- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 33 WvSr.
- Uitspraakdatum 16 juni 2021
- Publicatiedatum 22 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
In casu is bij de behandeling van het bezwaarschrift gebleken dat verzoeker zich gedurende zijn detentie herhaaldelijk ernstig heeft misdragen in zowel HvB Santo Boma als in PID alsmede in C.P.I. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat uit het onderzoek gebleken is dat verzoeker zich gedurende zijn detentie niet goed heeft gedragen en herhaalde malen in de fout is gegaan, komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Het voorgaande heeft als consequentie dat verzoeker niet voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld.
In dit verband wijst het Hof erop dat artikel 14 van de Wet Delinquentenzorg bepaalt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Naar het oordeel van het Hof is in casu het risico van recidivegevaar zijdens verzoeker – gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – niet irreëel gebleken en acht het Hof het niet raadzaam om verzoeker thans voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Uitspraak inzake
Het bezwaarschrift ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van
[Naam, voornaam], (hierna aangeduid als [naam]),
thans ingesloten in de Centrale Penitentiaire Inrichting Santo Boma,
gemachtigde: mr. M.C.M. Nibte, advocaat
1. Het procesverloop
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
1.1. het bezwaarschrift, gedateerd 19 mei 2021, met bijbehorende producties ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) de dato 21 mei 2021;
1.2. bij beschikking van het Hof d.d. 27 mei 2021 is bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden op de openbare zitting van het Hof van 02 juni 2021 om 11.00 uur des voormiddags;
1.3. de behandeling ter openbare zitting is vanwege bijzondere omstandigheden aangehouden tot 16 juni 2021;
1.4. het proces-verbaal gedateerd 16 juni 2021 van het verhandelde ter openbare zitting van het Hof;
1.5. de uitspraak heeft op 16 juni 2021 om 11.00 uur des voormiddags in het openbaar plaatsgevonden.
2. De feiten
2.1. [naam] is op 28 juni 2011 aangehouden en in verzekering gesteld ter zake strafbare feiten zoals gesteld in de tenlastelegging namelijk diefstal middels geweldpleging de dood ten gevolge hebbende, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 372 lid 1 en 2 sub 2 en lid 3 juncto artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht.
2.2. [naam] is bij vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 07 mei 2012 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
2.3. Tegen dit vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton heeft [naam] appél ingesteld op 08 mei 2012.
2.4. Het Hof heeft op 11 januari 2016 het vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton bevestigd en de gevangenhouding van de veroordeelde gehandhaafd.
2.5. Uitgaande van de datum van inverzekeringstelling d.d. 28 juni 2011 heeft [naam] aldus op of omstreeks 03 mei 2021 reeds twee/derde deel van de opgelegde straf uitgezeten.
3. Het standpunt van [naam]
[naam] stelt dat hij uitgaande van de datum van zijn inverzekeringstelling op 28 juni 2011 reeds twee/derde (2/3) deel van zijn opgelegde straf heeft uitgezeten en dat hij een beschikking, gedateerd 01 november 2020, heeft ontvangen afkomstig van de Minister van Justitie en Politie met als onderwerp “Afwijzing Voorwaardelijke Invrijheidstelling”. [naam] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (V.I.) en tekent bij het Hof bezwaar aan op grond van het bepaalde in artikel 33 Sr. en verzoekt hem op grond van de Wet te horen en hem in aanmerking te doen komen voor V.I.
4. Het standpunt van de Waarnemend Procureur-Generaal
De Waarnemend Procureur-Generaal heeft – kort gezegd – aangegeven dat [naam] al twee/derde deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten. [naam] was op 29 april 2013 uit detentie ontvlucht en werd wederom aangehouden op 06 november 2013. [naam] heeft dus de straf voor de duur van bijkans 6 maanden en 7 dagen niet aaneensluitend uitgezeten. Vanwege de ontvluchting is de V.I. datum verschoven naar 03 mei 2021. Gelet op het feit dat [naam] reeds vijf maal is veroordeeld door de kantonrechter en mede gelet op zijn inlichtingenstaat gedurende zijn detentie in de verschillende inrichtingen, heeft de Waarnemend Procureur-Generaal primair aan het Hof gevraagd om [naam] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en secundair het verzoek tot het verlenen van V.I. af te wijzen, daar [naam] meer tijd nodig heeft om te werken aan zijn resocialisatie om deviant gedrag terug te dringen.
5. De beoordeling
5.1. De bevoegdheid van het Hof
Artikel 33 lid 3 Sr. luidt als volgt:
De veroordeelde kan tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 30, 30a en 31 binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat aan de veroordeelde ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman wordt toegevoegd.
