- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer G.R. no. 14944
- Uitspraakdatum 15 oktober 2021
- Publicatiedatum 11 september 2022
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Ingevolge artikel 460 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, kunnen belanghebbenden zich schriftelijk beklagen over onder meer het uitblijven van een last tot teruggave, over een beslag op verbeurd te verklaren vorderingen of over het voortduren van het beslag. Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt – voor zover van belang – dat het klaagschrift zo spoedig mogelijk, wordt ingediend ter griffie van het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Nu de strafzaak voor het laatst werd vervolgd bij de strafrechter in het 2e en 3e kanton, diende appellante zich, ingevolge het bepaalde in de hiervoor genoemde leden van artikel 460 van het Wetboek van Strafvordering, te richten tot voornoemde strafrechter. De appellante zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
G.R. 14944
15 oktober 2021
In de zaak van
[Appellante],
wonende te [Plaats],
appellante in kort geding,
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,
tegen
A. De Staat Suriname, met name het Ministerie van Justitie en Politie,
B. De Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
beiden kantoor houdende te Paramaribo,
geïntimeerden in kort geding,
gevolmachtigde: mr. G. Paragsingh, Hoofd-Officier van Justitie.
Inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 25 oktober 2013 (A.R. no. 13-2536) tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagden.
Spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit.
1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
• de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellant op 30 oktober 2013 hoger beroep heeft aangetekend tegen het hiervoor genoemde vonnis;
• de pleitnota ingekomen ter griffie van het Hof op 7 november 2014;
• de pleitnota van antwoord, ingekomen ter griffie van het Hof op 21 november 2014;
• de pleitnota van repliek, ingekomen ter griffie van het Hof op 19 december 2014;
• de pleitnota van dupliek onder overlegging van een productie, ingekomen ter griffie van het Hof op 20 februari 2015;
• de mondelinge conclusie tot uitlating over de producties zijdens appellante waarbij geconcludeerd is tot persistit.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Uit de griffiersbrief blijkt dat appellante op 30 oktober 2013 hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter gedateerd 25 oktober 2013. Het Hof concludeert dat het hoger beroep binnen de bij wet gestelde termijn is geschied, zodat appellante ontvankelijk is in het door haar aangetekende beroep.
3. De feiten
3.1 Het Openbaar Ministerie heeft tegen appellante in het 2e en 3e kanton een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Naar aanleiding van voormeld onderzoek, is door het Openbaar Ministerie justitieel beslag gelegd op diverse goederen toebehorende aan appellante.
3.2 De kantonrechter in strafzaken heeft bij vonnis in het tweede en derde kanton d.d. 2 mei 2013, het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard respectievelijk zich onbevoegd verklaard.
De kantonrechter heeft daarbij tevens de opheffing van het beslag gelast en de teruggave van de inbeslaggenomen goederen bevolen.
3.3 Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen eerder vermeld strafvonnis d.d. 2 mei 2013 van de kantonrechter.
3.4 In eerste aanleg heeft appellante in civilibus – zakelijk weergegeven – gevorderd geïntimeerden te gelasten tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan appellante, onder verbeurte van een dwangsom.
3.5 Ter onderbouwing van voormelde vordering heeft appellante aangevoerd dat geïntimeerden weigeren om uitvoering te geven aan het strafvonnis van de kantonrechter waarbij teruggave van de goederen is bevolen.
3.6 De kantonrechter heeft bij vonnis d.d. 25 oktober 2013 bekend onder AR no. 13-2536, de door appellante ingestelde vordering afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
4. De beoordeling
4.1 Appellante voert aan dat de motivering van de kantonrechter die geleid heeft tot de beslissing – één en ander zoals overwogen onder 5.4 van het beroepen vonnis – onjuist is en in strijd is met de wet.
Volgens appellante is slechts de weg van de rechter in kort geding open om de onderhavige vordering in te stellen nu de strafrechter reeds heeft beslist tot de teruggave van de goederen. Door te weigeren de goederen af te geven zoals door de kantonrechter is bevolen, handelen geïntimeerden onrechtmatig jegens haar, appellante.
4.2 Bij de beoordeling van deze vordering kan tot uitgangspunt dienen dat de burgerlijke rechter, ook als hij bevoegd is omdat de eisende partij haar vordering op een onrechtmatige daad heeft gebaseerd, zich van een oordeel onthoudt waar de wet een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede en effectieve rechtsgang heeft opengesteld.
Ingevolge artikel 460 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, kunnen belanghebbenden zich schriftelijk beklagen over onder meer het uitblijven van een last tot teruggave, over een beslag op verbeurd te verklaren vorderingen of over het voortduren van het beslag.
Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt – voor zover van belang – dat het klaagschrift zo spoedig mogelijk, wordt ingediend ter griffie van het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd.
Naar het oordeel van het Hof heeft de wetgever met voorgaande regelgeving een bijzondere rechtsgang gecreëerd met voldoende waarborgen omkleed in gevallen van strafvorderlijk beslag, waarvan gesteld noch gebleken is dat die niet effectief is.
Nu de strafzaak voor het laatst werd vervolgd bij de strafrechter in het 2e en 3e kanton, diende appellante zich, ingevolge het bepaalde in de hiervoor genoemde leden van artikel 460 van het Wetboek van Strafvordering, te richten tot voornoemde strafrechter.
Anders dan de kantonrechter is het Hof van oordeel dat appellante – om de hiervoor vermelde reden – niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het vonnis van de kantonrechter zal derhalve worden vernietigd en het Hof zal rechtdoen als in het dictum te melden.
4.3 Het Hof acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.
4.4 Appellante zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
5. De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
5.1 Vernietigt het beroepen vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 25 oktober 2013 bekend onder AR no. 13-2535.
En opnieuw rechtdoende:
5.2 Verklaart appellante niet ontvankelijk in haar vordering.
5.3 Veroordeelt appellante in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerde gevallen – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en
mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 15 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. M. Behari.
w.g. M. Behari w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen mevr. S. Nanda LLB en mr. R.B. Ormskirk MPA, gevolmachtigden van geïntimeerden sub A en B, terwijl appellante noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.