de uitbetaling rekening dient te worden gehouden met de reguliere aftrekposten. Luchthavenbeheer zal, als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep en de eerste aanleg worden veroordeeld.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

vernietigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 14 augustus 2014 (A.R. No. 10-3965), en, opnieuw rechtdoende:

veroordeelt Luchthavenbeheer tot betaling aan [appellant] van SRD 433.386,99 (vierhonderd drieëndertig duizend driehonderd en zesentachtig Surinaamse Dollar en negenennegentig cent) aan brutoloon en aan gratificatie het bedrag van SRD 44.391,- (vierenveertig duizend en driehonderd en eenennegentig Surinaamse Dollar) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 oktober 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening,

veroordeelt Luchthavenbeheer in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak begroot op [SRD 95,- + SRD 350,- betekeningskosten + SRD 30,- griffierecht Kantongerecht + SRD 350,- griffierecht hoger beroep],

Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 19 november 2021, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. M. Behari.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Doelam namens advocaat mr. H.R. Lim A Po jr, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A.S.D. Joella namens advocaat mr. J. Kraag, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.