Aangezien de wetgever het in de tweede volzin van dit genoemd lid 3 heeft over de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift, brengt een redelijke en praktische uitleg van dit artikellid met zich dat het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd moet worden gelezen als het indienen van een bezwaarschrift bij het gerecht dat de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Nu is gebleken dat [naam] bij vonnis van het Hof op 11 januari 2016 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, is in het onderhavige geval het Hof het bevoegd gerecht om kennis te nemen van en een beslissing te geven op het in artikel 33 lid 3 Sr. bedoelde bezwaarschrift. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van het door [naam] ingediende bezwaarschrift.
5.2. Behandeling op de openbare zitting
Vanwege de toepasselijk verklaring in artikel 33a van artikel 25 leden 1 tot en met 5 en de artikelen 26 en 27 Sr., vindt het onderzoek naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift plaats ter openbare zitting en zijn zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek aanwezig te zijn.
5.3. Ontvankelijkheid [naam]
Ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen, tegen de beslissingen van de Minister als bedoeld in de artikelen 30 (V.I.-verlening, onder het stellen van voorwaarden), 30a (uitstel V.I. casu quo weigering V.I.) en 31 Sr. (herroeping V.I.). In casu betreft het een situatie ex artikel 30a Sr. waarbij er wel een beslissing aan [naam] is uitgereikt en diende [naam] derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. binnen veertien dagen daarna een bezwaarschrift in te dienen bij het Hof. Nu [naam] de beslissing van de Minister van Justitie en Politie heeft ontvangen op 06 november 2020 en het bezwaarschrift pas op 21 mei 2021 de griffie van het Hof heeft bereikt is [naam] in beginsel tardief met het aantekenen van bezwaar. Evenwel diende ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 4 Sr. aan [naam] een raadsman te worden toegevoegd hetgeen in casu niet heeft plaatsgevonden. Tijdens de behandeling van het eerste bezwaarschrift, gedateerd 06 januari 2021 had de advocaat mr. S.W. Amirkhan, die in de hoedanigheid van waarnemer van mr. M.C.M. Nibte ter openbare zitting aanwezig was, aangevoerd dat de verzoeker toen niet over de financiële middelen beschikte om een advocaat in de arm te nemen. Aangezien de Memorie van Toelichting op het Wetboek van Strafrecht aangeeft dat het voor de hand ligt dat de rechter de termijn van veertien dagen naar redelijkheid en billijkheid zal interpreteren, is het Hof van oordeel dat in casu naar redelijkheid en billijkheid is voldaan aan de voor indiening van het bezwaarschrift gestelde termijn. Indien de Staat zich aan de wet had gehouden en dienovereenkomstig tijdig aan [naam] een advocaat had toegevoegd was het bezwaarschrift kennelijk wel binnen de door de wetgever gestelde termijn ingediend. Door dit na te laten kan de Staat (lees: het Openbaar Ministerie) zich in de visie van het Hof niet met succes beroepen op overschrijding van de wettelijke termijn. Gelet op al het voorgaande is [naam] derhalve ontvankelijk in het bezwaarschrift.
5.4. Beoordeling van de bezwaarschrift
5.4.1. Thans zal het Hof overgaan tot de beoordeling van het bezwaar zijdens [naam]. Het Hof overweegt dat [naam] ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sr. reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, doch is uit het onderzoek gebleken dat er in dit geval sprake is van weigeringsgronden ex artikel 30a lid 1 sub c en d Sr.
5.4.2. Het Hof overweegt dat de V.I. – onder het stellen van hetzij algemene voorwaarden, hetzij bijzondere voorwaarden als bedoeld in artikel 30 Sr.- ingevolge het bepaalde in artikel 29 leden 1 en 2 Sr. imperatief is voorgeschreven, indien voldaan is aan de aldaar genoemde voorwaarden, met dien verstande dat de Minister na daartoe strekkend advies van de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling kan bepalen dat de V.I. wordt uitgesteld of achterwege gelaten, op de gronden en in de gevallen genoemd in artikel 30a Sr. In casu is bij de behandeling van het bezwaarschrift gebleken dat [naam] zich gedurende zijn detentie herhaaldelijk ernstig heeft misdragen in zowel HvB Santo Boma als in PID alsmede in C.P.I.
5.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat uit het onderzoek gebleken is dat [naam] zich gedurende zijn detentie niet goed heeft gedragen en herhaalde malen in de fout is gegaan, komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Het voorgaande heeft als consequentie dat [naam] niet voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. In dit verband wijst het Hof erop dat artikel 14 van de Wet Delinquentenzorg bepaalt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Naar het oordeel van het Hof is in casu het risico van recidivegevaar zijdens [naam] – gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – niet irreëel gebleken en acht het Hof het niet raadzaam om [naam] thans voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
6. De beslissing
Het Hof:
6.1. Verklaart het bezwaar ongegrond.
6.2. Weigert de voorwaardelijke invrijheidstelling van [naam].
Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, leden-plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc fungerend-griffier, en uitgesproken door de Fungerend-President voornoemd te Paramaribo op de openbare zitting van het Hof van Justitie van woensdag 16 juni 2021.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)