- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 33 WvSr.
- Uitspraakdatum 21 april 2021
- Publicatiedatum 22 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof overweegt dat verzoeker ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sr reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten en uit het onderzoek niet is gebleken van een weigeringsgrond ex artikel 30a Sr.
Het Hof overweegt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt en moet worden voorkomen dat er een uitzichtloze situatie ontstaat voor een veroordeelde. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Immers dienen de belangen van de veroordeelde afgewogen te worden tegenover de belangen van de maatschappij. Naar het oordeel van het Hof doet een redelijke en billijke belangenafweging als hiervoor aangegeven de balans in casu in de richting van verzoeker uitslaan.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Uitspraak inzake
Het bezwaarschrift ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van
[Naam, voornaam], (hierna aangeduid als [naam]),
thans ingesloten in het cellenhuis verbonden aan het politiebureau te Nieuwe Haven,
gemachtigde: mr. M.C.M. Nibte, advocaat bij het Hof van Justitie.
1. Het procesverloop
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
1.1. het bezwaarschrift, gedateerd dinsdag 30 maart 2021, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) de dato dinsdag 30 maart 2021;
1.2. bij beschikking van het Hof d.d. 07 april 2021 is bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden op de openbare zitting van het Hof van woensdag 21 april 2021 om 13.15 uur des namiddags;
1.3. het proces-verbaal gedateerd woensdag 21 april 2021 van het verhandelde ter openbare zitting van het Hof;
1.4. de uitspraak heeft op 21 april 2021 in het openbaar plaatsgevonden.
2. De feiten
2.1. [naam] is op 31 maart 2019 aangehouden en in verzekering gesteld ter zake strafbare feiten zoals gesteld in de tenlastelegging, voorzien en strafbaar gesteld bij het Wetboek van Strafrecht.
2.2. [naam] is bij vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 01 oktober 2019 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
2.3. Tegen dit vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton heeft [naam] appél ingesteld op 15 oktober 2019.
2.4. Het Hof heeft op 20 januari 2021 het vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton bevestigd en de gevangenhouding van de veroordeelde gehandhaafd.
2.5. Uitgaande van de datum van inverzekeringstelling d.d. 31 maart 2019 heeft [naam] aldus op of omstreeks 31 maart 2021 reeds twee/derde deel van de opgelegde straf uitgezeten.
3. Het standpunt van [naam]
[naam] stelt dat hij uitgaande van de datum van zijn inverzekeringstelling op 31 maart 2019 reeds twee/derde (2/3) deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten en dat hij geen beschikking terzake zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (V.I.), heeft ontvangen en aanneemt dat het in casu gaat om een fictieve weigering. [naam] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (V.I.) en tekent bij het Hof bezwaar aan op grond van het bepaalde in artikel 33 Sr. en verzoekt hem op grond van de Wet te horen en hem in aanmerking te doen komen voor V.I.
4. Het standpunt van de Waarnemend Advocaat-Generaal
De Waarnemend Advocaat-Generaal heeft – kort gezegd – aangegeven dat [naam] in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren onder aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. [naam] is op 31 maart 2019 in verzekering gesteld en op 31 maart 2021 heeft hij reeds twee/derde deel van de opgelegde straf uitgezeten. De wnd. directeur van de Centrale Penitentiaire Inrichting (CPI) heeft na verificatie gesteld dat zij niet op de hoogte zijn geweest van het vonnis in hoger beroep en dat zij slechts beschikken over het vonnis dat in eerste aanleg is uitgesproken. Om die reden is de VI-procedure van [naam] niet opgestart. Voorts is uit verificatie gebleken dat [naam] zich goed heeft gedragen binnen de inrichting en geen interne tuchtstraffen opgelegd heeft gekregen. Gelet op het voorgaande heeft de Waarnemend Advocaat-Generaal aan het Hof gevraagd om het verzoek van [naam] toe te wijzen.
5. De beoordeling
5.1. De bevoegdheid van het Hof
Artikel 33 lid 3 Sr. luidt als volgt:
De veroordeelde kan tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 30, 30a en 31 binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat aan de veroordeelde ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman wordt toegevoegd.
Aangezien de wetgever het in de tweede volzin van dit genoemd lid 3 heeft over de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift, brengt een redelijke en praktische uitleg van dit artikellid met zich dat het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd moet worden gelezen als het indienen van een bezwaarschrift bij het gerecht dat de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Nu is gebleken dat [naam] bij vonnis van het Hof op 20 januari 2021 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, is in het onderhavige geval het Hof het bevoegd gerecht om kennis te nemen van en een beslissing te geven op het in artikel 33 lid 3 Sr. bedoelde bezwaarschrift. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van het door [naam] ingediende bezwaarschrift.
5.2. Behandeling op de openbare zitting
Vanwege de toepasselijk verklaring in artikel 33a van artikel 25 leden 1 tot en met 5 en de artikelen 26 en 27 Sr., vindt het onderzoek naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift plaats ter openbare zitting en zijn zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek aanwezig te zijn.
5.3. Ontvankelijkheid [naam]
Ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen, tegen de beslissingen van de minister als bedoeld in de artikelen 30 (V.I.-verlening, onder het stellen van voorwaarden), 30a (uitstel V.I. casu quo weigering V.I.) en 31 Sr. (herroeping V.I.). In casu betreft het een situatie waarbij er geen beschikking of beslissing aan [naam] is uitgereikt weshalve ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 1 Sr. ervan uit dient te worden gegaan dat de VI geacht moet worden te zijn geweigerd. Uitgaande van de datum van de inverzekeringstelling d.d. 31 maart 2019 heeft [naam] met de indiening van het bezwaarschrift op 30 maart 2021, terwijl hij op of omstreeks 31 maart 2021 reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, in de visie van het Hof tijdig zijn bezwaarschrift ingediend. De consequentie van voorgaande vaststelling is dat [naam] ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Beoordeling van het bezwaarschrift
5.3.1. Het Hof overweegt dat [naam] ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sr reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten en uit het onderzoek niet is gebleken van een weigeringsgrond ex artikel 30a Sr.
5.3.2. Het Hof overweegt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt en moet worden voorkomen dat er een uitzichtloze situatie ontstaat voor een veroordeelde. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Immers dienen de belangen van de veroordeelde afgewogen te worden tegenover de belangen van de maatschappij. Naar het oordeel van het Hof doet een redelijke en billijke belangenafweging als hiervoor aangegeven de balans in casu in de richting van [naam] uitslaan.
5.3.3. De slotsom waar al het voorgaande toe leidt is dat het bezwaar zijdens [naam] tegen de fictieve weigering gegrond is.
6. De beslissing
Het Hof:
6.1. Verklaart het bezwaar gegrond.
6.2. Gelast de voorwaardelijke invrijheidstelling van [naam] ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sr., onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde geen strafbaar feit zal begaan, noch zich op andere wijze zal misdragen.
Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend-Griffier, en uitgesproken door de Fungerend-President voornoemd te Paramaribo op de openbare zitting van het Hof van Justitie van woensdag 21 april 2021.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)