SRU-HvJ-2021-50

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 33 WvSr.
  • Uitspraakdatum 16 juni 2021
  • Publicatiedatum 22 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Gebleken is dat verzoeker achtereenvolgens heeft uit te zitten drie gevangenisstraffen van in totaal 10 jaren, 10 maanden en 10 dagen en heeft hij ettelijke malen gerecidiveerd. Als klap op de vuurpijl heeft hij tijdens het uitzitten van zijn straf zich binnen de inrichting zeer ernstig misdragen door deel te nemen aan een gevangenisopstand waarbij ook de penitentiaire ambtenaren en de aangerukte politiemannen te verduren hebben gekregen. Daarnaast heeft verzoeker ook verschillende malen interne tuchtstraffen moeten ondergaan ter zake van, onder andere, wangedrag, vechtpartij met een lotgenoot en zelfs ontvluchting uit post Houttuin.
    Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat het bezwaar van verzoeker ongegrond is. Ingevolge het bepaalde in artikel 30a lid 1 sub c Sr. leveren ernstige misdragingen gedurende de detentie een weigeringsgrond op en is verzoeker in de visie van het Hof terecht niet in aanmerking gekomen voor V.I.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Uitspraak inzake

Het bezwaarschrift ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van

[Naam, voornamen] (hierna aangeduid als [naam]),
thans ingesloten in de Centrale Penitentiaire Inrichting te Santo Boma,
gemachtigde: mr. N.A.S. Ramnarain, advocaat.

1. Het procesverloop
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
1.1. het bezwaarschrift gedagtekend 04 mei 2021 met bijbehorende producties ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) de dato 07 mei 2021;
1.2. bij beschikking van het Hof d.d. 27 mei 2021 is bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden op de openbare zitting van het Hof van 02 juni 2021 om 09.30 uur des voormiddags;
1.3. de behandeling is vervolgens vanwege de maatregelen in het kader van de Covid-19 pandemie verdaagd naar 16 juni 2021 en in verband met deze maatregelen heeft het Hof derhalve het Openbaar Ministerie (hierna: het O.M.) de gelegenheid geboden om haar reactie naar aanleiding van het bezwaarschrift op schrift te stellen, mondeling toe te lichten en ter zitting ten processe over te leggen, waarna het bezwaarschrift op de stukken is afgehandeld;
1.4. de beslissing is door het Hof op 16 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.

2. De feiten
2.1. [naam] is bij vonnis de dato 23 juli 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
2.2. Vervolgens is [naam] bij vonnis de dato 04 december 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 9 maanden.
2.3. Op 21 december 2013 is [naam] door de Kantonrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 05 jaar. Het Hof heeft bij vonnis d.d. 17 maart 2021 het vonnis waarvan beroep vernietigd, het ten laste gelegde onder I, II en III bewezen geacht en aan [naam] een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd en tevens begeleiding door het Bureau voor Alcohol en Drugs en psychologische begeleiding van [naam] gelast.

3. Het standpunt van [naam]
[naam] stelt dat hij ex artikel 29 en 30 Sr in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: V.I.) temeer hij gelet op de vermelde straffen daarvan reeds twee/derde deel heeft uitgezeten en wel zijn 2/3 deel eindigende op 21 april 2021. [naam] heeft meermalen via diens advocaat doen vragen om hem ex artikel 29 en 30 Sr voorwaardelijk in vrijheid te doen stellen; echter is daarop geen passend antwoord gegeven. Het O.M. heeft de advocaat verwezen naar Parketwacht en Parketwacht heeft op haar beurt aangegeven dat [naam] uit andere hoofde zou zijn aangehouden en derhalve nog niet in aanmerking kan komen voor V.I. Het vorenstaande is naar de mening van de verdediging niet juist en juridisch incorrect. [naam] heeft reeds zijn 2/3 uitgezeten en is niet gebleken dat op enig moment een gesprek met hem gevoerd is ter zake het advies in verband met de V.I. Door alzo te handelen wordt er een inbreuk gepleegd op het recht van [naam] zodat hij alle recht en belang heeft zich thans tot het Hof te wenden.

4. Het standpunt van de Waarnemend Procureur-Generaal
De waarnemend Procureur-Generaal heeft – kort gezegd – aangegeven dat zij zich verzet tegen het verzoek van de advocaat van de veroordeelde en het Hof vraagt om het verzoek van de advocaat af te wijzen vanwege het feit dat de veroordeelde een recidivist is (6 keren in totaal) en zich tevens schuldig heeft gemaakt aan interne tuchtstraffen binnen de Inrichting gedurende zijn detentie. Zulks in combinatie met de ernst van de strafbare feiten waarvoor [naam] in casu gevonnist is wordt door de vervolging gezien als valide grond om aan te geven dat [naam] nog niet gereed is voor zijn terugkeer in de samenleving.

