SRU-HvJ-2021-36

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15741
  • Uitspraakdatum 15 januari 2021
  • Publicatiedatum 16 oktober 2022
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Hof betreft de eerste grief ingevolge het bepaalde in artikel 278 lid 2 WvBRv een gedekt verweer. Door in eerste aanleg de grondslag van het gevorderde bloot te weerspreken zonder daar consequenties aan te verbinden en zich vervolgens te refereren aan het oordeel van de Kantonrechter heeft de vrouw – die toen reeds rechtsbijstand genoot – in de visie van het Hof het recht om naderhand in een hogere instantie verweer te voeren uitdrukkelijk prijs gegeven. Naar het oordeel van het Hof heeft de vrouw zich in eerste aanleg ten aanzien van het gevorderde ondubbelzinnig gerefereerd aan het oordeel van de Kantonrechter en kan zij derhalve in hoger beroep niet met nieuwe weren op de proppen komen. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden bevestigd.

Uitspraak

G.R. no. 15741

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

15 januari 2021
in de zaak van

[appellante],
wonende te [plaats],
appellant, hierna aangeduid als “de vrouw“,
gemachtigde: mr. J.S. Hussain, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde, hierna aangeduid als “de man”,
gemachtigde: mr. G.M. Leter, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 24 oktober 2016 bekend in het Algemeen Register onder no. 15-4591 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
• het schrijven van de advocaat van de vrouw gedateerd 16 december 2016
• ingekomen ter Griffie der Kantongerechten op 16 december 2016 – waaruit blijkt dat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter de dato 24 oktober 2016;
• de pleitnota gedateerd 07 februari 2020;
• de antwoordpleitnota gedateerd 6 maart 2020;
• de repliekpleitnota gedateerd 16 oktober 2020;
• bij wege van mondelinge dupliekpleidooi de dato16 oktober 2020 heeft de gemachtigde van de man geconcludeerd tot persistit bij het antwoordpleidooi;
1.2. De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep
Het beroepen vonnis is gedateerd 24 oktober 2016. Partijen zijn noch in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen. De aangetekende dienstbrief zijdens de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 119 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: WvBRv) waarbij de beslissing volgens de wet aan de vrouw is medegedeeld dateert van 30 november 2016. De vrouw heeft bij schrijven de dato 16 december 2016 hoger beroep ingesteld tegen het beroepen vonnis. Ingevolge het bepaalde in artikel 264 lid 3 WvBRv is dit tijdig geschied en is de vrouw ontvankelijk in het door haar ingesteld hoger beroep.

3. De vordering in hoger beroep
De vrouw vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter waarvan beroep en alsnog ontzegging van de oorspronkelijke vordering aan de man, toen zijnde eiser, althans niet-ontvankelijkverklaring van hem.

4. Waarvan kan worden uitgegaan
De vrouw heeft geen grieven aangevoerd betreffende de vaststelling van de vaststaande feiten door de Kantonrechter in eerste aanleg, weshalve van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. Derhalve staat – in hoger beroep – het navolgende vast tussen partijen:
4.1. Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd op 29 juli 1994, te [plaats], bij akte no. [nummer 1], folio no. [nummer 2].
4.2. Uit het huwelijk tussen partijen is een kind geboren die inmiddels meerderjarig is geworden.

5. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer in eerste aanleg
5.1. De man heeft in eerste aanleg als eiser –kort gezegd- het navolgende gevorderd:
• dat de echtscheiding wordt uitgesproken tussen partijen, met alle wettelijke gevolgen van dien;
• met bepaling van plaats en tijd waar en waarop het familieverhoor zal plaatsvinden;
• de vrouw zal worden veroordeeld om met de man over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, met de gebruikelijke nevenvoorzieningen.

5.2. Naast voormelde vaststaande feiten heeft de man in eerste aanleg aan zijn vordering ten grondslag gelegd – zakelijk weergegeven en voor zover ten deze van belang – dat voornoemd huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht vanwege het feit dat partijen al 3 jaren gescheiden wonen en leven binnen de echtelijke woning als gevolg van een spanningsveld dat tussen hun is ontstaan, waardoor er geen sprake meer is van een man-vrouw relatie. Volgens de man probeert de vrouw hem op verschillende manieren het leven zuur te maken door met name valse beschuldigingen en bedreigingen.

