- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Artikel 61 WvSv.
- Uitspraakdatum 24 februari 2021
- Publicatiedatum 02 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof leent een behandeling van een verzoek op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering zich er in beginsel niet voor om op grond van bewijswaarderingspunten nu reeds een oordeel te geven en dat te relateren aan het al dan niet opheffen van een bevel tot voorlopige hechtenis. In de visie van het Hof zal het één en ander bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nader uitgediept en onderzocht dienen te worden.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 61 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Gelezen het verzoekschrift ex artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op vrijdag 05 februari 2021 door mr. R. Denz en mr. Ch. Algoe, advocaten bij het Hof van Justitie, namens de verzoeker, [naam 1], met het verzoek om de voorlopige hechtenis van verzoeker voornoemd op te heffen conform artikel 61 SV en verzoeker onmiddellijk in vrijheid te doen stellen;
Gelet op ’s Hofs beschikking d.d. woensdag 17 februari 2021, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald voor woensdag 24 februari 2021 om 14.30 uur des namiddags;
Gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. R. Denz en mr. Ch. Algoe, advocaten bij het Hof van Justitie;
Tevens gehoord mr. G. Paragsingh, waarnemend Procureur-Generaal, namens het Openbaar Ministerie;
Gezien de overige zich in het raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek in raadkamer d.d. woensdag 24 februari 2021;
Overwegende, dat de verdediging in het verzoekschrift heeft aangegeven dat de verzoeker in verzekering is gesteld terzake een aantal feiten die nog niet zijn komen vast te staan. Het is niet bewezen dat verzoeker een rugtas onder zijn jacket had. Volgens de vervolging had de verzoeker vermoedelijk een rugtas bij zich. Toen het geld in de koffers van de verdachten [naam 2] en [naam 3] werd aangetroffen, heeft men een link tussen hun en verzoeker gelegd. Die link betreft een hypothese die twee maanden na aanhouding van verzoeker nog steeds niet gematerialiseerd is. De verzoeker is reeds twee maanden in detentie en de verdachten [naam 2] en [naam 3] zijn nog steeds niet opgespoord terwijl zij alleen kunnen verklaren of verzoeker hand en spandiensten heeft verleend en of er vooraf geld in hun koffer was en niet is gezien. De verdachten hadden een H-formulier bij de hand. Dat wil zeggen dat men het land mag verlaten als zij geld bij zich hebben. De verzoeker heeft het H-formulier nimmer gezien. De douaneambtenaar gaf aan dat het H-formulier volgens hem niet meer wordt gebruikt. Hierna heeft de verzoeker geprobeerd om contact op te nemen met meneer [naam 4]. Echter was meneer [naam 4] niet bereikbaar. De verzoeker heeft hierna een foto van het H-formulier gemaakt. Als hij van plan was om hand en spandiensten te verlenen, dan zou hij die foto niet hebben gemaakt. Aangezien verzoeker ook twijfels had omtrent het H-Formulier heeft hij [naam 2] en [naam 3] op die dag niet laten afreizen. Aan verzoeker is geen valsheid in geschrifte ten laste gelegd. Ten aanzien van de overige feiten zijn er geen bewijzen, omdat verzoeker op basis van een aantal hypothesen is aangehouden. Op basis van het bovenstaande heeft de verdediging verzocht om verzoeker in vrijheid te willen stellen;
Overwegende, dat de vervolging in haar antwoord heeft aangegeven dat de verzoeker op 21 december 2020 in verzekering gesteld terzake een aantal strafbare feiten, waaronder overtreding van de artikelen 188, 426, 427, 429a en 241 van het Wetboek van Strafrecht, overtreding van de Deviezenregeling, overtreding van de Wet Tegengaan Smokkelen en overtreding van de Wet Economische Delicten. Op 9 december 2020 is er een geldbedrag van Euro 524.000, – aangetroffen in de trolley van een passagier genaamd [naam 2]. [naam 2] zou op die dag samen met [naam 3] en [naam 5] naar Miami gaan. Bij het inchecken was er niets bij hun aangetroffen. Hierna kwam de verzoeker aan en ging voorbij de securityguard en de scanner. Hij had een jacket aan en onder zijn jacket had hij vermoedelijk een rugtas om, want zijn rug was bol. Aan verzoeker werd gevraagd of hij een rugtas onder zijn jacket had. De verzoeker gaf daarop te kennen dat hij niet ver zou gaan, maar het bleek dat verzoeker toch verder liep dan de screeningspost en op een gegeven moment het damestoilet in de vertrekhal binnenliep. Toen hij terugkwam was het opmerkelijk dat zijn jacket niet meer bol was en dat gaf aanleiding tot verder onderzoek.