5. De beoordeling
5.1. De bevoegdheid van het Hof
Artikel 33 lid 3 Sr. luidt als volgt:
De veroordeelde kan tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 30, 30a en 31 binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat aan de veroordeelde ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman wordt toegevoegd.
Aangezien de wetgever het in de tweede volzin van dit genoemd lid 3 heeft over de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift, brengt een redelijke en praktische uitleg van dit artikellid met zich dat het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd moet worden gelezen als het indienen van een bezwaarschrift bij het gerecht dat de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Nu is gebleken dat [naam] bij vonnis van het Hof op 17 maart 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, is in het onderhavige geval het Hof het bevoegd gerecht om kennis te nemen van en een beslissing te geven op het in artikel 33 lid 3 Sr. bedoelde bezwaarschrift. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van het door [naam] ingediende bezwaarschrift.

5.2. Behandeling op de openbare zitting
Vanwege de toepasselijk verklaring in artikel 33a van artikel 25 leden 1 tot en met 5 en de artikelen 26 en 27 Sr., vindt het onderzoek naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift plaats ter openbare zitting en zijn zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek aanwezig te zijn. In dit specifiek geval wordt de zaak naar aanleiding van de maatregelen in verband het Covid-19 virus op de stukken afgedaan en is er op grond van klemmende redenen in het belang van de volksgezondheid in het algemeen afgeweken van de door de wetgever aangegeven wijze van behandeling van het bezwaarschrift.

5.3. Ontvankelijkheid [naam]
Ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen, tegen de beslissingen van de Minister als bedoeld in de artikelen 30 (V.I.-verlening, onder het stellen van voorwaarden), 30a (uitstel V.I. casu quo weigering V.I.) en 31 Sr. (herroeping V.I.). In casu betreft het een situatie waarbij er geen beschikking of beslissing aan [naam] is uitgereikt weshalve ervan uit dient te worden gegaan dat de V.I. geacht moet worden te zijn geweigerd. Uitgaande van de datum van de inverzekeringstelling op 11 oktober 2013 heeft [naam] op 07 januari 2021 reeds twee/derde deel van zijn straf uitgezeten. Het bezwaarschrift is op 07 mei 2021 ingediend en is derhalve de termijn van veertien dagen rijkelijk overschreden. Evenwel werd de strafzaak van [naam] in januari 2021 nog behandeld en is pas beëindigd middels een beslissing van het Hof op 17 maart 2021. Ingevolge de memorie van toelichting op het Wetboek van Strafrecht moet de termijn van veertien dagen door de rechter naar redelijkheid en billijkheid worden geïnterpreteerd en daartoe overgaand ziet het Hof aanleiding om [naam] ontvankelijk te verklaren. Immers betreft het in casu een fictieve weigering en wist [naam] in januari 2021 nog niet wat de uitkomst zou zijn van zijn strafzaak. Nu hij daar duidelijkheid over heeft verkregen in maart 2021 is hij niet tardief met het indienen van zijn bezwaarschrift in mei 2021.

5.4. Beoordeling van het bezwaarschrift
5.4.1. Het Hof overweegt dat de V.I. achterwege wordt gelaten, op de gronden en in de gevallen genoemd in artikel 30a Sr. Daarnaast leidt een redelijke en billijke afweging van het belang van [naam] op terugkeer in de samenleving afgezet tegen het belang van beveiliging van de samenleving naar het oordeel van het Hof tot de slotsom dat [naam] in concreto thans nog geen aanspraak maakt op terugkeer in de samenleving.
5.4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat gebleken is dat één of meer van de in artikel 30a lid 1 Sr. genoemde gronden die aanleiding kunnen geven tot uitstel of achterwege laten van de V.I. zich voordoen, komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Het voorgaande heeft als consequentie dat [naam] niet voorwaardelijk in vrijheid dient te worden gesteld. In dit verband wijst het Hof erop dat artikel 14 van de Wet Delinquentenzorg bepaalt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Naar het oordeel van het Hof is in casu van recidivegevaar zijdens [naam] – mede gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – wel gebleken.
5.4.3. Gebleken is dat [naam] achtereenvolgens heeft uit te zitten drie gevangenisstraffen van in totaal 10 jaren, 10 maanden en 10 dagen en heeft hij ettelijke malen gerecidiveerd. Als klap op de vuurpijl heeft hij tijdens het uitzitten van zijn straf zich binnen de inrichting zeer ernstig misdragen door deel te nemen aan een gevangenisopstand waarbij ook de penitentiaire ambtenaren en de aangerukte politiemannen te verduren hebben gekregen. Daarnaast heeft [naam] ook verschillende malen interne tuchtstraffen moeten ondergaan ter zake van, onder andere, wangedrag, vechtpartij met een lotgenoot en zelfs ontvluchting uit post Houttuin.
5.4.4. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat het bezwaar van [naam] ongegrond is. Ingevolge het bepaalde in artikel 30a lid 1 sub c Sr. leveren ernstige misdragingen gedurende de detentie een weigeringsgrond op en is [naam] in de visie van het Hof terecht niet in aanmerking gekomen voor V.I.

6. De beslissing
Het Hof:

Verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend-Griffier, en uitgesproken door de Fungerend-President voornoemd te Paramaribo op de openbare zitting van het Hof van Justitie van woensdag 16 juni 2021.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)