5.3. De vrouw heeft in eerste aanleg bij wege van verweer aangegeven –kort gezegd- dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen te wijten is geweest aan de man, die in verband met zijn werkzaamheden merendeels niet thuis was. Volgens de vrouw onderhoudt de man vermoedelijk buitenechtelijke relaties met een andere vrouw, waardoor er ruzies ontstaan. De vrouw heeft de door de man gestelde gronden ontkend en zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.

5.4. Bij vonnis van de Kantonrechter de dato 24 oktober 2016 heeft de Kantonrechter de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, een datum voor het familieverhoor bepaald, de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap uitgesproken met benoeming van een boedelnotaris en onzijdige personen volgens de wet en onder afwijzing van hetgeen meer of anders is gevorderd de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De dragende overweging van de Kantonrechter is
daarbij geweest (begin citaat) “ De kantonrechter overweegt dat, nu tussen partijen rechtens vaststaat dat het huwelijk tussen hen duurzaam is ontwricht, terwijl gedaagde (het Hof leest: de vrouw) zich niet verzet tegen de vordering van eiser (het Hof leest: de man), deze als op de wet gegrond zal worden toegewezen in voege als na te melden ” (einde citaat)

5.5. De vrouw verzoekt het Hof om het beroepen vonnis te vernietigen. Daartoe heeft de vrouw vier grieven aangevoerd die in het hierna volgende aan een bespreking zullen worden onderworpen. Allereerst heeft de vrouw aangevoerd dat de Kantonrechter in eerste aanleg ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk aangezien een enkele meningsverschil hetwelk is uitgemond in een toen verslechterde verstandhouding nog niet maakt dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. Als tweede grief heeft de vrouw aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte als vaststaand feit heeft aangenomen dat de man en vrouw niet samenwonen. De vrouw geeft aan dat zij nog steeds op hetzelfde adres woonachtig is samen met de man. De feitelijke situatie is dat beide partijen zich in dezelfde woning bevinden en aldaar ook woonachtig zijn. Ook op grond hiervan kan er geen sprake zijn van een verslechterde verstandhouding tussen beide echtgenoten. Als derde grief heeft de vrouw aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte als vaststaand feit heeft aangenomen dat de vrouw de man valselijk heeft beschuldigd en bedreigd. Wat de beschuldigingen allemaal zijn is voor de vrouw niet bekend. Er is ook nooit aangifte gedaan bij de politie door de man ter zake bedreiging. Bovendien is de man een politieman en enkel op grond daarvan is het aannemelijk dat van bedreiging zijdens de vrouw geen sprake kan zijn. Als vierde grief heeft de vrouw aangevoerd dat ten onrechte in het beroepen vonnis is vermeld dat er een minderjarig kind is. Het kind genaamd [naam], is geboren op [geboortedatum] te [plaats] en is inmiddels al meerderjarig. Het verhoor van de ouders, bloed- en/of aanverwanten ter voorziening in de voogdij en toeziende voogdij kan derhalve ook niet plaatsvinden.

5.6. De man heeft in hoger beroep verweer gevoerd op welk verweer het Hof – voor zover nodig – in het hierna volgende zal ingaan.