Op de camerabeelden is te zien dat [naam 2], [naam 3] en [naam 5] inchecken en plaatsnemen in de vertrekhal. Hierna is te zien dat verzoeker in de vertrekhal gaat en regelrecht naar het damestoilet loopt. Hierna valt te zien dat [naam 2] naar het damestoilet gaat. Kort hierna gaat [naam 3] met een trolley naar het damestoilet. Op het moment dat de verzoeker uit het damestoilet komt is zijn rug niet meer bol. Toen [naam 2] naar het damestoilet ging had hij geen tas of trolley bij zich, maar wanneer [naam 2] uit het damestoilet komt heeft hij wel een rugtas bij de hand. Meneer [naam 3] is wel met een trolley uit het damestoilet gekomen. Hierna zijn [naam 2] en [naam 3] naar het herentoilet gegaan. Wanneer [naam 2] en [naam 3] uit het herentoilet komen, dan heeft [naam 2] geen rugtas meer in zijn hand. Toen de trolley wederom werd gescand en het geld tevoorschijn kwam, toonde [naam 2] een H-formulier aan de douane. Aan hun is toen voorgehouden dat het H-formulier, de stempel en de handtekening niet meer gebruikt worden.
De verzoeker weet hoe er in dergelijke gevallen gehandeld moet worden, want op 17 november 2020 en 01 december 2020 waren er ook mensen op de luchthaven die veel meer geld bij zich hadden dan was toegestaan. In die gevallen had verzoeker de gelden overgedragen aan de afdeling Fraude.
Het is niet waar dat er een foto is gemaakt van het H-formulier en dat er is gebeld met meneer [naam 4]. De verzoeker heeft verklaard dat hij [naam 2] en [naam 3] heeft laten gaan en dat hij geen geld bij hun had aangetroffen. Volgens procedure moest de rugtas van verzoeker worden gescand. De verzoeker gaf aan dat hij zich op dat moment niet bewust was van de rugtas en daardoor was doorgelopen. Hierna is hij gaan urineren en is hij teruggekeerd naar kantoor. Het is opvallend dat hij helemaal naar de vertrekhal is gegaan om te urineren. De inspecteur van politie, meneer [naam 6], heeft gezegd dat de gezondheid van verzoeker stabiel is en dat hij nimmer klachten heeft doorgegeven. Het bovenstaande in aanmerking nemend, heeft de vervolging gevraagd om het verzoek van verzoeker af te wijzen.
Overwegende, dat naar het oordeel van het Hof een behandeling van een verzoek op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering zich in beginsel niet ervoor leent om op grond van bewijswaarderingspunten nu reeds een oordeel te geven en dat te relateren aan het al dan niet opheffen van een bevel tot voorlopige hechtenis. In de visie van het Hof zal het één en ander bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nader uitgediept en onderzocht dienen te worden;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat gelet op de behandeling in Raadkamer, het verzoek dient te worden afgewezen aangezien de ernstige bezwaren en de gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis is gebaseerd nog recht overeind staan;
Gezien het betrekkelijke wetsartikel.
BESCHIKKENDE:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 24 februari 2021 door: mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. J. Kasdipowidjojo, Lid – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend – Griffier.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. I.S. Chhangur -Lachitjaran
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)