SRU-HvJ-2021-46

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 33 WvSr.
  • Uitspraakdatum 16 juni 2021
  • Publicatiedatum 22 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Gebleken is dat verzoeker achtereenvolgens heeft uit te zitten twee gevangenisstraffen van in totaal 11 jaren (respectievelijk acht om drie jaren) en is verzoeker een recidivist. Als klap op de vuurpijl heeft hij tijdens het uitzitten van zijn straf zich binnen de inrichting zeer ernstig misdragen door deel te nemen aan een gevangenisopstand waarbij ook de penitentiaire ambtenaren en de aangerukte politiemannen te verduren hebben gekregen. Daarnaast heeft verzoeker ook verschillende malen interne tuchtstraffen moeten ondergaan ter zake van, onder andere, wangedrag, bedreiging casu quo vechtpartij en mishandeling van een lotgenoot en zelfs opstandig gedrag.
    Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat het bezwaar van verzoeker ongegrond is. Ingevolge het bepaalde in artikel 30a lid 1 sub c Sr. leveren ernstige misdragingen gedurende de detentie een weigeringsgrond op en is verzoeker in de visie van het Hof terecht niet in aanmerking gekomen voor V.I.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Uitspraak inzake

Het bezwaarschrift ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van

[Naam, voornaam], (hierna aangeduid als [naam]),
thans ingesloten in het Huis van Bewaring (HvB),
gemachtigde: mr. S.W. Amirkhan, advocaat.

1. Het procesverloop
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
1.1. het bezwaarschrift gedagtekend 06 mei 2021 ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) de dato 07 mei 2021;
1.2. bij beschikking van het Hof d.d. 27 mei 2021 is bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden op de openbare zitting van het Hof van 02 juni 2021 om 10.00 uur des voormiddags;
1.3. de behandeling is vervolgens vanwege de maatregelen in het kader van de Covid-19 pandemie verdaagd naar 16 juni 2021 en in verband met deze maatregelen heeft het Hof derhalve het Openbaar Ministerie (hierna: het O.M.) de gelegenheid geboden om haar reactie naar aanleiding van het bezwaarschrift op schrift te stellen, mondeling toe te lichten en ter zitting ten processe over te leggen, waarna het bezwaarschrift op de stukken is afgehandeld;
1.4. de beslissing is door het Hof op 16 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.

2. De feiten
2.1. [naam] is bij vonnis van de Kantonrechter d.d. 24 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die door hem reeds in voorarrest was doorgebracht.
2.2. Tegen dit vonnis van de Kantonrechter heeft de advocaat van [naam] appèl ingesteld en is op 21 mei 2018 door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren.
2.3. Voorts is [naam] bij de Kantonrechter d.d. 12 juni 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar onvoorwaardelijk. Ook tegen dit vonnis heeft [naam] appèl ingesteld en is door het Hof op 17 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar.
2.4. Uitgaande van de datum van inverzekeringstelling heeft [naam] reeds twee/derde deel van zijn straf uitgezeten.

3. Het standpunt van [naam]
[naam] stelt dat hij niet in vrijheid is gesteld en dat hij er van uit gaat dat zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna: V.I.) aldus is geweigerd. Aan [naam] is nimmer enige beschikking of beslissing uitgereikt en is het voor hem niet duidelijk wanneer de beroepstermijn van 14 dagen is verstreken. [naam] heeft een briefje ontvangen van de directeur van de inrichting waar hij is ingesloten, waarbij uit de inhoud blijkt dat het om een fictieve afwijzing van zijn V.I. gaat. [naam] kan zich niet verenigen met de afwijzing casu quo weigering van zijn V.I. en komt daartoe bij het Hof in beroep op grond van artikel 33 Sr. en dient daartoe dit bezwaarschrift in.

4. Het standpunt van de Waarnemend Procureur-Generaal
De waarnemend Procureur-Generaal heeft – kort gezegd – aangegeven dat zij zich verzet tegen het verzoek van de advocaat van de veroordeelde en het Hof vraagt om het verzoek van de advocaat af te wijzen vanwege het feit dat de veroordeelde een recidivist is en zich tevens schuldig heeft gemaakt aan interne tuchtstraffen binnen de Inrichting gedurende zijn detentie. Zulks in combinatie met de ernst van de strafbare feiten waarvoor [naam] in casu gevonnist is, wordt door de vervolging gezien als valide grond om aan te geven dat [naam] nog niet gereed is voor zijn terugkeer in de samenleving.

5. De beoordeling
5.1. De bevoegdheid van het Hof
Artikel 33 lid 3 Sr. luidt als volgt:
De veroordeelde kan tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 30, 30a en 31 binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat aan de veroordeelde ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman wordt toegevoegd.
Aangezien de wetgever het in de tweede volzin van dit genoemd lid 3 heeft over de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift, brengt een redelijke en praktische uitleg van dit artikellid met zich dat het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd moet worden gelezen als het indienen van een bezwaarschrift bij het gerecht dat de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Nu is gebleken dat [naam] bij vonnis van het Hof op 17 maart 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, is in het onderhavige geval het Hof het bevoegd gerecht om kennis te nemen van en een beslissing te geven op het in artikel 33 lid 3 Sr. bedoelde bezwaarschrift. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van het door [naam] ingediende bezwaarschrift.

5.2. Behandeling op de openbare zitting
Vanwege de toepasselijk verklaring in artikel 33a van artikel 25 leden 1 tot en met 5 en de artikelen 26 en 27 Sr., vindt het onderzoek naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift plaats ter openbare zitting en zijn zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek aanwezig te zijn. In dit specifiek geval wordt de zaak naar aanleiding van de maatregelen in verband het Covid-19 virus op de stukken afgedaan en is er op grond van klemmende redenen in het belang van de volksgezondheid in het algemeen afgeweken van de door de wetgever aangegeven wijze van behandeling van het bezwaarschrift.

5.3. Ontvankelijkheid [naam]
Ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen, tegen de beslissingen van de Minister als bedoeld in de artikelen 30 (V.I.-verlening, onder het stellen van voorwaarden), 30a (uitstel V.I. casu quo weigering V.I.) en 31 Sr. (herroeping V.I.). In casu betreft het een situatie waarbij er geen beschikking of beslissing aan [naam] is uitgereikt weshalve ervan uit dient te worden gegaan dat de V.I. geacht moet worden te zijn geweigerd. Uitgaande van de datum van de inverzekeringstelling op 21 januari 2013 heeft [naam] op 31 mei 2020 reeds twee/derde deel van zijn straf uitgezeten. Immers is twee derde van de opgelegde straf gelijk aan 7 jaren en 4 maanden. Het bezwaarschrift is op 07 mei 2021 ingediend en is derhalve de termijn van veertien dagen rijkelijk overschreden. Evenwel werd de strafzaak van [naam] in mei 2020 nog behandeld en is pas beëindigd middels een beslissing van het Hof op 17 maart 2021. Ingevolge de memorie van toelichting op het Wetboek van Strafrecht moet de termijn van veertien dagen door de rechter naar redelijkheid en billijkheid worden geïnterpreteerd en daartoe overgaand ziet het Hof aanleiding om [naam] ontvankelijk te verklaren. Immers betreft het in casu een fictieve weigering en wist [naam] in mei 2020 nog niet wat de uitkomst zou zijn van zijn strafzaak. Nu hij daar duidelijkheid over heeft verkregen in maart 2021 is hij niet tardief met het indienen van zijn bezwaarschrift in mei 2021.

5.4. Beoordeling van het bezwaarschrift
5.4.1. Het Hof overweegt dat de V.I. achterwege wordt gelaten, op de gronden en in de gevallen genoemd in artikel 30a Sr. Daarnaast leidt een redelijke en billijke afweging van het belang van [naam] op terugkeer in de samenleving afgezet tegen het belang van beveiliging van de samenleving naar het oordeel van het Hof tot de slotsom dat [naam] in concreto thans nog geen aanspraak maakt op terugkeer in de samenleving.
5.4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat gebleken is dat één of meer van de in artikel 30a lid 1 Sr. genoemde gronden die aanleiding kunnen geven tot uitstel of achterwege laten van de V.I. zich voordoen, komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Het voorgaande heeft als consequentie dat [naam] niet voorwaardelijk in vrijheid dient te worden gesteld. In dit verband wijst het Hof erop dat artikel 14 van de Wet Delinquentenzorg bepaalt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Naar het oordeel van het Hof is in casu van recidivegevaar zijdens [naam] – mede gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – wel gebleken.
5.4.3. Gebleken is dat [naam] achtereenvolgens heeft uit te zitten twee gevangenisstraffen van in totaal 11 jaren (respectievelijk acht om drie jaren) en is [naam] een recidivist. Als klap op de vuurpijl heeft hij tijdens het uitzitten van zijn straf zich binnen de inrichting zeer ernstig misdragen door deel te nemen aan een gevangenisopstand waarbij ook de penitentiaire ambtenaren en de aangerukte politiemannen te verduren hebben gekregen. Daarnaast heeft [naam] ook verschillende malen interne tuchtstraffen moeten ondergaan ter zake van, onder andere, wangedrag, bedreiging casu quo vechtpartij en mishandeling van een lotgenoot en zelfs opstandig gedrag.
5.4.4. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat het bezwaar van [naam] ongegrond is. Ingevolge het bepaalde in artikel 30a lid 1 sub c Sr. leveren ernstige misdragingen gedurende de detentie een weigeringsgrond op en is [naam] in de visie van het Hof terecht niet in aanmerking gekomen voor V.I.

6. De beslissing
Het Hof:

Verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend-Griffier, en uitgesproken door de Fungerend-President voornoemd te Paramaribo op de openbare zitting van het Hof van Justitie van woensdag 16 juni 2021.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,

(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)