5.7. Het Hof zal de door de vrouw aangevoerde grieven achtereenvolgens aan een beoordeling onderwerpen. Anders dan de vrouw in haar tweede grief heeft aangevoerd heeft de Kantonrechter niet als vaststaand feit aangenomen dat partijen niet samenwonen. De Kantonrechter heeft slechts als vaststaande feiten in het beroepen vonnis aangenomen dat partijen gehuwd zijn met elkaar en dat er een (ten tijde van vonniswijzing) minderjarig kind uit het huwelijk is geboren. Onder 3.2. van het beroepen vonnis heeft de Kantonrechter de grondslag van de vordering van de man aangegeven en daarbij de man geciteerd die heeft aangegeven dat partijen al 3 jaren gescheiden wonen en leven binnen de echtelijke woning als gevolg van een spanningsveld dat tussen hun is ontstaan, waardoor er geen sprake is van een man-vrouw relatie. De tweede grief is gelet op het voorgaande totaal ongegrond. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de derde grief die de vrouw heeft aangevoerd. De Kantonrechter heeft dat geenszins als vaststaand feit aangenomen en derhalve is ook die grief gedoemd te stranden. Thans zal het Hof overgaan tot bespreking van de eerste grief die de vrouw heeft aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof betreft het in casu ingevolge het bepaalde in artikel 278 lid 2 WvBRv een gedekt verweer. Door in eerste aanleg de grondslag van het gevorderde bloot te weerspreken zonder daar consequenties aan te verbinden en zich vervolgens te refereren aan het oordeel van de Kantonrechter heeft de vrouw – die toen reeds rechtsbijstand genoot – in de visie van het Hof het recht om naderhand in een hogere instantie verweer te voeren uitdrukkelijk prijs gegeven. Immers heeft de vrouw in eerste aanleg bij wege van conclusie van antwoord het navolgende aangevoerd (begin citaat): “ Als verzoeker (het Hof begrijpt: de man) wil scheiden met de gedaagde (het Hof begrijpt: de vrouw) moet hij duidelijk zeggen dat hij haar niet meer wil hebben als echtgenote. Op zijn Surinaams zegt men ‘ a mang bere foeroe’. Hij lust gedaagde (het Hof begrijpt: de vrouw) niet meer en is kennelijk op zoek naar een ander partner……………Voor het overige refereert gedaagde (het Hof begrijpt: de vrouw) naar het oordeel van de kantonrechter en persisteert de gedaagde (het Hof begrijpt: de vrouw) voor Dupliek indien de verzoeker (het Hof begrijpt: de man) voor Repliek zal persisteren.” (einde citaat). Uit het voorgaande concludeert het Hof dat de vrouw zich in eerste aanleg ten aanzien van het gevorderde ondubbelzinnig heeft gerefereerd aan het oordeel van de Kantonrechter en kan zij derhalve in hoger beroep niet met nieuwe weren op de proppen komen. Aangezien het Hof blijkens de rechtsliteratuur ambtshalve dient na te gaan of een in hoger beroep aangevoerd verweer al dan niet gedekt is heeft het Hof zich dienaangaande van haar taak gekweten. De eerste grief haalt het derhalve niet in rechte. De vierde grief die de vrouw heeft aangevoerd is in zoverre gegrond dat ten tijde van vonniswijzing door de Kantonrechter het uit het huwelijk van partijen geboren kind nog minderjarig was (20 jaar oud), zodat de Kantonrechter terecht het familieverhoor heeft bepaald. Thans is dat kind inderdaad reeds meerderjarig weshalve er thans geen plaats meer is voor een familieverhoor.

5.8. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat de door de vrouw aangevoerde grieven zoals hiervoor weergegeven onder 5.5. niet gegrond zijn gebleken. De consequentie daarvan is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van hetgeen daarin is bepaald ten aanzien van het familieverhoor aangezien het kind inmiddels meerderjarig is geworden. Het beroepen vonnis zal ten aanzien van dat onderdeel worden vernietigd en opnieuw rechtdoende zal dat onderdeel van het gevorderde alsnog worden afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zullen tussen partijen, die echtelieden zijn, worden gecompenseerd in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten draagt en betaalt.

5.9. Bespreking van de overige grieven en weren van partijen zal, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege worden gelaten.

6. De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

6.1. Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken de dato 24 oktober 2016 en bekend in het Algemeen Register onder no. 15-4591, waarvan beroep met uitzondering van hetgeen daaromtrent onder 5.2. daarvan is bepaald met betrekking tot het familieverhoor;

6.2. Compenseert de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten draagt en betaalt;

6.3. Vernietigt het beroepen vonnis ten aanzien van hetgeen onder 5.2. daarvan is overwogen;

En opnieuw rechtdoende ten aanzien van het bepaalde onder 5.2. van het beroepen vonnis:

6.4. Wijst af hetgeen dienaangaande is gevorderd;

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, fungerend-president, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en uitgesproken door de fungerend-president voornoemd, ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 15 januari 2021 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, BSc., fungerend-griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld